Hoe geven vmbo, havo/vwo-, mbo- en hbo-scholen in Nederland vorm aan LOB? Hier vind je ter inspiratie praktijkvoorbeelden. Je kunt de voorbeelden vrij gebruiken voor je eigen LOB-programma. Wil je zelf een mooi praktijkvoorbeeld van jouw school met ons delen? Graag! Stuur ons een bericht naar info@expertisepuntlob.nl. Deze databank wordt periodiek aangevuld met nieuwe praktijkvoorbeelden.
Bij de Netwerkplaats draait alles om het leren van betekenisvolle ervaringen
De Netwerkplaats in de Achterhoek is een verbinder tussen LOB-vragen en de arbeidsmarkt.
Heb je een loopbaan- of een leervraag, dan brengen de mensen van de Netwerkplaats je in contact met iemand in de regio die je verder kan helpen. Sander Berendsen, Marij Striekwold en Jorik te Kaat vertellen hoe dat in zijn werk gaat.
Zelf vliegen met een drone? En dan aan alle vijftien directeuren van scholengroep Paraat scholen uitleggen hoe Artificiële Intelligentie werkt? De leerlingen konden het bijna niet geloven. ‘Gaan we dat écht doen?’ vroegen ze. ‘Ja, dat gaan we echt doen’, zei hun leerkracht, Jorik te Kaat. “Je mag echt vliegen met een drone, en je mag écht aan alle directeuren uitleggen hoe AI werkt.” Hij zag hoe de wereld voor zijn leerlingen geopend werd, en hoe enthousiast ze daarvan werden. Jorik te Kaat (Paraat scholen) vormt samen met Sander Berendsen (docent-onderzoeker op het Graafschap College en lerarenopleider bij de HAN) en Marij Striekwold (projectleider vanuit de HAN) de Netwerkplaats. Hun doel is loopbaanvragen en de arbeidsmarkt in de regio Achterhoek bij elkaar te brengen.
Hoe het werkt: leerlingen, studenten of bedrijven komen met een vraag, Sander, Marij en Jorik gaan binnen het netwerk op zoek naar mogelijkheden om de vragen of wensen te beantwoorden. Daarbij vallen vanzelf de traditionele scheidslijnen binnen het onderwijs weg. Zo kwam een hbo-docent marketinglessen geven aan de leerlingen van groep 7 en 8 van de Paraat-scholen, toen die met een project over een duurzame markt bezig waren. En omgekeerd bracht Marij vanuit de HAN een aantal studenten die moeite hadden met spelling in contact met Paraat scholen voor bijspijkerlessen grammatica.
De Netwerkplaats heeft geen vaste standplaats: de gehele Achterhoek is het klaslokaal. In een serre van innovatiecentrum CIVON in Ulft hebben Jorik, Marij en Sander een paar grote Netwerkplaats-doeken uitgelegd om hun methodiek uit te leggen. Sander: “We beginnen altijd met een leervraag. Daarover gaan we in gesprek, aan de hand van drie kernvragen van LOB: Wat doe je goed, wat doe je graag en waar wil je moeite voor doen? We zoeken ook naar betekenisvolle eerder opgedane ervaringen, zowel positieve als negatieve. Op basis daarvan kun je concrete plannen maken, doelen stellen en natuurlijk ook keuzes maken. Uiteindelijk verbinden we die loopbaanvraag met ons netwerk in de Achterhoek.”
Jullie richten je vooral op jongeren van 10 tot 30 jaar. Vanwaar die afbakening?
Sander: “Dan hebben we een doorlopende leerlijn gedurende de hele schoolperiode, van leerlingen in het basisonderwijs tot en met starters op de arbeidsmarkt. We richten ons in de eerste plaats op jongeren die creatief en ondernemend zijn. Voor hen brengen we onderwijs en bedrijfsleven samen in een nieuwe leeromgeving, die zich aanpast aan wat zíj willen leren, in plaats van dat ze moeten leren vanuit een bestaande lesmethode. Die leeromgeving kan dus overal zijn. In het po, vo, mbo, hbo, wo, maar ook in de innovatiecentra of bij bedrijven in de regio.”
Jorik: “Tegelijkertijd is die aanpak denk ik geschikt voor nog veel meer leerlingen dan alleen die eerste doelgroep, op het moment dat ze ermee in aanraking komen.”
Hebben jullie nog meer voorbeelden van hoe dat in de praktijk werkt?
Jorik: “Voor leerlingen van Paraatscholen ontwikkelden we ‘De Kansenpakkerij’. Als een kind bijvoorbeeld een boek wil schrijven, ontwerpen we daar een leeromgeving bij: we kijken samen wat er nodig is en zoeken mensen die bij het project kunnen aansluiten. We vragen er bijvoorbeeld voor de tekst een havist bij die ook een boek wil schrijven, en voor de illustraties een een mbo- of hbo-student.”
Marij: “Voor studenten van mbo, hbo en wo ontwerpen we onder meer inspiratiesessies. Via hun stagebedrijf kunnen stagiairs die geïnteresseerd zijn in innovatie, ondernemerschap en persoonlijke ontwikkeling terechtkomen bij de Netwerkplaats. Het inspiratieprogramma dat ze dan volgen, wordt aangepast aan hun individuele loopbaanwensen en -vragen. ”Sander: “Wil je bijvoorbeeld gaan leidinggeven, dan brengen we je in contact met de CEO van een bedrijf met wie je een dag kunt meelopen.”
Marij, jij bent binnen de Netwerkplaats ook de verbinder met het MKB. Hoe staan ondernemers hiertegenover?
Marij: “Die zijn hier blij mee. De Achterhoek heeft een grote maakindustrie. Ondernemers zijn continu bezig met innovatie, ook om hun concurrentiepositie te behouden. Ze zijn daarom op zoek naar ondernemende jonge werknemers, maar binnen het huidige onderwijs komen ondernemerschap en innovatie vaak nog onvoldoende aan bod. We zijn als Netwerkplaats eigenlijk de afdeling Research & Development van het beroepsonderwijs. Bovendien kunnen de ondernemers in onze projecten aan studenten laten zien hoeveel kansen er zijn in de regio, en op die manier misschien voorkomen dat jongeren na hun studie wegtrekken.”
Nog even over die vraaggestuurde aanpak: dat zal voor veel leerlingen en docenten even wennen zijn.
Sander: “We bouwen met onze projecten en programma’s in feite aan curricula die meebewegen met de beroepspraktijk. Dat vraagt om een ander ontwerp, zodat je aan kunt sluiten bij de wensen en behoeften van studenten. Dat is vaak best ingewikkeld voor docenten die gewend zijn om les te geven vanuit een klaslokaal en met de lesmethode als leidraad. Ik heb op de lerarenopleiding wel eens een student die bijvoorbeeld zegt ‘Ik word vakdocent Nederlands en ik wil gewoon kennis overdragen.’ Dat is ook prima. Het is en-en.”” Marij: “Er zijn ook docenten die deze werkwijze heel tof vinden en de loopbaangerichte elementen en het starten vanuit de beroepspraktijk interessant vinden.” Sander: “Jonge kinderen tussen vier en acht zijn ons grote voorbeeld. Kijk hoe jonge kinderen leren: ze zijn nieuwsgierig, laten zich verwonderen en gaan op onderzoek uit.”
Jorik: “Tegelijkertijd is het voor de wat oudere kinderen op mijn basisscholen soms óók lastig. Ik stel mijn leerlingen van groep 6 en 7 wel eens de vraag: ‘Als je alles zou mogen doen, wat zou je dan zelf willen leren?’ Die vraag overdondert ze best wel. Het is een andere manier van leren waar leerlingen geleidelijk aan moeten wennen. De bedoeling is dat docenten ook meer oog gaan krijgen voor vragen die leerlingen hebben, zodat ze hen met ons in contact kunnen brengen. Ik merk trouwens dat veel jonge leerkrachten leergierig en enthousiast zijn, die zien kansen voor hun leerlingen om op een andere manier te leren. Maar er zijn er ook die zeggen: ‘Hartstikke leuk Jorik, maar doe jíj het maar!’”
Een kritiekpunt kan zijn dat het klinkt als ‘vrijheid blijheid’. Je hebt toch ook je lesdoelen te halen?
Sander: “‘Vrijheid blijheid’ is een misvatting, we maken juist altijd heel nadrukkelijk verbindingen met het kwalificatiedossier, de doelen en de eindtermen. Alleen beginnen wij aan de andere kant. Het reguliere onderwijs start bij het kwalificatiedossier, wij starten bij de vraag of het verhaal van de student of de deelnemer, of bij een vraag vanuit de beroepspraktijk.”
Jorik: “Het project ‘Magische media’ voor groep 6, 7 en 8 vind ik een mooi voorbeeld. Groepjes leerlingen kregen een tijdslot in een live stream, dat ze zelf mochten vullen. Ze bedachten van alles: een quiz, een sportuitzending, presentaties over hobby’s. De weken vóór de live stream kwamen er experts en ervaringsdeskundigen uit de regio op school om lessen en workshops te geven over hoe je moet presenteren, over stemgebruik, hoe je een powerpoint maakt of een script schrijft. De basisvakken waren echt geïntegreerd in het project.”
Bij LOB gaat het om betekenisvolle ervaringen. Maken jullie daar ook gebruik van in nieuwe leeromgevingen?
Jorik: “Je kunt een alternatief bedenken voor het klaslokaal. Ik heb bijvoorbeeld een keer een dag lesgegeven in een weiland. Met strobalen hadden we een lokaal afgezet, en er kwamen gastdocenten uit ons netwerk die lessen gaven in onder meer sport en spel, en dans en drama.”
Sander: “Bij de inspiratiesessies voor studenten gebruiken we VR-brillen. Dan loop je over een houten plank die gewoon op de grond ligt, maar het lijkt alsof je de Grand Canyon oversteekt, of over een plank tussen twee wolkenkrabbers doorloopt. Je doet iets dat eng is, je waagt letterlijk een nieuwe stap, maar je kunt erop vertrouwen dat het lukt. Normaalgesproken wéét je dat ook wel, maar op deze manier ondervind je het ook echt aan den lijve.”
Hebben jullie een wens voor de komende tijd, als het gaat om LOB en de Netwerkplaats?
Jorik: “Ik zou het mooi vinden als leerkrachten opener gingen kijken naar de verschillende manieren waarop kinderen leren, binnen en buiten het klaslokaal. Leren hoeft ook niet altijd leuk te zijn of goed te gaan. Door te variëren krijg je verbreding en verdieping.”
Marij: “Ik hoop dat er in het hbo-curriculum meer ruimte en aandacht komt voor innovatie en ondernemerschap. Er zijn nu aparte opleidingen over innovatie, maar die vernieuwing zit in alle sectoren, in de zorg, in de techniek, in de landbouw. De veranderingen gaan zo snel, het zou fijn zijn als we dat meer omarmen en erin meegaan, zodat we studenten goed voor kunnen bereiden op de arbeidsmarkt.”
Sander: “Ik zou het mooi vinden als we naar een samenleving gingen waarin iedereen van en met elkaar leerde. Iemand die met pensioen is, kan een geweldige buddy zijn van een jongere – niet alleen op inhoudelijk vlak, maar ook als het gaat om persoonlijke groei.”
Wat leren jullie zelf van de Netwerkplaats?
Marij: “Ik ben me steeds bewuster van de kracht van ons netwerk. Dat netwerk moeten we laten groeien om aan het onderwijs en ondernemers iets te kunnen bieden. Hoe sterker de verbindingen die we leggen, hoe sterker het netwerk.”
Sander: “Ik leer steeds meer dat je in een complexe wereld dicht bij jezelf moet blijven. De wereld is te complex om te doorgronden. Zoals tijdens de coronaperiode vaak werd gezegd: ‘We moeten met 10% van de inzichten 100% van de keuzes maken.’ Daarvoor is vertrouwen nodig. Vertrouwen leren hebben in de ander én in jezelf, daar wil ik graag aan bijdragen.”
Jorik: “Door het vertrouwen van de Netwerkplaats heb ik geleerd om aan de slag te gaan met ideeën die ik anders misschien wel bedenk, maar niet uitspreek. Door de positieve feedback ga je net de drempel over om het ook daadwerkelijk te gaan dóen. Daardoor kom je weer met nieuwe mensen in aanraking en dat is ook het startschot voor nieuwe leermomenten.”
Dan zijn we afgeleid: een levensgrote robothond komt de ruimte binnen, met zijn ‘baasje’ met de afstandsbediening erachteraan. De hond draait een rondje en lijkt nieuwsgierig om zich heen te kijken.
Gaan jullie daar ook iets mee doen, met die robothond?
Jorik en Marij schieten in de lach: “Ernaar kijken en ons verwonderen!” Sander: “Dat is misschien wel het mooiste wat we doen in de Netwerkplaats. Beginnen met verwondering, en van daaruit mensen met elkaar verbinden.”
________________________________________
Meer informatie
De Netwerkplaats: www.denetwerkplaats.nl
Lees hier een eerder interview met Sander Berendsen over hoe leerlingen en studenten beter (en zinvoller!) kunnen leren reflecteren of download gratis zijn boek ‘Leren van verhalen’
________________________________________
Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
Een doorlopende LOB-leerlijn naar kansrijke beroepen in Rotterdam-Zuid
LOB begint bij talentontwikkeling op de basisschool
Een uitgebreid pakket aan LOB-activiteiten voor het basis- en voortgezet onderwijs, plus een baangarantie voor jongeren die kiezen voor een kansrijke vervolgopleiding in de richting Haven, Zorg of Techniek. Dat zijn de pijlers onder het project ‘Gaan voor een Baan in Rotterdam Zuid. Projectleiders Esther Lek en Thomas Ebeltjes: “LOB begint bij talentontwikkeling op de basisschool”.
Leerlingen laten kennismaken met kansrijke opleidingen en beroepen ‘op Zuid’, daar gaat het om bij het project Gaan voor een Baan. Het programma ging zo’n twaalf jaar geleden van start en inmiddels doen zo’n zestig basisscholen en zeventien middelbare scholen in Rotterdam Zuid eraan mee. Zij kunnen gebruik maken van een uitgebreid LOB-aanbod, waaronder een lessenserie LOB voor in de klas, gastlessen techniek, en evenementen waar leerlingen kennismaken met werk en werkgevers.
Projectleider po Esther Lek en projectleider vo Thomas Ebeltjes helpen en stimuleren de deelnemende scholen om aan de hand van het aanbod (bij elkaar gebracht op de website gaanvooreenbaan.nu) een zo goed mogelijk LOB-programma op te zetten. “We hebben contact over het aanbod en kijken samen welke activiteiten passen bij de school. We brengen nieuw aanbod onder de aandacht en we organiseren zelf ook een aantal evenementen”, zegt Esther.
Thomas: “Doel van het project is om jongeren en ouders, leerkrachten en partners te informeren, over kansrijke opleidingen en beroepen in de haven, de zorg en de techniek. Maar ook om te zorgen dat leerlingen door middel van de LOB-activiteiten tijdens hun schoolloopbaan ook actief kennismaken met het werk in die sectoren, zodat ze kunnen onderzoeken en ervaren of het bij ze past.”
Het gaat in dit project echt om een doorlopende leerlijn. Hoe ziet dat er in de praktijk uit?
Esther: “Die doorlopende LOB-leerlijn begint bij de talentontwikkeling van het kind op de basisschool. In het po gaat het bij LOB om vragen als ‘Wat vind je leuk?’ en ‘Wat zijn je kwaliteiten?’, maar ook om ervaringen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld een bezoek brengen aan het Discovery Lab, waar ze actief aan de slag gaan met techniek, zorg en LOB. Daarnaast draait het ook om voorlichting. Als leerlingen in groep 8 een keuze gaan maken voor een middelbare school, krijgen ze een plattegrond met alle vo-scholen op Rotterdam-Zuid, waar ook vragen op staan die kunnen helpen bij het keuzeproces.”
Thomas: “We laten ook zien wat er in het verlengde ligt van een keuze. Niet alle profielen worden op alle vmbo’s aangeboden, dus als je techniek interessant vindt, is het slim om een vo-school te kiezen die ook technische profielen aanbiedt. In het vo is de keuze voor een vervolgopleiding nog zo’n belangrijk moment. Op dat soort cruciale momenten in de schoolloopbaan proberen we steeds om die drie kansrijke sectoren onder de aandacht van leerlingen en ouders te brengen.”
De doorlopende leerlijn van Gaan voor een Baan begint al in groep 6 in het primair onderwijs. Waarom is het belangrijk dan al LOB-activiteiten te organiseren?
Esther: “Leerlingen ontwikkelen op de basisschool al snel een mening over of een bepaald beroep meer iets voor jongens of meisjes is. Ze beginnen dan dus eigenlijk al beroepen voor zichzelf uit te sluiten. Bovendien kénnen ze nog niet zoveel beroepen. Er zijn kinderen in Rotterdam Zuid die nog nooit de Erasmusbrug zijn overgefietst. Ze kennen wel de bakker en de supermarkt, maar ze komen niet vanzelf in aanraking met beroepen in de haven, de zorg of de techniek.
“Als je op de basisschool nog nooit een hamer in je handen hebt gehad, wordt de kans vrij klein dat je later alsnog een passie voor houtbewerking gaat ontwikkelen. Kinderen die in een achterstandssituatie opgroeien, leunen zwaarder op de school om dit soort ervaringen mee te kunnen maken. Dat maakt het extra relevant om er vroeg mee te beginnen. Wij proberen met al die activiteiten dus om de leefwereld van kinderen zo groot mogelijk te maken, en te voorkomen dat ze al op jonge leeftijd bepaalde beroepen uitsluiten. Daarnaast is het natuurlijk ook léuk, want ze leren op deze manier hun eigen stad beter kennen.”
Een speerpunt van dit project is ouderbetrokkenheid. Hoe werken jullie daaraan?
Thomas: “Hier gaat het ook echt over voorlichting, want als ouders niet weten wat een baan in de techniek inhoudt, dat je er goed geld mee kan verdienen en dat het supertof is om mee te werken aan vergroening van de stad en verduurzaming van de haven, kunnen ze ook daar niet met hun kind over praten.”
Esther: “We helpen ook docenten om op school al met de leerlingen én de ouders het gesprek te voeren over studiekeuze en loopbaan, bijvoorbeeld tijdens interactieve ouderavonden. Daar zijn verschillende werkvormen voor ontwikkeld. Zoals het prioriteitenspel, waarin leerlingen en ouders met behulp van thematische kaartjes aangeven wat ze belangrijk vinden bij de keuze van een middelbare school. Later bespreken ze het samen met de docent. Dat gesprek is voor leerkrachten ook waardevol, want die zien hoe ouders met hun kind communiceren over dit onderwerp.”
Thomas: “Het is belangrijk dat ouders en kinderen met elkaar praten over hun interessegebieden. Zodat een leerling merkt: ‘Hé, mijn moeder vindt timmeren ook interessant!’ Onze collega Vincent gaat trouwens ook actief de wijk in, om bij wijkinitiatieven, religieuze organisaties en diverse andere partners in de wijk ouders te informeren en bewust te maken van kansrijke sectoren. We proberen echt op allerlei manieren het gesprek tussen ouders en leerlingen op gang te brengen.”
Je noemt al de ondersteuning van docenten. Op wat voor manier gebeurt dat nog meer?
Thomas: “Professionalisering van de docenten is inderdaad een van de speerpunten van het programma. Via de website van Gaan voor een Baan kunnen docenten zich eenvoudig inschrijven voor workshops en trainingen. In het begin hebben we vooral ingezet op trainingen over hoe je op school een goed LOB-programma op kunt zetten. Inmiddels staan die programma’s er op vrijwel alle scholen, en is de focus meer verschoven naar borging van LOB.”
Esther: “We bieden ook trainingen aan in het voeren van LOB-gesprekken. We zetten erop in dat het LOB-aspect ook in alle mentor-ouder-leerlinggesprekken terugkomt, zoals tijdens gesprekken over de keuze voor een middelbare school.”
De leerlingen die na het vmbo kiezen voor een kansrijke beroepsopleiding, krijgen de garantie dat er een baan voor ze is na hun afstuderen. Die AanDeBak-garantie is er sinds 2012. Heeft het geleid tot meer instroom in kansrijke opleidingen?
Esther: “We zien dat de instroom in studies op het gebied van zorg, haven en techniek inderdaad groter wordt. In 2012 koos in totaal ongeveer 31% van de leerlingen voor een kansrijke opleiding. In 2022 was dit zo’n 44%. Het is onze ambitie om dat de komende jaren te laten stijgen naar 55%.”
Thomas: “Van de jongeren die kozen voor een kansrijke opleiding, volgt ongeveer een kwart een studie met AanDeBak-garantie, dat gaat om zo'n 800 jongeren per jaar. Daar zijn we heel tevreden over.”
Wat misschien ook meespeelt is dat jullie op de website van AanDeBak-garantie duidelijk communiceren over de salarissen die je kunt verwachten. Uit de Salarissen-quiz blijkt dat het startsalaris van mbo-verpleegkundige bijna eenderde hoger ligt dan dat een leidinggevende leasure & hospitality, en een technicus engineering verdient een kwart meer dan een vestigingsmanager groothandel. Dat scheelt nogal wat!
Thomas: “Sterker nog: vijf jaar na het behalen van hun diploma verdienen jongeren die een studie kozen met AanDeBak-garantie bijna twee keer zoveel als jongeren die dat niet deden. We communiceren dat inderdaad duidelijk op de website, omdat het voor jongeren en ouders belangrijk is om te weten.”
Esther: “Leerlingen vragen daar zelf ook om. In een gesprek met ons jongerenpanel hoorde ik de ene leerling zeggen ‘Geld is voor mij belangrijk’ en de ander: ‘Ik wil gewoon iets gaan doen wat ik leuk vind’. Maar allemaal willen ze wel wéten wat de baankansen zijn, en wat voor salaris je dan kunt verwachten. Het gaat tenslotte over hun toekomst. Een hoger salaris kan net het verschil maken waardoor je een huis kunt kopen.”
Inmiddels hebben negentien andere gemeenten aangegeven ook AanDeBakgaranties te gaan afgeven voor mbo-studenten die kansrijke opleidingen kiezen. Hebben jullie tips of adviezen?
Esther: “We krijgen al regelmatig aanvragen uit andere steden om informatie te delen. Mijn advies is altijd: zorg om te beginnen dat de governance goed geregeld is, want je hebt de schoolbesturen en werkgevers echt nodig. Alle partijen moeten ‘ja’ zeggen, daarna kun je pas aan de slag. En verder: bepaal een duidelijk doel en een route daarnaartoe, en laat je daar niet van afleiden. Het mooie van de nationale programma’s is dat het langdurige programma’s zijn en je dus daadwerkelijk verandering in gang kunt zetten.”
Thomas: “Het is daarnaast ook belangrijk om actief bij de scholen betrokken te blijven, zodat je het op tijd merkt als scholen tegen praktische problemen aanlopen. Want je kunt wel een tof evenement organiseren, maar als een school niet genoeg begeleiders heeft, houdt het daar soms gewoon op. Dan is juist die praktische ondersteuning belangrijk om van een activiteit een succes te maken.”
Tot slot: wat is jullie wens voor de komende jaren?
Esther: “Ons doel is dat alle ouders en leerlingen op Zuid weten dat dit programma er is en dat scholen LOB-activiteiten actief blijven aanbieden aan de leerlingen en hun ouders.”
Thomas: “Ik hoop vooral dat we ook de komende jaren alle leerlingen op Zuid kunnen laten zien welke kansrijke mogelijkheden ze hebben en welke slimme keuzes ze kunnen maken. Zodat ze daarover kunnen nadenken op beslissende momenten in hun schoolloopbaan en ze zich, welke richting ze vervolgens ook inslaan, in ieder geval gesterkt voelen in hun keuzes.”
______________________________________________________
Informatie
Een aantal activiteiten en een groot deel van de materialen binnen het project Gaan voor een Baan is ook beschikbaar voor scholen buiten Rotterdam. Kijk voor meer informatie op de website: https://gaanvooreenbaan.nu.
Meer informatie over de AanDebak-garantie: https://aandebakgarantie.nl.
Het project Gaan voor een Baan is een van de pijlers onder het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, dat onderdeel uitmaakt van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid, waar 20 gebieden onder vallen.
______________________________________________________
Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
Vragen uit de hoge hoed op een ouderavond
Een spelvorm voor ouders en leerlingen over loopbaankeuzes en dilemma’s
Ouders betrekken bij LOB kan op allerlei manieren. Zo kunnen ouders als deskundigen meehelpen bij LOB-projecten die de school organiseert, zoals bijvoorbeeld bij een speeddate of gastles over beroepen en opleidingen of beroepenmarkt. Vanuit hun rol als ouder worden ouders op steeds meer scholen in een zogenaamd driehoeksgesprek al in de onderbouw betrokken bij het loopbaanproces van hun kind.
‘De manier waarop je LOB optuigt, is bepalend voor het succes’ | Expertisepunt LOB
Ook op ouderavonden, zoals bij ouderavonden over studie- of profielkeuzes, is het belangrijk om ouders actief te betrekken.
Een simpele, maar leuke en doeltreffende opdracht is onderstaande spelvorm, waarbij ouders en leerlingen in kleine groepjes om en om een vraag beantwoorden om het gesprek over loopbaankeuzes en eventuele dilemma’s daarbij op gang te brengen. Door ouders op deze manier te betrekken en na te laten denken over hun eigen loopbaanproces wordt het gesprek met hun kind gelijkwaardiger en luchtiger. Het spel kan op een ouderavond worden ingezet in een mentorgroep, maar ook in een grotere ruimte, een aula bijvoorbeeld, kan het spel prima worden gespeeld. Maak de groepjes niet te groot. Een groep van drie of vier leerlingen met hun ouder/verzorger werkt het best. Geef vooraf goede instructies bij het spel. Het is belangrijk dat de kaartjes afwisselend worden getrokken door een ouder en een leerling. Stimuleer de groep om op basis van de vragen en antwoorden met elkaar in gesprek te gaan, vragen te stellen, ervaringen te delen en eventueel feedback te geven als daarom wordt gevraagd. De tijdsduur van het spel is ongeveer 30 minuten. Probeer daarna ook nog wat ruimte te maken voor het delen en uitwisselen van ervaringen vanuit de groepen. Na het spel kan de avond een vervolg krijgen met verdiepende informatie gegeven door de mentor of de decaan, bijvoorbeeld over profiel- of studiekeuze.
Hoe werkt het?
-
Nodig: X aantal sets kaartjes op basis van het aantal groepen (zie bijlage voor de kaartjes), uitgeprint op kleur.
-
Een voorwerp waaruit de kaartjes worden getrokken. Dit kan van alles zijn. Leuk is om hiervoor een hoge hoed te gebruiken. Bij feestwinkels zijn deze voor weinig geld te koop en je kunt ze keer op keer gebruiken voor allerlei (LOB)activiteiten, zowel in de onder- als in de bovenbouw of met collega’s op een studiedag.
Werkwijze:
-
Maak groepjes van maximaal vier ouders en vier leerlingen. Probeer te zorgen voor diversiteit binnen de groepen, bijvoorbeeld door rekening te houden met de beroepen van de ouders of loopbaanvragen van de leerlingen.
-
Geef ieder groepje een hoge hoed met kaartjes met vragen.
-
Om en om trekt ieder lid van de groep een kaartje van de eigen kleur (ouders blauw, leerlingen oranje). De vragen zijn bedoeld als gespreksstarter.
Als de tijd het toelaat is het leuk om de groepjes te vragen hun meest verrassende antwoorden, inzichten of vervolgstappen te delen. Ouders en leerlingen vinden het in het algemeen erg leuk om op deze manier met elkaar in gesprek te gaan en vragen te beantwoorden die misschien nog niet eerder gesteld zijn. Het geeft zowel de ouders als de leerlingen inzicht in de belangrijke rol van loopbaanontwikkeling in ieders leven.
________________________________________________
TIPS
- Op de pagina praktijkvoorbeelden van het Expertisepunt LOB staan verschillende andere voorbeelden over het betrekken van ouders bij LOB op school en thuis.
- Ook in de opdrachtenbank staan (thuis)opdrachten die zijn gemaakt om ouders te betrekken bij de loopbaanontwikkeling van hun kind.
- Op de pagina praktijkvoorbeelden staan meer voorbeelden met een spelvorm om in te zetten binnen je LOB-programma, bijvoorbeeld:
- Profielkeuzespel ProfiLeren
- Een LOB-spel om jezelf en elkaar beter te leren kennen
- Over de streep: een spel om de overstap naar het mbo te verbeteren
- Een LOB-spel dat je op verschillende manieren kunt inzetten
________________________________________________
In gesprek met ISK Gouda ver LOB
Ondanks de groei en daarmee gepaarde dynamiek wordt er op ISK Gouda veel belang gehecht aan LOB.
ISK Gouda is een ISK met 26 klassen. De school heeft in de afgelopen jaren een grote groei doorgemaakt. Het aantal Oekraïense leerlingen is enorm gegroeid maar ook de instroom vanuit andere landen blijft groot. De school heeft al met al een hele gemixte populatie leerlingen met twee, binnenkort drie vestigingen. Tegelijk met het aantal leerlingen is natuurlijk ook het team gegroeid. Dit is leuk en tegelijkertijd ook een uitdaging. Ondanks de groei en daarmee gepaarde dynamiek wordt er op ISK Gouda veel belang gehecht aan LOB. Niet alleen door de decanen. LOB is een thema dat binnen de school een groot draagvlak heeft.
Marieke Bakema, werkzaam bij het Expertisepunt LOB en werkzaam als LOWAN-adviseur op het gebied van LOB ging in gesprek met decaan Patricia Vrolijk om te horen hoe leerlingen en mentoren enthousiast gemaakt zijn voor LOB.
Lees het gehele interview op Lowan.nl.
Bron: Lowan.nl
Doekoe of nop: LOB op maat!
Durf je als team de LOB-methode los te laten? Durf je zelf invulling te geven aan je LOB lessen?
Op het Vista College doen ze het gewoon! Elke student krijgt hier een maatwerktraject aangeboden waarbinnen er ruimte is voor zelfsturing en waarbij het belangrijkste doel is dat de student regie krijgt over zijn eigen loopbaanoriëntatie.
Tijdens de hele opleiding op het Vista College is LOB de rode draad en wordt LOB gekoppeld aan de BSA gesprekken. Deze BSA gesprekken vinden iedere 10 weken plaats. Studenten bereiden BSA gesprekken voor aan de hand van een presentatie die gaat over gedrag, houding, aanwezigheid, resultaten en BPV. Elke periode van het schooljaar doorlopen de studenten de PDCA cyclus op het gebied van LOB. Student en mentor bespreken daarna samen de door de student opgestelde leerdoelen en de daarbij gemaakte afspraken: wat is gelukt en wat moet eventueel worden bijgesteld?
Bij de PDCA-cyclus maken studenten gebruik van een rubric. In combinatie met de uitkomst van de BSA gesprekken wordt teruggekeken (Check) en worden afspraken gemaakt voor de nieuwe periode (Act). Door deze aanpak ervaart de student dat hij zelf invloed heeft op zijn eigen proces en dat hij zijn plan iedere periode kan bijstellen. De student geeft zelf aan wat hij wil leren en hoe hij dat wil doen.
Omdat het onderwijscurriculum binnen het Vista College gedeeltelijk flexibel is, kan de student zijn opleiding verdiepen of verbreden door het volgen van keuzemodules. Aan deze keuzemodules is dan steeds een LOB-opdracht gekoppeld. Zo kan bijvoorbeeld een Verkoper kiezen voor een keuzedeel Financiële Administratie doorstroom, of een ICT’er kiezen voor een keuzedeel Logistiek in het MKB. Doordat de LOB-opdrachten zelf worden ontwikkeld en geschreven kan het LOB-traject gemakkelijk binnen elk onderwijsteam worden geïmplementeerd en breed inzetbaar worden gemaakt. Zo is een veelheid aan mooie opdrachten ontstaan, sommige opdrachten moeten door alle studenten worden uitgevoerd, maar de meeste opdrachten zijn op maat!
Iedere onderwijssector kan werken met een LOB-programma op maat zoals op het Vista College. Binnen het Vista College gaat het om een MBO breed programma dat is bedoeld voor zakelijke dienstverlening, handel en ICT. De oriëntatie en schakeltrajecten binnen Vista zijn gekoppeld aan MBO Breed en hebben daarom ook LOB als leidraad in hun onderwijsprogramma.
Op het Vista College denken docenten bewust na over hun werk en loopbaan. Tijdens studiedagen schrijven zij een LOB-plan en stellen zij zichzelf doelen. Ze evalueren de door hen gestelde doelen gedurende het schooljaar met de PDCA cyclus. Zo ervaren docenten ook zelf wat nadenken óver en de regie pakken óp je loopbaan, kan opleveren.
_________________________________________
TIPS
- Je hoeft niet bang te zijn om zelf opdrachten te moeten schrijven. Het Expertisepunt LOB heeft een databank met vele LOB-opdrachten die bruikbaar zijn bij het ontwikkelen van je LOB maatwerkprogramma: LOB-opdrachtenbank | Expertisepunt LOB
- Aandachtspunt is hoe je maatwerk kunt bieden en als team toch uniform werkt, anders krijg je grote verschillen in inspanningsverplichting.
- Het LOB-programma zoals ontwikkeld op het Vista College is voor iedere sector van het onderwijs geschikt.
_________________________________________
De PDCA-cyclus is bij de meeste scholen bekend in het kader van kwaliteitszorg. Het model bestaat uit vier stappen: Plan – Do – Check – Act. Doordat de cyclus zich herhaalt, leidt het doorlopen van de stappen tot een voortdurende verbetering van de resultaten. Niet alle stappen in de cyclus duren even lang
Regionaal loopbaandossier in Noordoost Brabant
Vo- en mbo-scholen maken zich sterk voor het onderwijs door het ontwikkelen van een regionaal loopbaandossier.
In de regio Noordoost Brabant, is op initiatief van loopbaanprofessionals van verschillende vo- en mbo-scholen, het regionaal loopbaandossier ontwikkeld. Het regionaal loopbaandossier is bedoeld als aanvulling op het Digitale Doorstroom Dossier in Intergrip en kan zorgen voor een soepeler aanmelding en kennismaking op het mbo én een betere voortgang van de op het vmbo ingezette loopbaanbegeleiding.
Bij de ontwikkeling van het loopbaandossier hebben scholen de gezamenlijke ambitie uitgesproken om ‘over de eigen muren’ heen te kijken en afspraken gemaakt over de uitgangspunten en invulling van het dossier. Het regionaal loopbaandossier sluit aan bij de landelijke beleidsmaatregelen en ontwikkelingen van de afgelopen jaren zoals bijvoorbeeld de exameneisen voor het vmbo.
Het dossier kent de volgende uitgangspunten:
-
Het brengt de loopbaanontwikkeling van de leerling in beeld binnen het vo
-
Het geeft inzicht in keuzes die de leerling heeft gemaakt en de reflectie daarop
-
De leerling kan zich aan de hand van het dossier presenteren/introduceren op het mbo
-
De op het vmbo ingezette loopbaanbegeleiding kan hiermee een vervolg krijgen op het mbo (doorlopende leerlijn)
De leerling is en blijft eigenaar van het loopbaandossier. Het dossier is een hulpmiddel en staat los van LOB-methodes en programma’s die op school worden gebruikt. De leerling maakt het dossier in het vierde jaar van het vmbo en het dossier bevat de essentie/samenvatting/conclusie van het LOB-proces dat de leerling heeft doorlopen. Het dossier geeft daarmee handvatten aan de mbo-opleiding om een passende start en vervolg te geven aan dit LOB-proces binnen het mbo. De leerling kan zelf vorm geven aan zijn of haar loopbaandossier en er bijvoorbeeld foto’s en filmpjes aan toevoegen. Dit maakt het dossier persoonlijk en verhoogt de motivatie van de leerling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de intergriptool Grip Loopbaandossier.
De scholen doorlopen met elkaar tijdens het schooljaar de pdca-cyclus. Dit betekent dat ze een gezamenlijk plan van aanpak opstellen over de voortgang van de implementatie, dit uitvoeren en evalueren. Verdere informatie is op te vragen bij Jolanda Cuijpers (begeleider van dit proces en de regionale werkgroep).
Steeds meer scholen binnen de regio Noordoost Brabant (en het proces kent een verbreding naar Zuidoost Brabant) werken met het regionaal loopbaandossier. en spreken Hiermee tonen zij de ambitie om, bij de overgang naar het mbo, een gezamenlijke taal te spreken.
Werkboek
Bij de tien vragen van het regionaal loopbaandossier hoort een werkboek dat coaches en mentoren ondersteunt in het begeleiden van het proces. Het werkboek biedt per vraag een gerichte opdracht, met een werkvorm, die individueel en ook klassikaal gemaakt kan worden. Deze opdrachten helpen leerlingen bij het opbouwen van hun loopbaandossier. Omdat de opdrachten alleen toegankelijk zijn met een account van de school, kun je voor meer informatie contact opnemen met Jolanda Cuijpers, j.cuijpers@kw1c.nl.
De indeling van het werkboek is als volgt:
De verschillende opdrachten in het werkboek zijn ingedeeld op basis van de vijf loopbaancompetenties. Via onderstaande link kan het werkboek gedownload worden
____________________________________________
TIPS
Een goede begeleiding van de leerling, bij het proces en de inhoud, is voorwaardelijk om te komen tot een inhoudelijk sterk gevuld (regionaal) loopbaandossier
-
Zorg dat er les- en voorbereidingstijd is voor leerlingen om eraan te werken
-
Ondersteun mentoren/coaches met hulpmiddelen/handvatten bij de uitvoering
-
Faciliteer en professionaliseer mentoren/coaches
-
Neem het dossier op in het LOB-programma en PTA op school
-
Zorg voor een duidelijke procesbeschrijving: wat, wanneer en hoe
-
Commitment en aansturing vanuit de directie is belangrijk
Geef binnen je school vooral aandacht aan ‘het waarom’. Als collega’s de toegevoegde waarde zien van het werken met een regionaal overdrachtsdocument kunnen zij dit proces begeleiden vanuit eigenaarschap en intrinsieke overtuiging. Dit versterkt de kwaliteit van de begeleiding.
____________________________________________
Samenwerking tussen vmbo en mbo zorgt voor meer kansen
In Assen stromen meer vmbo-leerlingen beter door naar het mbo, sinds de scholen de handen ineensloegen en doorlopende leerlijnen creëerden.
Projectleiders Huubs Hubbeling van het Dr. Nassau College (vo) en Karin Stoffers van het ROC Drenthe College (mbo) namen het initiatief.
Het doel van doorlopende leerlijnen is een betere doorstroom van vmbo-leerlingen naar het mbo doordat het onderwijs beter op elkaar is afgestemd (zie kader). Via de qr-code is in de video te zien hoe de samenwerking tussen de vo-scholen Dr. Nassau College Penta, Vincent van Gogh Salland en Terra Assen met de mbo-instelling Drenthe College tot stand kwam en hoe de eerste ervaringen waren. Karin is nog steeds projectleider, Huubs is deels betrokken. Ze brengen collega’s samen en stimuleren ze.
Inzet en betrokkenheid
Vele medewerkers van de deelnemende scholen zijn al jaren betrokken bij de ontwikkeling van de doorlopende leerlijnen. Werkgroepen met mbo- en vo-leraren bespreken hun curriculum met elkaar en stemmen ze - waar mogelijk - op elkaar af, leidinggevenden ondersteunen hun werk, onder andere door te faciliteren. Mbo-docent Horeca Geert Jan Siebring: “Ik zie het als pioniers- met een stukje liefdadigheidswerk en zet me hier graag voor in.”
Doorlopende leerlijn als loopbaanoriëntatie
Een aantal jaren geleden is binnen de vijf profielen van vmbo-basis (bb) en vmbo-kader (kb) gestart met doorlopende leerlijnen. Voor elk mbo-profiel ziet de invulling er anders uit. Leerlingen kunnen meelopen met lessen op het Drenthe College en de vo-scholen zorgen voor inhoudelijke afstemming van de vakken. Geert Jan: “Leerlingen van het vmbo doen nu korte workshops bij Horeca, Bakkerij en Recreatie (HBR), zoals mini-barista, basisflamberen en zelf friet maken. Daarnaast vertellen we ze meer over deze opleiding op het mbo.” De leerlingen maken kennis met de vakken op het mbo en ze maken een weloverwogen keuze voor hun vervolgstudie. “Een doorlopende leerlijn zien wij als Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB)-activiteit. De leerlingen volgen LOB-gerichte activiteiten in het bedrijfsleven of op het mbo om een goed beeld van de opleiding te krijgen en om zich te oriënteren”, legt Huubs uit. Karin: “Intussen hebben we ook een doorlopende leerlijn ontwikkeld van het vmbo-t (theoretische leerwegen) en gl (gemengde leerweg) naar mbo niveau 3 en 4.”
Lees verder op de website van de VO-raad
Bron: VO-raad
Lespakket Decision Quality
Hulp bij het maken van een weloverwogen studiekeuze
Tilburg University ontwikkelde een lespakket dat leerlingen uit de bovenbouw van havo en vwo kan helpen bij het maken van een weloverwogen studiekeuze.
Het lespakket is gebaseerd op een wetenschappelijk onderbouwde methode die in het bedrijfsleven wordt gebruikt om grote beslissingen te nemen én te onderbouwen. Bijzonder hoogleraar Kuno Huisman van Tilburg University verwerkte deze methode voor het bedrijfsleven in een lespakket voor middelbare scholen, waarbij leerlingen in zes stappen (modules) het studiekeuzeproces doorlopen.
Het lespakket bestaat uit een PowerPointpresentatie voor decanen en mentoren, een werkboek en negen instructievideo’s voor de leerlingen. De PowerPoint is bedoeld voor de begeleiders en legt precies uit hoe de studiekeuzetool kan worden ingezet in de les. Het is belangrijk om deze PowerPoint eerst met het begeleidende team te bekijken om de methode in de vingers te krijgen en te beslissen hoeveel lestijd er kan worden gebruikt om alle zes modules door de leerlingen te laten doorlopen. De negen video’s leiden steeds een onderdeel van de les in. De methode en de zes thema’s van de modules worden hierin toegelicht: er worden valkuilen benoemd en er zijn verhalen van ervaringsdeskundigen. Leerlingen gaan na het bekijken van de instructievideo die hoort bij de les, zelf aan de slag met de opdrachten uit het werkboek. Het werkboek kan uitgeprint worden, maar is ook online in te vullen. Het is de bedoeling dat er na ieder hoofdstuk tijd wordt ingeruimd voor het delen en uitwisselen van ervaringen met de klas. De methode geeft decanen en mentoren aanknopingspunten voor het LOB-programma, waarbij zij zelf kunnen bepalen aan welke onderwerpen extra aandacht wordt gegeven.
Meer weten?
- Een weloverwogen studiekeuze: Lespakket Decision Quality
- Presentatie over Decision Quality
- Digitaal lesboek Decision Quality
- Video's Decision Quality
“Jongeren beslissen zélf over hun studiekeuze, maar ouders zijn hun belangrijkste adviseur”
Wat is de rol van ouders bij de studiekeuze van hun kind?
Volgens Hermien Miltenburg, oudervoorlichter aan de Universiteit Wageningen, is die rol groter dan veel ouders denken. Haar advies? Wees een klankbord, let op kwaliteitsverschillen tussen studies, en pak af en toe een ‘reigermoment’. En vooral: laat zien dat het ook een leuke zoektocht is.
Waar kun je als ouder van een jongvolwassene terecht als je je kind wilt helpen met de studiekeuze? Eigenlijk nergens, merkte Hermien Miltenburg vijftien jaar geleden, toen haar eigen kinderen met de studiekeuze bezig waren. Als docent Nederlands kende ze de wereld van hbo en universiteit van binnenuit. Maar toch: als ze als ouder ergens voor informatie aanklopte, hoorde ze louter wervingspraatjes: ’Onze opleiding is de beste’.
Ze merkte dat andere ouders ook moeite hadden hun weg hierin te vinden en stapte naar het bestuur van Wageningen University & Research (WUR), waar ze werkte. “Ik kaartte het aan als een maatschappelijk probleem. Instellingen voor hoger onderwijs hebben een bredere taak dan alleen de werving van studenten. Het gaat ook over voorlichting, aan studenten én aan ouders.” Ze vond gehoor en sindsdien ondersteunt ze ouders bij het ondersteunen van hun kind bij de studiekeuze. Dat doet ze niet alleen aan de WUR maar ook daarbuiten, onder meer via het blog studiekeuzekind.nl (450.000 jaarlijkse bezoekers) en de Facebookgroep Ouders en Studie (ruim 4000 leden). Door die media heeft ze ook inzicht in de actuele vragen waar ouders mee zitten. “Die gaan op dit moment, ik pak de gegevens erbij, vooral over geldzaken. Bijvoorbeeld ‘Kan mijn kind ook bij een hogeschool of universiteit in de buurt deze studie volgen, zodat het niet op kamers hoeft? Het is allemaal zo duur!’ Ouders hebben ook veel vragen over studiefinanciering en over andere financiële regelingen voor studenten, zoals de aanvullende beurs.”
Het grote aantal financiële vragen vind ze ‘schrikbarend’. “De studiekeuze moet in de eerste plaats gaan over de kwaliteit van de studie, niet over geld! Ouders hebben vaak niet in de gaten dat er grote kwaliteitsverschillen zijn tussen onderwijsinstellingen, terwijl meer inzicht hun kind echt kan helpen bij het maken van een succesvolle keuze.”
Kijken de studiekiezers daar zelf niet naar?
“Ik weet, ook vanuit mijn eigen ervaring met mijn eigen kinderen, dat studiekiezers vaak vooral uitgaan van ‘Wat vind ik leuk?’, en ‘Is dit een leuke stad?’ Maar als je een nieuwe smartphone koopt, kijk je toch ook naar de technische specificaties, en naar de reviews? Daar ligt echt een taak voor ouders: help je kind de kwaliteit van opleidingen te vergelijken. Dat kan via studiekeuze123.nl of de Keuzegidsen hoger onderwijs. Die cijfers zijn vaak een openbaring. Er zijn opleidingen waar de helft van de studenten twee jaar studie vertraging heeft. Bij diezelfde opleiding in een andere stad hebben de studenten vrijwel geen studievertraging. Daar zijn ook wel verklaringen voor. Opleidingen mogen zelf bepalen hoeveel uren ze les geven. Dat kan bij de ene onderwijsinstelling twaalf uur zijn en bij de andere 25, voor dezelfde studie. Dat heeft invloed op de studieresultaten, terwijl het collegegeld hetzelfde is. Dus ik zeg altijd tegen ouders ‘Kijk daar alsjeblieft naar!’ Het zijn harde feiten. Of je kind er iets mee doet is een tweede, er spelen ook andere dingen mee, maar het moet wel bekend zijn.”
Jongeren nemen graag hun eigen beslissingen. Hoe help je je kinderen om een passende studie te kiezen?
“Als ouder moet je in principe achteroverleunen, want de primaire taak voor de studiekeuze ligt inderdaad bij de jongvolwassenen zelf. Maar jongeren vinden de studiekeuze moeilijk. Toen ik les gaf, hoorde ik vaak van studenten: ‘Mijn ouders moeten mij zelf laten kiezen, maar ze zijn wel mijn belangrijkste adviseur.’ Dan vroeg ik natuurlijk ‘Maar jouw ouders weten toch niks van biotechnologie?' ‘Nee, maar ze weten wel wie ik ben.’ Dat is toch een prachtig antwoord? Jongeren willen graag dat je een beetje meekijkt, en af en toe een slimme vraag stelt, en ze helpt om te ontdekken wie ze eigenlijk zijn. Dat is je primaire rol als ouder, op alle terreinen, dus ook bij de studiekeuze: dat je je kind een spiegel voorhoudt, en het helpt ontdekken ‘Wie ben ik, wat kan ik, wat wil ik? Waar word ik gelukkig van?’ Dat zijn basale levenskeuzes die verder gaan dan de studiekeuze.”
Heb je voorbeelden van dat soort slimme vragen?
“Het kunnen kleine vragen zijn, gewoon tussendoor. ’Wat vind jij nou interessant?’ ‘Wat maakt dat jij dingen leuk vindt?’ Of: ‘Ik zie dat jij het hartstikke mooi vindt om in het bos te wandelen. Wat doet dat dan eigenlijk met je?’ Dat soort kleine bij elkaar geven ook invulling aan grote vragen: wie ben jij, waarin wil jij betekenisvol zijn? Een mooie vraag vind ik ook: ’Stel nou dat alles zou kunnen op de hele wereld en dat jij ook alles zou kunnen, wat zou je dan willen bereiken?’ Dat soort onmogelijke fantasieën helpen een jong volwassene. En mij trouwens ook, nu ik net met pensioen ben.”
De meeste pubers willen echt niet een hele avond over hun studiekeuze praten. Maar dan komt er een momentje, als je samen in de auto zit of in het bos of aan tafel, dat je net die ene vraag kunt stellen. ‘Waar krijg je eigenlijk complimenten over?’ Dat zijn ‘reigermomentjes’: je zit even stil, je neemt afstand om de situatie te overzien. Ik woon in een klein dorp, en ik had de beste gesprekken met mijn kinderen in de auto, als ik ze wegbracht naar het uitgaan. Dan zit je in het donker in zo'n auto, ze zijn afhankelijk van je, ze kunnen niet weg. En dan had ik zo'n reigermoment-vraag, die ze kon prikkelen in dat proces van uitvinden wie je eigenlijk bent. ‘Wat vind je nou eigenlijk leuker om te doen op school: je heel erg verdiepen in een theorie, of juist bezig zijn met een oplossing?’ Zo’n vraag kan helpen bij de keuze tussen een hbo of universitaire studie.”
Er zijn misschien ook ouders die hun kind bij de studiekeuze juist willen loslaten.
“Dat kan helemaal niet. Je houdt van je kind, en daarom laat je onbewust toch blijken wat je ergens van vindt en je kind pikt het op. De meeste jongeren willen dat hun ouders trots op ze zijn. Als jongvolwassene zoek je naar een plek waar je een klik hebt, waar je denkt dat je het leuk hebt, én onbewust wil je ook iets doen waar je ouders achter staan. Soms clasht dat, dat hoort er ook bij.
Je moet als ouders van die studiekeuze in ieder geval geen probleem maken, want dat probleem voelen de jongeren toch wel: ‘Oh jee, studiekeuze, moeilijk!’ Hou je kind daarvan weg. Maak het leuk. Ik sprak een studente die met haar moeder een hele rondreis door Nederland maakte. Een jaar lang reserveerden ze om de zoveel tijd een zaterdag om een dagje naar een universiteit of hogeschool te gaan en de sfeer op de campus te proeven. Ze gingen dan ook meteen de stad verkennen. Je kunt dat gewoon doen, je hoeft niet te wachten op een open dag.”
Wat is er de afgelopen vijftien jaar veranderd, in de studiekeuzebegeleiding?
“Universiteiten en hogescholen realiseren zich nu veel meer dat ze niet alleen studenten moeten werven, maar dat het ook belangrijk is om te kijken ‘Pas jij hier bij ons?’ Het heeft geen zin om een student te werven die binnen een paar maanden uitvalt. Dat is echt gekanteld en dat vind ik een positieve ontwikkeling.
Een negatieve ontwikkeling vind ik dat er veel studies zijn ontstaan, die vaak niet eens zoveel verschillen. Ik zou willen dat de Rijksoverheid daar paal en perk aan stelt. Vaak begint een studie met een soort basisjaar waarin studenten van verschillende richtingen dezelfde vakken volgen. Waarom begin je dan niet sowieso met zo’n basisjaar? Dat kan voor de verschillende aandachtsgebieden, zoals life sciences, taal en cultuur, economie, geografie, sociologie. Tijdens dat jaar krijgen studenten dan vanzelf meer inzicht in de studie en het werkveld en van daaruit kunnen ze kiezen voor een van de specialisaties.”
Het aantal studenten dat switcht of uitvalt is nog steeds hoog. Hoe kun je daarmee het beste omgaan, als ouder?
‘Ik ontmoet ouders die zich schuldig voelen als hun kind zakt voor een tentamen of stopt met de studie. Begrijpelijk, dat had ik ook. Maar het is echt niet meer jouw verantwoordelijkheid. Dus je mag je best even waardeloos voelen, maar daarna moet je toch weer in je ouderrol gaan zitten: ‘Ik wil een veilig thuis voor je zijn. Bij mij is het altijd goed.’ Dat is ontzettend belangrijk. Er is veel stress onder studenten en dat heeft ook te maken met studievertraging. Studenten die van studie veranderen of stoppen, denken dan ‘Wat zullen mijn ouders wel niet zeggen!’, terwijl ouders in hun leven al het een en ander hebben meegemaakt. Niet alles in het leven gaat goed, af en toe vallen dingen tegen of maak je verkeerde keuzes. Dat hoort er gewoon bij. Ook dát is goed om eens een keer te bespreken met je kind.”
Het is voor de ouders ook een nieuwe fase.
“Met iedere fase van je kind groei je als ouder ook weer en met deze fase ook. Dat is leuk, want je gaat als ouder ook nadenken over wat jóu gelukkig maakt en wat jíj wilt met je leven. Het is een mooi moment om zelf ook uit de rijdende trein te stappen en even rust te nemen of iets anders te gaan doen. Zelf ben ik een opleiding communicatie gaan volgen, toen mijn kinderen gingen studeren. Met name van moeders van studiekiezers hoor ik vaak zeggen ‘Het is zo leuk allemaal, was ik maar jong, dan ging ik óók studeren!’ Doe het! Waarom niet? Al vraag ik die enthousiaste moeders wel om een beetje terughoudend te zijn: doe je eigen studiekeuzeproces buiten je kind om.”
Nog even die financiële zorgen. Vind je dat ouders moeten bijdragen?
“Er is een basisbeurs en een aanvullende beurs van maximaal zo’n 400 euro per maand, die gebaseerd is op het inkomen van de biologische ouders. Als je kind geen aanvullende beurs krijgt, zou ik het niet gek vinden als jij je kind dan die 400 euro schenkt, omdat jouw inkomen de reden is dat je kind die aanvullende beurs, of een deel daarvan, niet krijgt.
Maar meer hoeft niet. Een studie moet betaald worden door drie partijen. De Rijksoverheid, door de basisbeurs, de leenfaciliteit en het lage collegegeld, want de overheid heeft baat bij een opgeleide bevolking. De ouders, als die dat financieel kunnen, want zij hebben baat bij een gelukkig kind met een fijne baan. Maar studenten zelf moeten ook bijdragen. Als je de keuze maakt om te gaan studeren moet je daar ook de verantwoordelijkheid voor nemen door zelf financieel te investeren.”
Toch drukt die schuld op studenten.
“Die studieschuld is niet leuk, maar ook niet onoverkomelijk. De rente is nog altijd lager dan de inflatie, en er staat straks wel een mooi salaris tegenover. Het is wel goed om na te denken over wat je studieschuld betekent in relatie tot het salaris dat je mag verwachten. Dat laatste kun je trouwens ook gewoon opzoeken, in een van de Keuzegidsen. Alleen: als je definitief stopt en geen studie afmaakt, moet je alles terugbetalen, niet alleen wat je hebt geleend, maar ook je basisbeurs en aanvullende beurs en ov-kaart. Dat is natuurlijk wel een aandachtspunt.”
Nog even een reigervraag: Als alles kon en jij kon alles, wat zou je dan doen?
“Dan zou ik met álle ouders van Nederland willen praten, zoals ik nu met jou praat. Het belangrijkste dat ik ze mee zou geven is: houd van je kind. Help je kind te ontdekken wie hij of zij is, dat is de beste manier om te helpen bij de studiekeuze. Natuurlijk is het soms lastig, want je wilt je kind helpen en tegelijkertijd niet teveel sturen. Maar het is een mooie tocht, om een kind daarin te begeleiden.”
______________________________________
-
Check de kwaliteit van opleidingen
De website Studiekeuze123.nl bevat korte beschrijvingen van opleidingen, maar ook cijfers over hoeveel studenten de studie afronden en hoe lang ze daarover doen. De Nationale Studenten Enquete geeft de mening van studenten over hun opleiding en de begeleiding. De Keuzegidsen Hoger Onderwijs gaan nog dieper op studies in en vermelden bij studies bijvoorbeeld ook het aantal contacturen en het verwachte toekomstige salaris. -
Zorg voor ‘reigermomenten’
Stel je kind op een rustig moment een vraag die helpt om inzicht te krijgen in wie je kind is en wat bij hem of haar past. ‘Waar krijg je op school complimenten over?’ ‘Welk vak vind je eigenlijk het leukst?’ ‘Vind je het fijner om iets uit te puzzelen of om praktisch bezig te zijn?’ -
Maak het leuk!
De fase van studiekeuze is ook een nieuwe fase voor ouders. Maak er samen met je kind een ontdekkingstocht van, en kijk ook naar je éigen plannen en wensen. Waar word jíj eigenlijk gelukkig van?
______________________________________
Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
Greater Skills: een onderwijsprogramma voor praktijk- en competentiegericht leren op de havo
Binnen Greater Skills ontdekken leerlingen waar hun talenten en interesses liggen.
En ze ontwikkelen belangrijke studievaardigheden zoals bijvoorbeeld samenwerken, presenteren, analyseren, reflecteren en onderzoeken.
Greater Skills is het praktijk- en competentiegerichte onderwijsprogramma voor de praktijkhavo op BC Broekhin in Roermond en heeft als doel leerlingen beter voor te bereiden op (studie)vaardigheden die ze nodig hebben binnen het hbo én op de maatschappij van de toekomst. Leerlingen die in de bovenbouw kiezen voor het profiel E&M volgen met Greater Skills één dag(deel) in de week praktijkgericht en projectmatig onderwijs. Leerlingen uit de profielen C&M, N&G en N&T volgen twee lesuren in de week dit onderwijs. BC Broekin ontwikkelt momenteel een praktijkhavo voor elke havist.
Binnen het praktijkprogramma wordt intensief samengewerkt met verschillende mbo- en hbo-opleidingen, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties uit de regio. Leren door te doen dus!
Linda Rams is docent economie en de projectleider van Greater Skills: “Mijn voorliefde voor praktijkgericht en projectmatig onderwijs is ontstaan als docent economie op het vmbo binnen het praktijkvak economie en ondernemen. Leerlingen van het vmbo worden niet alleen opgeleid met kennis, maar ook met vaardigheden en competenties. Toen ik vijf jaar geleden op mijn huidige school kwam werken als docent economie in de bovenbouw, vond ik de school en de organisatie meteen heel erg leuk, maar ik vond ook dat het onderwijs dat werd gegeven erg theoretisch was. BC Broekhin neemt jaarlijks enquêtes af bij afgestudeerde havisten om de doorstroom van de havo naar het hbo in kaart te brengen. Uit deze enquêtes bleek dat de leerlingen vonden dat zij qua kennis uitstekend waren voorbereid op een hbo-opleiding, maar dat er op school nog te weinig aandacht was geweest voor het aanleren van sommige (hbo)vaardigheden en het voldoende ontwikkelen van competenties. Dat alles motiveerde het havo-team om een praktijkgericht programma te ontwikkelen.
Greater Skills was in eerste instantie een pilot binnen het vak economie, waar leerlingen twee uur per week werkten aan het opzetten van een eigen onderneming. Maar we merkten dat we binnen die twee uur te weinig tijd hadden om echt goed aan de slag te gaan met het ontwikkelen van (hbo)-vaardigheden. De docenten van het havo-team hebben toen onderzocht hoe praktijkgericht en projectmatig onderwijs zou kunnen passen binnen de eindtermen van hun vak, zodat leerlingen een deel van die eindtermen binnen het praktijkprogramma Greater Skills kunnen afsluiten.”
Hoe ziet het programma Greater Skills binnen E&M er nu uit?
“De basis van de praktijkhavo is praktijkgericht en projectmatig onderwijs waarbij de koppeling wordt gezocht tussen de theoretische concepten naar de praktische toepassing daarvan binnen het profiel. Greater Skills bestaat voor leerlingen met een E&M profiel uit het oprichten van een eigen onderneming. Dit doen we i.s.m. de Stichting Jong Ondernemen. Leerlingen schrijven o.a. een ondernemingsplan, verkopen aandelen om een startkapitaal te vergaren, kopen producten in, maken een marketingplan en houden de financiële administratie bij. Het vak Nederlands sluit op dit programma aan door leerlingen te laten werken aan hun presentatievaardigheden en schrijfvaardigheid. Leerlingen leren pitchen voor potentiële aandeelhouders, notuleren, solliciteren, leren zakelijke corresponderen en schrijven een nieuwsbrief over het project. Bij Engels leren ze een vlog maken over hun onderneming ter promotie van het te verkopen product en stellen ze een klachtenbrief op aan een leverancier. Bij CKV werken de leerlingen aan de creatieve kant van het opzetten van een onderneming, zoals bijvoorbeeld het ontwerpen van een logo en het creëren van een huisstijl. Bij levensbeschouwing is er aandacht voor bedrijfsethiek. Hier wordt nagedacht over de missie en visie van het bedrijf en over normen en waarden die leerlingen belangrijk vinden binnen hun bedrijf. Ook bieden we een module digitale vaardigheden aan, waar we focussen op het gebruik van google drive, classroom, documenten en presentaties. En we bieden een module international skills aan waarbij de leerlingen een dagexcursie voorbereiden naar een stad in België of Duitsland en leerlingen zelf een sociale, culturele en economische activiteit voorbereiden en uitvoeren. In Havo 5 richten de leerlingen zich op het verlenen van een maatschappelijke dienst voor een externe opdrachtgever en is de stage een belangrijke onderdeel van de praktijklessen.
CKV en levensbeschouwing worden in havo 4 afgerond binnen Greater Skills en voor Nederlands en Engels gebeurt dit op examenonderdelen die passen binnen het project. Leerlingen ronden binnen Greater Skills ook hun profielwerkstuk af.”
Hoe gaan de praktijkgerichte programma’s voor de andere profielen eruit zien?
“Wij zijn op school bezig om voor alle profielen een praktijkgericht programma te ontwikkelen. Als voorloper op het Greater Skills programma ontwikkelt het havo-team binnen de ALT-uren (=Anders Leren Tijd) praktijklessen voor élke havist. Concreet houdt dat in dat elke leerling die kiest voor een C&M, N&G of een N&T profiel twee lesuren in de week praktijkgericht en projectmatig onderwijs aangeboden krijgt dat past binnen het gekozen profiel. De inhoud van de ALT-uren is dus niet zozeer vakgebonden maar meer profiel gebonden. Tijdens deze ALT- uren werken de leerlingen middels praktijklessen aan een project, opdracht, onderzoek, proef of practicum; aan vaardigheden die van belang zijn om succesvol een hbo opleiding te kunnen doorlopen. Zo hebben leerlingen van het C&M profiel een activiteitenmiddag georganiseerd voor de kinderen uit het asielzoekerscentrum in Beaxem.
Leerlingen van het N&G profiel hebben de ontwikkeling van spierkracht onderzocht en de leerlingen van het N&T profiel hebben gewerkt aan het programmeren van robots. Verder ronden ook de leerlingen van C&M, N&G en N&T met de inzet van hun ALT-uren hun profielwerkstuk af. Naast de verslaglegging van hun ervaringen verzorgen de leerlingen een presentatie voor ouders, docenten en andere belangstellenden. Nadat elk profiel een praktijkgericht programma heeft ontwikkeld, zoeken we met het team de verbinding met de andere vakken zodat er een volwaardig Greater Skills programma ontstaat binnen elk profiel.”
- Leerlingen in havo 5 volgen Greater Skills tot de kerstvakantie, zodat zij daarna voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op hun eindexamen.
- Het programma Greater Skills binnen E&M vindt plaats op een vaste dag in de week. Op die dag krijgen leerlingen alle vakken die onderdeel uitmaken van het programma.
- De hbo-studievaardigheden die aandacht krijgen binnen het programma zijn gebaseerd op de generieke studievaardigheden set van Jan Harbers Brochure-doorstroom-havo-hbo.pdf (havohbo.nl)
____________________________________________
De bijdrage van elke docent binnen het havo-team is van belang om gezamenlijk tot een praktijkhavo te kunnen komen voor elke leerling. De kracht zit in de praktijkgerichte projecten binnen ieder profiel, waarbij we een aantal vakken integreren en dus gezamenlijk werken aan een vakoverstijgend curriculum.
____________________________________________
De Transition Makers Toolbox
Een toolbox die docenten helpt bij het vormgeven van transitieonderwijs.
De Sustainable Development Goals (SDG’s) zijn in 2015 door alle 193 landen van de Verenigde Naties omarmd. Deze 17 doelen moeten ervoor zorgen dat we in 2030 in een duurzamere wereld leven, waarin niemand wordt buitengesloten.
Om de implementatie van de 17 Sustainable Development Goals te versnellen ontwikkelde de Ekskäret Foundation uit Stockholm een raamwerk van zogenaamde Inner Development Goals: 23 vaardigheden en attitudes die nodig zijn om bij te kunnen dragen aan het realiseren van de SDG’s. Dit Zweedse raamwerk van doelen bleek heel goed te matchen met het raamwerk van een samenwerkingsproject op het gebied van transitieonderwijs waarbij verschillende Nederlandse universiteiten zijn betrokken.
Vanuit het Instituut voor Interdisciplinaire Studies van de UvA (IIS), wordt in samenwerking met de kennisalliantie EWUU (TU Eindhoven, Wageningen University & Research, Universiteit Utrecht en UMC Utrecht) gewerkt aan het breed inzetten van transitieonderwijs binnen het huidige onderwijs.
Transitieonderwijs is onderwijs dat is gericht op het aanleren van vaardigheden die nodig zijn om de complexe problemen van onze tijd op te lossen en maatschappelijke veranderingen vorm te geven, om zo een duurzamere toekomst te creëren. Helemaal in lijn met de Sustainable Development goals dus.
Vanuit dit samenwerkingsverband van universiteiten is de Transition Makers Toolbox ontwikkeld, een website vol onderwijsmaterialen die gebruikt kunnen worden door docenten bij het vormgeven van transitieonderwijs.
Centrale vraag bij het ontwikkelen van de Toolbox was: ‘Kunnen we een toolbox ontwikkelen waarin we alles wat docenten al doen op het gebied van transitieonderwijs bundelen, zodat niet iedereen hetzelfde wiel hoeft uit te vinden, én waarbij we zoveel mogelijk docenten inspireren om aan de slag te gaan met transitieonderwijs’.
Belle Jansen, projectcoördinator bij de Transition Makers Toolbox vertelt over het ontwikkelproces: “Bij het ontwikkelen van de Toolbox zagen we dat de vaardigheden en attitudes die wij hadden geformuleerd als leerdoelen voor transitieonderwijs, veel overeenkomsten hadden met het Inner Development Goals-raamwerk van de Ekskäret Foundation. Wij hebben dit raamwerk toegespitst op het hoger onderwijs door een leerdoel te formuleren voor iedere IDG en daar een lesactiviteit en toetsing aan te verbinden. Zo helpen we docenten binnen hun lessen aandacht te hebben voor transitieonderwijs. Via co-creatiesessies deelden docenten van zeven hoger onderwijsinstellingen in Nederland op welke manier ze al vorm gaven aan transitieonderwijs in de vorm van een tool, of welke ideeën ze hadden voor nieuwe tools. Soms waren de ingebrachte tools erg context gebonden, dat wil zeggen passend bij een specifieke opleiding.
Het Transition Makersteam heeft toen samen met de betrokken docenten gekeken hoe we deze tools geschikt konden maken voor een breder publiek. Wij hebben geld en tijd beschikbaar gesteld om die materialen samen verder te ontwikkelen. We hebben op dit moment een verzameling van 24 tools en ons doel is om bij ieder inner development goal twee of meer tools hebben, minstens 48 tools in totaal. Zo kun je als docent kiezen welke tool het beste past bij het onderwijs dat je geeft. Op dit moment hebben we dus nog niet voor ieder IDG een tool. Deze IDG’s hebben voor wat betreft het ontwikkelen van nieuw materiaal prioriteit. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om IDG’s als moed, integriteit en interculturele perspectieven”.
De Toolbox is in eerste instantie ontwikkeld voor docenten die les geven op de universiteit of op het hbo, maar de tools zijn zeker ook bruikbaar voor docenten binnen het mbo. Al het materiaal is ‘open source’, dus je kunt er vrij gebruik van maken zolang het niet wordt ingezet voor commerciële doeleinden. Vertaling van de tools naar het Nederlands heeft op dit moment geen prioriteit.
___________________
TIPS
Ilja Boor, co-founder van de Toolbox en senior curriculumontwikkelaar bij het IIS, is een van de auteurs van het boek ‘Meaningful Assesment’. Een publicatie die docenten helpt om op een andere manier te kijken naar hun manier van toetsen. Alle materialen in de Toolbox zijn open source, dus je bent vrij om de tools uit de toolbox te gebruiken in je eigen onderwijs.
All tools – Transition Makers Toolbox
___________________
De waarde van LOB zit in de gesprekken met de leerlingen
Wat zijn nu eigenlijk echt effectieve LOB-activiteiten voor jongeren in het vmbo?
Kunnen we wellicht iets leren van de aanpak in andere landen, zoals de Verenigde Staten? In een overzichtsstudie bundelde adjunct hoogleraar onderwijswetenschappen Hanke Korpershoek (Rijksuniversiteit Groningen) literatuur uit binnen- en buitenland, en ze komt op basis daarvan tot concrete adviezen.
Het eerste dat Hanke Korpershoek opviel, toen ze onderzoek ging doen naar de effectiviteit van LOB? Dat is dat er in Nederland eigenlijk weinig wetenschappelijk onderzocht wordt. “Er is natuurlijk wel het een en ander bekend, maar LOB wordt niet zo veelvuldig onderzocht als andere onderdelen van het curriculum, terwijl het wel een onderdeel is van de vmbo-exameneisen”, zegt ze.
Eens te meer reden om uitgebreid te kijken naar nationaal - en vooral internationaal onderzoek. Daarbij bleek dat er in de internationale literatuur, waar het gaat om career guidance of career orientation, een breder perspectief is dan bij LOB in Nederland. “Leerlingen in contact brengen met de beroepspraktijk en met vervolgopleidingen, dat gebeurt overal. Maar in het buitenland ligt de nadruk meer op kennis over opleidingen en beroepen, en op wat er allemaal mogelijk is. Van daaruit zoek je wat er aansluit bij jouw kwaliteiten en interesses. Die nadruk op kennisoverdracht zie ik minder in LOB-programma’s op Nederlandse scholen. De basis van LOB is hier meestal dat een leerling zelf zijn of haar eigen kwaliteiten en interesses gaat verkennen. Het uitzoeken van wat er allemaal mogelijk is op het gebied van opleidingen en beroepen, dat wordt in Nederland veel aan leerlingen zelf overgelaten.”
Omdat leerlingen meestal uitgaan van beroepen die ze al kennen, wordt de selectie dan best smal. Immers: als je nog nooit van een beroep gehoord hebt, kom je niet zo snel op het idee dat je dat leuk zou vinden. “Het is één van onze adviezen: vergroot de beroepsinteresse via kennisverwerving. Als leerlingen meer kennis hebben, krijgen ze ook meer zelfvertrouwen in het maken van een loopbaankeuze.”
Er is in het buitenland ook meer aandacht voor het omgaan met verwachtingspatronen, blijkt uit jullie studie.
“Dat is inderdaad opvallend. Vaak is dat gericht op genderverschillen: een jongen die een zorgopleiding wil gaan doen, of een meisje wat de bouw in wil. Maar het onderwerp is breder. Misschien moet je vooral omgaan met de verwachtingen van je ouders, je familie, of je hele culturele achtergrond. Als je hele familie in de bouw werkt, wordt er misschien van jou verwacht dat je ook de bouw in gaat. Sommige leerlingen willen dat zelf ook. Prima! Maar wat doe je als je hele andere interesses hebt, en iedereen tegen je zegt ‘Dat is toch niks voor jou?’ Of als je geen stageplaats krijgt, omdat ze denken ‘Dit is misschien niet de juiste plek voor jou’. Hoe ga je daar dan mee om?”
Jullie adviseren om van ‘omgaan met verwachtingen’ een extra LOB-competentie te maken.
“Inderdaad, juist omdat het iets is waarvan wij denken dat het goed aan te leren is. Zo'n competentie gaat over kennis en vaardigheden, maar ook over een bepaalde houding: weten dat er misschien stereotype verwachtingen zijn, als je een bepaalde richting kiest, en weten dat je in Nederland helemaal niet mag discrimineren op afkomst. Maar het gaat ook om vaardigheden: hoe ga je ermee om als je merkt dat je meer moeite moet doen voor een stage? Dat is iets dat echt speelt voor leerlingen uit gezinnen met een migratieachtergrond. In Nederland gebeurt er veel om stage-discriminatie tegen te gaan, maar dat gaat vooral over het veranderen van de omgeving. Je moet leerlingen zelf ook handvatten geven om weerbaar te zijn, als ze het toch tegenkomen.”
Zijn daar werkvormen voor ontwikkeld?
“Je kunt bijvoorbeeld met rollenspelen werken, om het uit de persoonlijke sfeer te halen. ‘Stel, iemand zegt dit-of-dit, hoe zou je dan kunnen reageren?’ Leerlingen bedenken dan verschillende reacties en spelen die uit, om te onderzoeken wat er dan gebeurt. Of: ‘Stel, je durft niet tegen je oudere broer te zeggen ‘Dat vind ik echt een stom beroep, dat is niks voor mij, dat wil ik helemaal niet’. Ontwerp dan je eigen super alter ego, die dat wél durft. Wat zou die doen?’ Het is niet zeker of dat soort werkvormen meteen effect heeft op de loopbaankeuzes, maar het geeft leerlingen wel handvatten, zodat ze wat steviger in hun schoenen staan als ze een richting op willen die misschien bij anderen verbazing wekt.”
Een ander advies is om aandacht te besteden aan beroepen met een gunstig arbeidsmarktperspectief. In hoeverre kun je leerlingen sturen naar een maatschappelijk gewenste richting?
“Daar is zeker discussie over. We zien ook terughoudendheid bij mentoren en decanen: ‘We willen daar niet in sturen, want de leerling mag gewoon zelf kiezen wat hij of zij wil’. Maar leerlingen hebben wel een realistisch beeld nodig van de arbeidsmarktkansen in verschillende sectoren. Vooral leerlingen op het vmbo en uit gezinnen met een migratieachtergrond denken vaak het beste arbeidsmarktperspectief te vinden in de sector economie. Als je economie kiest, dán krijg je een goede baan, en heb je later geen financiële problemen. Ze schatten de baankansen in de zorg en de techniek aanzienlijk lager in, terwijl daar de baankansen misschien juist hoger zijn dan in de sector economie. Het is belangrijk dat leerlingen dat weten. Anders denkt een leerling misschien ‘Ik moet zorgen dat ik mijn familie of mijn gezin straks goed financieel kan ondersteunen, dus ik kies maar economie’ terwijl hij of zij techniek eigenlijk interessanter vindt. Dat is dan echt een gemiste kans.”
Je hebt met je team in het afgelopen schooljaar op elf middelbare scholen gekeken naar het LOB-aanbod. Wat viel je op?
“Contact met de praktijk gebeurt op vrijwel elke school, in de vorm van korte stages, een stageweek, een bedrijfsbezoek of het bezoeken van open dagen in het mbo. Leerlingen worden gestimuleerd om daar naartoe te gaan, en vaak bouwen leerlingen ook aan een LOB-dossier of portfolio, met opdrachten. Maar de rode draad van die activiteiten is voor leerlingen vaak niet goed zichtbaar. Leerlingen ervaren een bedrijfsbezoek dan meer als een los uitje dan dat ze bezig zijn met hoe zo’n bezoek hen kan helpen met de keuze voor een vervolgopleiding. LOB-activiteiten komen daardoor soms ook op het verkeerde moment: ze krijgen ineens een beroepskeuzetest, terwijl ze zelf al in een volgende fase van het keuzeproces zitten.
Er zijn genoeg mentoren, LOB-coördinatoren en decanen die duidelijk met hun leerlingen bespreken hoe en waarom LOB-activiteiten bijdragen aan loopbaancompetenties en waarom dat belangrijk is voor het kunnen maken van loopbaankeuzes. Maar op scholen waar dat niet verteld wordt, is het voor een leerling niet inzichtelijk waarom ze een LOB-opdracht moeten uitvoeren of een reflectieverslag moeten schrijven.”
Over reflectieverslagen zijn jullie sowieso kritisch: die werken niet.
“Vaak gaat het zo: leerlingen bezoeken een open dag en moeten daar na afloop een verslagje over schrijven. Dat wordt dan vervolgens beoordeeld en afgetekend. Maar LOB begint al veel eerder, bij de voorbereiding. Wat wil je te weten komen, met wat voor loopbaanvragen ga je naar die open dag? Zo’n loopbaanvraag kan zijn ‘Vind ik het leuk om samen te werken?’ Of ‘Vind ik het leuk om met mijn handen te werken?’ Dan kom je er met een bepaald doel en daar kun je na afloop op reflecteren: ‘Heb ik mijn doel bereikt? En hoe ga ik nu verder?’ Dat kan best in een wat creatievere werkvorm dan alleen een reflectieverslag.”
En dat hoeft niet beoordeeld te worden?
“Nee, want het is helemaal niet duidelijk hoe je ‘goed reflecteren’ moet beoordelen. Misschien is het resultaat van dat bezoek aan die open dag wel ‘Nou, alle opleidingen waar ik was, daar vond ik echt niks aan’. Dat wordt dan misschien als een onvoldoende reflectie gezien, terwijl het wel degelijk goed kan weerspiegelen wat de leerling op dat moment dacht. Dat hoef je als mentor helemaal niet te beoordelen, het gaat erom dat je met die leerling in gesprek gaat: ‘Oké, dit was niet wat je zocht, hoe gaan we nu verder?’ Die gesprekken kosten natuurlijk tijd en dat moet ergens vandaan komen. Maar leerlingen vinden het fijn als er vaker met hen gepraat wordt over wat ze willen. Ze geven duidelijk aan dat dáár de waarde van LOB in zit.”
Ben je voorbeelden tegengekomen waarvan je dacht ‘Dit werkt echt goed’?
“De mooiste voorbeelden zijn die waar een mentor echt een kartrekker is, en zegt ‘We gaan voor elke leerling op zoek naar iets waardoor het vlammetje gaat branden.’ Sommige mentoren zien dat echt als een persoonlijk doel en voelen zich er verantwoordelijk voor. Die blijven dus zoeken, samen met de leerling. Soms is daar op school ook een structuur voor opgebouwd: als je er met de mentor niet uitkomt, ga je naar een decaan, en als dat niet werkt, ga je naar een loopbaancoach. We blijven net zo lang zoeken tot je iets vindt dat bij je past, en als het voor jou relevant is om een dag mee te lopen in een bedrijf, dan krijgt je een dag vrij om dat te doen. Dan heb je echt de essentie van LOB te pakken: zorgen dat elke leerling zich ontwikkelt om goede loopbaankeuzes te kunnen maken. Dát is het doel, niet dat dat portfolio gevuld is met testjes en opdrachten. Ik merk dat op de scholen waar LOB echt gedragen wordt, leerlingen zich ook ondersteund voelen en dat het hen ook echt helpt.”
Nog even terug naar de internationale studie: in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, spelen zomerscholen ook een rol bij LOB.
“Daar zijn Summer schools vaak bijspijkerscholen rond een bepaald thema, zoals techniek of zorg, en ook gericht op leerlingen die weinig in aanraking komen met buitenschools leren. Er is op die zomerscholen ook aandacht voor career guidance. Er is iemand die bijvoorbeeld tegen een leerling zegt ‘Wat kun je dit eigenlijk goed, wil je hier misschien later ook iets mee?’ Dat is een systeem dat we hier niet echt kennen, maar we hebben wel zomerkampen en naschoolse activiteiten. Ik kan me voorstellen dat je op brede scholen in de naschoolse activiteiten ook een link met LOB zou kunnen leggen. Misschien moet de mentor daar ook eens een keer gaan kijken, of kan een begeleider die link leggen naar LOB.
Als een vwo’er op zeilkamp laat zien hoe praktisch-technisch hij eigenlijk is, zou het mooi zijn als er iemand is die dat opmerkt en zegt: ‘Je zou een theoretische opleiding gaan doen, maar ik zie dat je hier helemaal opbloeit. Is dit misschien iets voor je?’ Dat kan echt helpen.”
Wat is de beste manier om LOB effectiever te maken?
“Dat is door meer te praten met de leerlingen. Bespreek doelbewust wat ze nodig hebben om te verkennen wat ze kunnen en wat ze willen. Je hebt een goede band nodig met leerlingen, want het kan best dat leerlingen in het begin helemaal niet veel prijs geven over wat ze eigenlijk willen of vinden, of over hun overwegingen. Daar kom je pas als je doorvraagt, en dan kun je ze ook helpen. Misschien kiezen ze bijvoorbeeld een profiel omdat ze bij hun vrienden in de klas willen blijven – dat kan óók door de algemene vakken gezamenlijk aan te bieden. Het hoeft trouwens niet altijd een formeel LOB-gesprek te zijn, het kan ook even tussendoor. Docenten onderschatten soms hoe belangrijk het is om het ook tegen de leerling zélf te zeggen, als je ziet dat die ergens goed in is, en niet alleen tegen je collega’s in de lerarenkamer. Ouders kunnen dat net zo goed doen, en klasgenoten kunnen het ook. Het gaat erom dat een leerling zich realiseert waar die goed in is, dat dat erkend wordt, en dat iemand de weg wijst naar een mogelijke vervolgopleiding. Want als leerling weet je het vaak gewoon niet zo goed. Dan is het fijn als iemand tegen je zegt ‘Hé, wist je dat er ook een opleiding Game Design bestaat?’”
________________________________________________________
[LITERATUUR]\strong><\span>
H. Korpershoek et al., ’Effectieve loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding (LOB) in het vmbo: een overzichtsstudie van nationale en internationale literatuur’
________________________________________________________
Welke vakken passen bij jou? Dat ontdek je met de Profielkeuzetool Speciaal voor vo-leerlingen ontwikkelde Hanke Korpershoek met collega’s de Profielkeuzetool. “Leerlingen moeten aan het eind van de onderbouw een profiel kiezen, maar ze weten dan nog niet goed wat een vak precies inhoudt. We hebben daarom voor de examenvakken van alle profielen uitgewerkt wat er in die vakken precies gebeurt in de bovenbouw. Wat zijn de onderwerpen, wat ga je doen als huiswerk? Op basis daarvan hebben we een profielkeuzetool gemaakt waarbij leerlingen steeds kiezen tussen twee opties, bijvoorbeeld ‘Wat lijkt je interessanter: hoe het menselijk lichaam werkt of rekenen met formules?’ Aan het eind hebben ze een overzicht van het profiel én de profielvakken die echt bij hen passen.” Het gebruik van de profielkeuzetool is gratis, en hij sluit aan bij alle niveaus van het vo. Meer informatie: www.profielkeuzetool.nl
________________________________________________________
Tekst Anne Wesseling, Fotografie Hetty van Oijen
Universiteiten slaan een brug naar het vo
Hoe kunnen we jongeren helpen bij de overstap van het vwo naar de universiteit?
Het is een onderwerp waar Jacqueline Hoornweg (Universiteit Leiden) en Loes Mulders (VU Amsterdam) zich al lange tijd mee bezig houden. Ze ontwikkelden diverse programma’s om de overstap succesvoller te maken, en als leden van het Landelijk Overleg Aansluiting vo-wo zetten ze zich in voor meer samenwerking – niet alleen tussen de universiteiten, maar ook met vo-scholen.
Vwo: de afkorting staat voor Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs, maar niettemin is de overstap naar de universiteit een grote overstap die lang niet alle studenten meteen de eerste keer succesvol maken. Plotseling zijn ze in een andere omgeving, wordt er een beroep gedaan op vaardigheden die ze soms nog niet voldoende hebben, krijgen ze meer leerstof en mínder begeleiding – en dan wordt er ook nog van uitgegaan dat ze zich bewust zijn van wie ze zijn en dat ze weten wat ze wel en niet kunnen. “Uit onderzoek blijkt dat studenten vaak het eerste semester missen of tentamens niet halen, omdat ze gewoon overdonderd zijn over wat er op de universiteit allemaal gebeurt en van ze wordt verwacht”, zegt Loes Mulders.
Om vwo-leerlingen te begeleiden bij de overstap ontwikkelden de Universiteit Leiden en VU Amsterdam beide een Pre-University College met diverse activiteiten. Jacqueline Hoornweg: “We zetten in op academische vaardigheden en studievaardigheden in het voortgezet onderwijs. Als jongeren daarmee op het vwo kunnen oefenen, komen ze op de universiteit beter beslagen ten ijs en zullen ze succesvoller zijn.”
Loes Mulders noemt daarnaast het leren varen van je eigen koers als speerpunten de Pre-University-programma’s. “Dus weten wie je bent, wat je sterke en zwakke kanten zijn. En ook: als je je eigen koers gaat varen, hoe doe je dat dan en welke kennis, vaardigheden en welk netwerk heb je daarbij nodig?”
Loes, jij ontwikkelde binnen het Pre-University College onder meer de programma’s Be Prepared en Better Prepared, voor studenten die als eerste in hun familie gaan studeren. Wat is voor hen de extra uitdaging?
Loes: “Eerstegeneratiestudenten kunnen niet terugvallen op hun ouders voor advies en ondersteuning, en ze hebben via hun ouders geen toegang tot een netwerk van mensen die ook gestudeerd hebben en bijvoorbeeld kunnen helpen bij het vinden van een kamer of een stage. Be Prepared en Better Prepared zijn bedoeld om de kansengelijkheid op dat punt te verbeteren. Be Prepared is een programma voor 5 vwo’ers die als eerste in hun familie gaan studeren, en helpt hen bij de studiekeuze. Better Prepared is een programma van vijf dagen voorafgaand aan het studiejaar, waarin studenten leren wat ze kunnen verwachten op de universiteit en ze ook alvast een aantal studiegenoten leren kennen. Eerstegeneratiestudenten hebben dit echt nodig om goed te studeren en niet uit te vallen of te switchen. We zien dat het werkt: het groepje eerstegeneratiestudenten van Better Prepared neemt na afloop altijd omhelzend afscheid en ze zoeken elkaar ook op tijdens hun studie. Ze worden ook allemaal studentcoach voor een volgende generatie.”
Jacqueline, jullie ontwikkelden in Leiden onder meer een lessenserie voor het vo, over academische vaardigheden.
Jacqueline: “We weten uit onderzoek dat studiesucces afhangt van de mate waarin een leerling op het vo geoefend heeft met studievaardigheden en academische vaardigheden. Niet alleen in het profielwerkstuk, maar ook bij andere vakken als geschiedenis, economie en Frans – dan daalt het goed in en doen ze het na een tijdje op de automatische piloot. Er zijn vo-scholen die dat supergoed aanvliegen en ook aan universiteiten hulp vragen om dat goed in de school te organiseren. Er zijn ook scholen die onvoldoende beseffen hoe belangrijk het is om die vaardigheden te oefenen in álle vakken, of niet weten hoe je dat zou kunnen aanpakken. Daarom hebben we samen met vwo-docenten een lessenserie over studievaardigheden ontwikkeld, voor gebruik in de vaklessen op het vwo. Leerlingen oefenen in die lessen de studie- en academische vaardigheden. Het mooie is dat dat meestal de resultaten van de vaklessen óók omhoog gaan, het is echt een win-win. Daarnaast bieden we ook bijscholingen aan voor vwo-docenten, om met dit digitale materiaal te werken of het zelf te kunnen aanpassen. Voor leerlingen is er de website Profielwerkstuk.nl, met ideeën en voorbeelden, om ze te helpen en ze te enthousiasmeren om onderzoek te doen.”
Over onderzoek gesproken: onlangs publiceerden rectoren van universiteiten een opiniestuk waarin ze aangaven dat ongeveer 15% van de studenten op een hbo meer op hun plek zou zijn, omdat onderzoek doen eigenlijk niet is wat ze willen.
Loes: “Op de universiteit word je opgeleid om onderzoek te doen. Kijk dan ook goed wat bij je past, want als je onderzoek minder leuk vindt en liever een beroep hebt, kun je eigenlijk beter naar het hbo.”
Jacqueline: “We hebben vanuit het overleg geijverd voor financiering voor het project ‘Wisselstroom’, dat de overstap tussen wo en hbo gemakkelijker moet maken. We kijken nu samen met vo-docenten en decanen hoe je af zou kunnen stappen van het idee ‘Het hoogste is het beste’. Dat is lastiger dan je denkt: het is voor mentoren en decanen nu al complex om vwo-leerlingen goed te adviseren over wetenschappelijke studies, laat staan dat ze ook nog alle hbo-opleidingen mee moeten nemen.
Soms denken ouders ook tegengesteld. Als een vwo-leerling ontdekt dat een universitaire studie niet het pad is dat hij of zij wil bewandelen, omdat hij of zij toch wat praktischer is aangelegd, zou ik zeggen: ‘Prima!' Maar sommige ouders stimuleren liever een universitaire studie, ‘want je hebt een vwo diploma’.”
Loes: “Daarom is die eigen keuze ook echt een belangrijk onderdeel van onze Pre-University-programma’s. Het idee bij ouders en familie, zeker bij eerstegeneratiestudenten, is toch vaak: ‘Als je op het vwo zit, moet je studeren, en dan het liefst Geneeskunde, of Economie, Rechten of Pedagogiek en Psychologie’. Dus wat is nu je eigen keuze? Wat wil je nu echt zelf?”
Wat zou je binnen het onderwijs kunnen doen om leerlingen te helpen bij die keuze?
Jacqueline: "Promotieonderzoek heeft onlangs aangetoond: als leerlingen eenmaal een idee hebben van wat ze willen gaan studeren, zijn ze er moeilijk weer van af te brengen, zelfs als blijkt dat een studie eigenlijk niet goed bij ze past. Het enige wat helpt, is een écht realistische onderwijservaring. Dus niet een reclamepraatje voor een studie op een open dag, maar realistische colleges volgen en realistische opdrachten maken, bijvoorbeeld uit de propedeuse. Dan schrikken leerlingen soms, en gaan ze eerder nadenken: is dit wel echt wat voor mij?
Vervolgens heeft het ook te maken met coping om tegen je zelf en anderen te kunnen en durven zeggen ‘Het was toch niet zo’n goede keuze, ik moet wat anders gaan doen’. We kunnen jongeren daarbij helpen door uit te leggen dat het gewoon onderdeel is van het keuzeproces om nog eens kritisch te kijken en om eventueel te switchen. Maar liefst wel vóórdat ze daadwerkelijk aan de studie beginnen.”
Jullie hebben het Expertisepunt LOB betrokken bij het overleg over de doorstroom vo-wo. Wat kan LOB toevoegen?
Loes: “Een studie vinden die echt bij je past, daarvoor moet je weten wie je bent: waar ben ik goed en minder goed in, wat vind ik leuk, wat motiveert mij, hoe krijg ik mijn motivatie überhaupt op orde? Juist die identiteitsontwikkeling is binnen LOB belangrijk. Als LOB beter geïntegreerd is in het onderwijs en mentoren en docenten er meer vanaf weten, wordt het voor leerlingen ook normaler om daarmee bezig te zijn.”
Jacqueline: “Daarbij hoort ook dat LOB een vak is waar eisen aan worden gesteld, zoals je dat bij Frans of Geschiedenis ook doet. Een toets kan ook een portfolio zijn dat de leerling heeft gemaakt. En het is belangrijk om ook binnen LOB te blijven monitoren: werkt het, zijn we op de goede weg, waar moeten we bijstellen?”
Loes, jullie draaien de programma’s van het Pre-University College nu een jaar of acht. Welk effect heeft dat gehad op de uitvalcijfers?
Loes: “Toen ik begon hadden we een percentage van tussen de twintig en vijfentwintig procent dat uitviel of switchte, en dat is echt lager geworden. In de cijfers van de VU zien we dat de studenten die een voorbereidend programma hebben gedaan, eerder afstuderen en minder switchen. Dus het werkt. Je krijgt dat switchen natuurlijk nooit helemaal weg, maar dat hoeft ook niet. Ook als je je goed hebt voorbereid, kun je tijdens je studie tot het inzicht komen dat iets anders toch nog beter bij je past.”
Wat zou jullie visie zijn voor over vijf jaar, als het gaat over die overstap van VWO naar universiteit?
Jacqueline: “Ik hoop op nog meer samenwerking. Er gebeurt al veel: in ons materiaal verwijzen we bijvoorbeeld ook naar filmpjes over studievaardigheden die de andere universiteiten hebben gemaakt. Die samenwerkingen kunnen we nog uitbreiden. Mijn ideaalbeeld is dat elke vo-school een overeenkomst heeft met een instelling voor hoger onderwijs in de regio, zodat leerlingen in 5 en 6 vwo bijvoorbeeld een week kunnen proefstuderen in een richting die ze mogelijk op willen. Op die manier kun je leerlingen een realistische onderwijservaring bieden, en kunnen ze op basis daarvan een gefundeerde studiekeuze maken.”
Loes: “Ik hoop dat over een paar jaar LOB goed geïntegreerd is binnen het vo-onderwijs. Vanwege de studiekeuze en de vaardigheden, maar vooral ook vanwege die persoonlijke ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. Je leven bestaat niet alleen uit dingen doen, het is ook wie je bent en hoe je omgaat met veranderingen. Er zijn in het leven zoveel overgangen naar nieuwe fasen. Als we jongeren bij de overstap naar het wo leren hoe ze daarmee om kunnen gaan, hebben ze daar iets aan voor de rest van hun leven.”
___________________________________________________
Hoe help je leerlingen bij de overstap naar het wo?
- Zorg voor realistische onderwijservaringen
Universiteiten hebben activiteiten en materialen ontwikkeld die daarbij kunnen helpen, kijk bijvoorbeeld op www. universiteitleiden.nl. - Oefen op school al met academische en studievaardigheden
Universiteit Leiden ontwikkelde een tiendelige lessenserie die geschikt is voor alle schoolvakken, de lessen zijn gratis beschikbaar via LessenUp. - Leerlingen kunnen voor hun profielwerkstuk ook terecht op www.profielwerkstuk.nl.
- Besteed aandacht aan het verschil tussen universiteiten en hogescholen
Het hoeft geen automatisme te zijn om na het vwo voor het wo te kiezen. Wil je liever meer praktisch aan de slag na je studie, in plaats van onderzoek doen? Dan past een hbo-opleiding misschien beter bij je. - Zorg voor goede begeleiding van mentoren
Zorg dat mentoren goed weten wat er van ze wordt verwacht en hoe ze goede begeleidingsgesprekken kunnen voeren. Het Expertisepunt LOB heeft daarvoor trainingen ontwikkeld.
___________________________________________________
Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
Over de streep: een spel om de overstap naar het mbo te verbeteren
Met 'Over de streep' kun je leerlingen maximaal in staat stellen zich te verdiepen in opleidingen, zodat ze betere studiekeuzes kunnen maken
Het Zaans Verbond is een samenwerking tussen het Regio College en vijf vo-scholen in de regio Zaandam. De scholen hebben regelmatig overleg en werken vanuit gezamenlijke ambities om ervoor te zorgen dat Zaanse leerlingen zich zo goed mogelijk voorbereiden op de overstap naar het mbo. Deze ambities gaan bijvoorbeeld over het werken vanuit een doorlopende leerlijn, maar ook is er een heel concreet project ontwikkeld: ‘Over de streep’. Saskia Bouma, teammanager loopbaanadvies bij het Regio College, heeft het programma voor dit project samen met verschillende mensen van de Zaanse vo-scholen ontwikkeld.
Wat is het belangrijkste doel van ‘Over de streep’?
“Wat we willen is dat leerlingen maximaal in staat worden gesteld om zich te verdiepen in opleidingen, zodat ze betere studiekeuzes kunnen maken. We weten allemaal dat dit voor leerlingen die nog zo jong zijn niet gemakkelijk is. Vaak weten ze niet goed welke kwaliteiten en talenten ze hebben en welke opleidingen daarbij kunnen passen. Om hier meer inzicht te krijgen, ontwikkelden wij ‘Over de streep’. Het programma is bedoeld voor vmbo-leerlingen en vindt plaats in oktober en/of november van het derde leerjaar.”
Hoe ziet het programma er in de praktijk uit?
Het programma bestaat uit drie lessen en iedere les heeft een centraal thema: wie ben ik, wat wil en wat kan ik?
De eerste les is echt een fysieke les, een spelletje eigenlijk. Het spel wordt binnen het onderwijs wel meer gespeeld, maar wij hebben het doorontwikkeld als échte LOB-les. In een ruimte (klaslokaal, gymzaal) trek je een streep. Leerlingen gaan allemaal aan een kant van de streep staan en krijgen stellingen voorgelegd die passen bij een bepaald menstype. Past deze stelling bij jou? Dan stap je over de streep. Bij ieder menstype hoort een bepaalde kleur, als de leerling over de streep is gestapt krijgt hij een stokje in de betreffende kleur. Aan het eind van de les wordt geteld van welke kleur stokjes het meest zijn verzameld. Daarna krijgen de leerlingen een overzicht van alle genoemde menstypen en de opleidingen die daarbij kunnen passen. Leerlingen kruisen vervolgens op een formulier aan welke van die opleidingen ze interessant lijken. Deze eerste les wordt vaak door mij of een van mijn collega’s op de vo-school gegeven, samen met de mentor van de klas. Daarna volgt een ‘train de trainer’ voor mentoren zodat tijdens de volgende twee lessen, de mentor het stokje van ons kan overnemen.
In de tweede les gaat het over complimentjes geven. Waar ben je goed in? Dit gaat ook aan de hand van stellingen: Is er een feestje, dan kun je mij vragen! (goed in organiseren). Leerlingen plakken bij zichzelf en bij klasgenoten stickers op om kwaliteiten in beeld te brengen. Leerlingen vinden dit vaak erg leuk om te doen! Aan het einde van deze les worden de kwaliteiten verzameld en opgeschreven. De leerlingen krijgen een huiswerkopdracht mee om thuis met hun ouders te doen. Herkennen de ouders de complimenten/kwaliteiten van hun kind? Hebben ze er kwaliteiten aan toe te voegen?
De leerlingen komen naar de derde les met een top 5 van hun kwaliteiten. In de derde les voeren de leerlingen in de digitale omgeving van het programma in wat ze de eerste twee lessen hebben opgehaald en geleerd over zichzelf. Als dat is gebeurd doen ze het (digitale)spelletje ‘wat wil ik?’. Dit gaat op basis van plaatjes en ja/nee vragen. Wil ik in een ziekenhuis werken? Wil ik op een kantoor werken? Aan het eind van de derde les maken de leerlingen binnen de digitale omgeving een actieplan, waarin ze onder andere noemen welke opleidingen ze gaan bezoeken op de open dag. Middels een thuisopdracht worden ouders betrokken om mee te kijken of zij de keuzes herkennen”
Wat een mooi programma! Hoe gaat het hierna verder, bijvoorbeeld in klas 4?
“In de eerste plaats kan de mentor nu zien wat de leerling in de drie lessen heeft gedaan en wat dat heeft opgeleverd, daar kan de mentor dan verder met de leerling over in gesprek. De leerling heeft als het goed is veel over zichzelf geleerd en gaat met een concreet plan naar de open dag en weet beter welke opleidingen voor hem of haar interessant zijn om daar te gaan bekijken.
We gaan nog een opdracht ontwikkelen voor vierdejaars leerlingen die aansluit bij ‘Over de streep’. Het loopbaanproces van een leerling is natuurlijk niet statisch en er kan nog van alles gebeuren, waardoor ze veranderen van idee over welke opleiding het best bij ze past. Feit is dat de verlengde intake voor wat betreft opleidingskeuze bij ons is gehalveerd. Het programma levert dus echt iets op! Een van onze andere ambities is om een vergelijkbaar programma te ontwikkelen voor onze mbo-studenten, waarbij de focus dan ligt op de overstap naar de arbeidsmarkt en op werkwaarden.”
Kunnen scholen die zelf met ‘Over de streep’ aan de slag willen contact met je opnemen?
“Zeker! Als je meer wilt weten over dit programma kun je sowieso een kijkje nemen op www.overdestreepnoordholland.nl Je kunt dan een persoonlijk account aanmaken en het programma digitaal uitproberen. Ook is er de mogelijkheid om bij ons een kratje te bestellen (tegen kostprijs plus verzendkosten), waarin je al het materiaal vindt dat nodig is voor de drie beschreven lessen: een streep, stokjes, lesbrieven etc.”
“De kracht van het LOB-cv is dat leerlingen zélf hun kwaliteiten en talenten ontdekken”
Het LOB-cv is ontwikkeld om leerlingen te helpen een bewustere studiekeuze te maken.
Havo-docent en decaan Stefan Kras van de Johan de Witt Scholengroep en Jessica Visser van De Haagse Hogeschool vertellen waarom het LOB-cv zo’n fijne en laagdrempelige manier is om leerlingen te laten nadenken over hun studiekeuze.
Hoe geef je leerlingen meer inzicht in hun kwaliteiten, hoe laat je ze nadenken over loopbaancompetenties en studiekeuze, en hoe zorg je dat ze daadwerkelijk voorlichtingsdagen bezoeken en reflecteren op hun ervaringen – en uiteindelijk een studie kiezen die echt bij hen past? Het zijn precies die vragen waarvoor het LOB-cv is ontwikkeld. “Het is letterlijk een cv,” legt docent en decaan Stefan Kras uit, terwijl hij op het digibord laat zien hoe het cv is opgebouwd. “Met een foto, persoonlijke gegevens, plus zes omgevingen die leerlingen zelf kunnen invullen: een met persoonlijke informatie, en vijf die aansluiten bij de loopbaancompetenties van Marinka Kuipers.”
Het LOB-cv werd ontwikkeld door een aantal vo- en hbo-scholen in Rotterdam, als onderdeel van een serie (online) instrumenten om de doorstroom van vo naar hbo en het studiesucces van eerstejaars studenten te helpen verbeteren. Inmiddels is het een paar jaar beschikbaar en maken ook steeds meer scholen buiten de regio Rotterdam er gebruik van. Zo hebben dit jaar zes opleidingen van De Haagse Hogeschool het LOB-cv gebruikt bij de start van de begeleiding en coaching van hun eerstejaarsstudenten.
Jessica Visser, Adviseur Projecten in het team H/Overstap bij De Haagse Hogeschool en projectleider LOB-cv, zegt: “Het LOB-cv is heel veelzijdig toe te passen op hbo-scholen. In Rotterdam wordt het voornamelijk bij de studiekeuzecheck gebruikt, en op De Haagse Hogeschool gebruiken we het in de eerste maanden van de opleiding als leidraad bij de begeleiding/coaching van studenten. Iedereen gaat er dus anders mee om, maar de boodschap aan leerlingen is vooral: ook voor jezelf is het handig om het LOB-cv te gebruiken.”
Stefan, jij was betrokken bij de ontwikkeling van het LOB-cv. Wat was de achtergrond?
“Ik gaf in 2015 geschiedenisles op het Avicenna College in Rotterdam Zuid en was ook decaan en lid van de werkgroep ‘Betere aansluiting vo-hbo’, binnen het samenwerkingsverband ‘Samen werken aan een betere aansluiting’ (regio Rotterdam). De uitval in het eerste jaar op het hbo was hoog en we vonden dat er instrumenten moesten komen om de havo-leerlingen beter voor te bereiden op hun vervolgstudie. Er is toen een aantal praktische instrumenten ontwikkeld, waaronder het LOB-cv. Ik heb vervolgens een aantal LOB-lessen ontwikkeld waarin de leerlingen stapsgewijs hun LOB-cv invullen.”
Wat is het grootste voordeel van dit LOB-cv?
Stefan: “Het helpt de leerlingen om na te denken over hun studiekeuze en om dingen te ondernemen waar om gevraagd wordt, zoals een bezoek aan een voorlichtingsdag. Plus: ze praten er met elkaar over. Het is bovendien heel laagdrempelig, dus je hoeft als mentor niet zelf iets te ontwikkelen. Je kunt er meteen mee aan de slag.”
Jessica: “Je hoopt voor vo-leerlingen dat het hen helpt bij het reflecteren: je gaat meelopen, je gaat naar een open dag, wat zijn je verwachtingen, hoe vond je het, wat neem je uit deze ervaring mee? We hopen dat leerlingen hierdoor meer gaan nadenken over hun keuzes en kunnen beargumenteren waarom ze een studie kiezen.”
Stefan: “Ik benadruk in de les ook altijd dat het LOB-cv echt van de leerlingen zelf is. Ik heb er geen toegang toe. Het is bedoeld om jou meer inzicht te geven in welke studie zou passen.” Jessica: “De kracht van het LOB-cv vind ik ook dat leerlingen door het in te vullen zélf hun kwaliteiten en talenten ontdekken, in plaats van door testjes te doen.”
Jessica, bij jullie zijn dit studiejaar zes opleidingen gestart met het gebruik van het LOB-cv. Hoe zijn de ervaringen?
“Sinds dit studiejaar maken de opleidingen European Studies, Facility Management, Commerciële Economie, Civiele Techniek, Communication and Multimedia Design en de sportopleiding HALO gebruik van het LOB-cv. Die opleidingen zijn er enthousiast over. Ze vinden het vooral fijn dat ze nu meer informatie hebben over de nieuwe studenten. Alleen al hoe serieus het LOB-cv is ingevuld, zegt veel. Het LOB-cv bevat bovendien gestructureerde informatie, waardoor je bij de eerste begeleiding- en coachgesprekken geen belangrijke onderwerpen overslaat en daardoor mogelijk belangrijke informatie mist. Natuurlijk letten professionals daar sowieso op, maar in de praktijk blijkt dit toch een handig hulpmiddel. Ook bij een opleiding waar vierdejaars studenten de eerstejaars begeleiden, is het een waardevol gespreksdocument. .”
In het LOB-cv is ook de vraag opgenomen of er bijzondere omstandigheden zijn om rekening mee te houden.
Jessica: “Dat kan over alles gaan, van adhd of dyslexie tot persoonlijke issues. In het LOB-cv hoeven leerlingen dit alleen met ja of nee te beantwoorden. In het gesprek met de studenten kunnen wij hierop doorvragen. Wij willen dat soort dingen graag weten, zodat we er rekening mee kunnen houden. In de praktijk merken we dat studenten die op de middelbare school extra ondersteuning hadden, het vaak op hun vervolgstudie helemaal zelf willen doen en er dan niets over zeggen. Studenten bepalen natuurlijk zelf of ze dat soort dingen willen delen, maar dat die vraag in het LOB-cv genoemd wordt, helpt al om het bespreekbaar te maken. Een optie kan dan bijvoorbeeld zijn: meld het wel, en probeer het eerst zonder extra begeleiding. Als dan gedurende het eerste jaar blijkt dat het tóch nodig is, kan de hogeschool daar gemakkelijker op inhaken dan wanneer die ondersteuningsbehoefte pas blijkt in mei.
Stefan, jij werkt al langer met het LOB-cv. Kun je vanuit jouw ervaring iets zeggen over het effect op het switchgedrag in het eerste jaar op het hbo? Werkt het?
Door de privacywetgeving hebben we sinds enkele jaren geen inzage meer in de resultaten van individuele leerlingen. Dat maakt het effect van de inspanningen moeilijk te meten. Het LOB-cv is natuurlijk geen toverstokje dat ervoor zorgt dat eindexamenleerlingen op magische wijze de juiste studiekeuze maken. Wel is het zo dat het LOB-cv de leerling een instrument geeft om zichzelf vragen te stellen, die anders misschien niet aan de orde komen. Daarom geloof ik stellig dat het gebruik van het LOB-cv altijd iets oplevert. Het dwingt leerlingen zichzelf te bevragen; de motievenreflectie zit in de kern van het concept. Omdat het LOB-cv ook op het hbo gebruikt wordt, is er een doorlopende leerlijn “ingebakken” in het systeem. Als de leerling het LOB-cv in het eindexamenjaar gebruikt heeft om na te denken over zijn of haar beweegredenen, dan biedt het LOB-cv de kans om deze motieven te heroverwegen gedurende het eerste jaar in het hbo. Dat leidt uiteindelijk natuurlijk tot de best passende studiekeuze.
Doen de studenten het beter met het LOB-cv?
Jessica: “Je moet bij het inzetten van dit soort instrumenten niet meteen denken in termen van rendement. Studiesucces en geluk zijn van zoveel factoren afhankelijk. We moeten niet de illusie hebben dat het LOB-cv het rendement omhoog gaat krikken, zeker niet als je niet tegelijkertijd aan andere knoppen kunt draaien. Dat moet ook niet de inzet zijn. Ik hoop wel dat we studenten hiermee helpen om een bewustere keuze te maken. Zo’n bewuste keuze betekent niet automatisch dat ze direct de goede opleiding kiezen, maar ze kunnen het in elk geval voor zichzelf verantwoorden.”
Stefan: “Ik ben ervan overtuigd dat het LOB-cv de leerlingen helpt met het denkproces: wat is er nodig om een studiekeuze te maken? Alleen al door de velden over kwaliteiten en interesses in te vullen, doordat ze het dus daadwerkelijk op moeten schrijven. Het LOB-cv is een volwassen online omgeving. Het is echt het begin van een mentale transitie voor de leerlingen: van vo-leerling naar hbo-student.”
Hoe zien jullie de verdere ontwikkeling van het LOB-cv?
Jessica: “De opleidingen die er dit jaar mee zijn gestart, hebben allemaal gezegd dat ze ermee door willen gaan. We hopen dat door het delen van ervaringen andere opleidingen ook de meerwaarde gaan zien en dat het gebruik van het LOB-cv zich op die manier als een olievlek gaat verspreiden. Verder hopen wij, doordat wij laten zien dat we het LOB-cv gebruiken in het hbo, vo- en mbo-scholen óók de meerwaarde van het LOB-cv gaan zien en het gaan gebruiken in hun eigen LOB-programma. Al zouden het maar twee studenten zijn die er baat bij hebben, dan nog is het de moeite waard.”
Stefan: “We beleven nu een kantelpunt, omdat steeds meer hbo-opleidingen het LOB-cv centraal stellen in hun studieomgeving. Middelbare scholen moeten zich daarom steeds meer de vraag stellen wat ze hun leerlingen onthouden, door er niet mee te werken. Ik zou bij deze mijn collega-havo decanen willen oproepen om het LOB-cv op school te introduceren; in 5havo heb ik een kleine lessenserie van zes lessen ontwikkeld op Lessonup die via de zoekfunctie snel te vinden is. En vergeet niet: als studenten in het eerste jaar op het hbo switchen of uitvallen, betekent dat niet dat ze daarna niet verder gaan studeren.”
___________________________________________________
Tips
- Het LOB-cv is gratis, beschikbaar via https://lob-cv.nl
- De voorbeeldlessen over het LOB-cv van Stefan Kras voor 4 havo zijn beschikbaar via LessonUp.
- Kijk voor meer informatie over de initiatieven in Rotterdam om de aansluiting vo-ho te verbeteren op www.aansluiting-voho010.nl
- Informatie om leerlingen beter voorbereid naar het hbo te laten gaan op de website van Spirit4You
- Meer weten over hoe je doorstroomcijfers kunt ophalen en vervolgens inzet bij LOB-beleid? Bekijk onze webpagina Doorstroomgegevens | Expertisepunt LOB
___________________________________________________
Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
Een goed gesprek tussen ouders en leerlingen over (studie)keuzes
We hadden voor het eerst een lekker ontspannen aanleiding om met elkaar in gesprek te gaan over de toekomst!
Zomaar een van de reacties van een ouder die heeft meegedaan aan een programma van drie avonden over praten met je kind over studiekeuze op SG Guido uit Amersfoort.
Hans Roorda is decaan op deze school. Naast zijn baan als decaan (en voormalig docent Duits en LO), is Hans expert-trainer bij de Loopbaangroep en bestuurslid van het TussenjaarKenniscentrum. Op basis van alle kennis en ervaring die Hans heeft opgedaan ontwikkelde hij een programma waarbij ouders en hun kinderen écht met elkaar in gesprek gaan over (studie)keuze, zonder oordeel of sturing, maar door naar elkaar te luisteren.
Doelgroep zijn leerlingen uit h4 en v5 met hun ouders. Deelname is vrijwillig en bedoeld voor wie kiezen (nog) lastig vindt.
Avond 1, (oktober) Praat samen!
Centraal op deze eerste avond staat de vraag ‘hoe voer je een goed gesprek over de toekomst, wat doe je vooral wel en wat beter niet?’ Hans: “We beginnen de avond met het kijken naar een filmpje over een gesprek tussen een vader en een zoon over de studiekeuze van de zoon. De vader doet hierbij zo’n beetje alles fout. Je ziet de vader sturend te werk gaan, er ontstaat irritatie, de vader neemt dat wat de zoon echt leuk vindt en waar hij goed in is niet serieus genoeg, enzovoort. Na het filmpje krijgen de leerlingen en ouders een aantal vragen voorgelegd: ‘wat viel je op?’, ‘wat ging goed?’, ‘wat kan beter?’ Op deze manier ontdekken zowel de ouders als de leerlingen, eerst apart van elkaar, een overlappend aantal gespreksregels, eigenlijk hoef ik daar dan niet veel meer aan toe te voegen.” Nadat de gespreksregels op een poster zijn geschreven gaan de leerlingen in een aparte ruimte aan het werk met de zogenaamde Droomopdracht: hoe ziet je leven eruit over vijf jaar? Hans: “Ik ben dan even alleen met de ouders en dan zeg ik: ‘Wat u vooral niet moet doen is straks aan uw kind vragen om even voor te lezen wat er op het papiertje met de opdracht staat. Waarschijnlijk drukken ze jullie het papiertje in de hand. Beter is het om te zeggen: ‘Nee, vertel eens, waar gaat jouw droom over, wat heb je bedacht, waar ben je over vijf jaar?’. De leerlingen vinden het vaak best spannend om hun droom met hun ouders te delen, maar uiteindelijk komt er een glimlach op hun gezicht en dan weet ik dat de opdracht geslaagd is.”
Avond 2 (december) Doe het samen!
“Ik begin deze avond met het geven van informatie over het puberbrein. Bijvoorbeeld over dat het helemaal niet gek is dat kinderen van deze leeftijd niet ver vooruit denken omdat hun pre-frontale cortex nog niet voldoende ontwikkeld is en dat bijvoorbeeld de vraag of er later wel werk is bij een gekozen opleiding niet ‘des tieners’ is. De kern van deze avond is ‘Zoek en praat samen’. Help je kinderen vooruit te denken en ga bijvoorbeeld samen naar een open dag. Stel vragen, toon begrip voor je puber en neem hem/haar serieus.” Aan het einde van deze avond maken de leerlingen een testje, bijvoorbeeld op Studiekeuze123. Hans benadrukt hierbij dat dit testje ook vooral bedoeld is als gespreksstarter. Ouders kunnen naar aanleiding van de uitslag van de test vragen stellen als ‘wat vind je van deze uitslag?’, ‘ben je verrast door de uitslag?’, ‘wat wil je verder gaan onderzoeken?’, etc.
Avond 3, (januari) Reflecteer en zoek samen!
Op deze avond is er een forumgesprek met oud-leerlingen die aanwezig zijn als ervaringsdeskundigen. Zij vertellen over de keuzes die zij hebben gemaakt en delen ervaringen over het studentenleven. Ouders en leerlingen worden uitgenodigd zoveel mogelijk vragen te stellen aan de oud-leerlingen. Het tweede deel van de avond worden ouders en leerlingen wegwijs gemaakt op internet. Waar vind je wat als je meer wilt weten over bijvoorbeeld bepaalde opleidingen? Hierbij wordt ook ingegaan op de fase waarin de leerling op dat moment zit en welke studiekeuzeactiviteiten daarbij kunnen passen. Hans: “We delen die avond een heel lijstje met linkjes die ouders en hun kinderen thuis verder kunnen helpen om het gesprek voort te zetten.
We merken dat na afloop van de drie avonden er beweging is ontstaan en het gesprek thuis aan de keukentafel verder kan worden gevoerd op een meer ontspannen en constructieve manier.”
__________________________________________________
Voor leerlingen uit de eindexamenklassen organiseert Hans in maart van een schooljaar een workshop over het bedenken van een plan voor een tussenjaar en de aandachtspunten hierbij.
Zie hiervoor ook: Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB | Expertisepunt LOB
__________________________________________________
Zo organiseer je een succesvol bedrijfsbezoek
Waaraan moet een bedrijfsbezoek voldoen zodat het een succes is voor de leerlingen én het bedrijf?
Linda Melis van STO Noord-Midden-Limburg organiseerde daarover een kennisdelingssessie.
Met stip op 1: zorg dat er iets lekkers te eten is! En verder: hou het kort, laat de leerlingen iets doen, maak het interactief en stop er een wedstrijdelement in. Dat wérkt, merkte ze tijdens een pilot. “Na een bedrijfsbezoek begonnen leerlingen zelfs spontaan te applaudisseren.”
Een rondleiding door het bedrijf, de mogelijkheid om wat vragen te stellen, en dan weer terug naar school. Dat is het standaard idee van een bedrijfsbezoek. Maar werkt dat eigenlijk wel, om leerlingen te enthousiasmeren voor het bedrijf en voor de techniek?
Linda Melis is bedrijvencoördinator bij STO Noord-Midden-Limburg, subregio Venlo. Toen ze zich bezig begon te houden met het verbinden van scholen en bedrijven op het thema bedrijfsbezoeken, had ze al snel het idee dat het ook anders kon.
“In gesprekken met bedrijven viel me op dat die het vaak lastig vinden om met name de jongere doelgroep aan te spreken en om de leerlingen te boeien. Veel leerlingen willen geen twee uur naar een presentatie luisteren, ze willen dingen dóen. Ze willen bezig zijn en dingen ervaren. Dus hoe zou je een bedrijfsbezoek zo kunnen inrichten dat je echt hun aandacht vasthoudt?” Het organiseren van een inspirerend bedrijfsbezoek was een mooi onderwerp voor de kennisdelingssessie die ze voor STO organiseerde. “Bij die kennisdelingssessie was een mooie mix van deelnemers aanwezig: 25 mensen uit het onderwijs, 25 vertegenwoordigers van bedrijven en 20 vo-leerlingen tussen twaalf en achttien jaar, uit verschillende richtingen en leerjaren. We hebben de leerlingen centraal op het podium gezet, en hen zelf aan het woord gelaten over vragen als ‘Wat maakt een leuke docent?’ en ‘Wat willen jullie doen of zien tijdens een bedrijfsbezoek?’ De leerlingen gaven echt waardevolle input voor het organiseren van een bedrijfsbezoek dat aansluit bij hun belevingswereld. Met stip op 1: zorg dat er eten en drinken is!”
Eten?
Dat is een uitkomst die je niet verwacht! “Wij schoten in eerste instantie ook in de lach, maar eten en drinken is echt doorslaggevend voor het succes van een bedrijfsbezoek. Eigenlijk is het logisch: het zijn pubers, ze eten gewoon veel. Zelf herinner ik me van de middelbare school ook nog goed dat ik met vriendinnen naar de supermarkt ging of iets lekkers te halen, of dat we frikandelbroodjes aten.”
Wat waren nog meer belangrijke punten die leerlingen aangaven?
“Het is iets bijzonders, dus maak er een feestje van! Humor is natuurlijk persoonlijk en je hoeft niet populair te doen als het gaat om taalgebruik, maar maak het niet te stijf en formeel, zet iemand voor de groep die bij de leerlingen aan kan sluiten, vooral qua taalgebruik. Een derde advies is: ’Hou het kort’. Medewerkers van bedrijven zijn vaak enthousiaste praters en vertellen graag veel, maar na tien minuten ben je de leerlingen kwijt. Ze hebben gewoon niet zo’n lange concentratie! Urenlang praten is dus echt een no go: hoe korter, hoe beter. En het is fijn als de leerlingen zelf input kunnen geven. Dus samengevat: maak er een feestje van, zorgt dat het kort en interactief is, doe er spelelementen in, liefst met een cadeautje, en hou het simpel. Met die informatie ben ik met een aantal bedrijven een pilot gestart.”
Een van de aanpassingen bij een ‘gewoon’ bedrijfsbezoek, is dat een medewerker van het bedrijf tijdens de pilot vooraf al een keer in de klas kwam. Waarom is dat belangrijk?
“Dan hebben de leerlingen de medewerker van het bedrijf alvast een keer gezien en vice versa. Ik had van tevoren niet verwacht hoe belangrijk dat is voor het succes van een bedrijfsbezoek. Leerlingen vinden het best spannend om een bedrijf te bezoeken. Nu staat er dan bij het hek iemand die ze al een beetje kennen. Het zorgt dat de sfeer tijdens het bedrijfsbezoek veel relaxter is.
Als bedrijven hun doelgroep al hebben ontmoet, kunnen ze hierop inspelen en de input gebruiken om het bedrijfsbezoek aan te passen aan wat de leerlingen willen doen of zien. Ze merken in de klas ook snel welk taalgebruik bij de leerlingen wel en niet aanslaat. Als je moeilijke woorden gebruikt, ben je ze bijvoorbeeld ook snel kwijt. Soms merk je in de klas dat er geen match is. Een medewerker van een van de bedrijven uit onze pilot kwam bijvoorbeeld in een klas waar de jongeren totaal niet gemotiveerd waren. Het bedrijf schrok ervan en concludeerde: ‘We doen de leerlingen hier geen plezier mee.’ In zo’n geval kun je een bezoek alsnog afblazen. Hoewel ik me achteraf toch afvraag hoe het gegaan was als het bedrijf tóch een bezoek had georganiseerd. Misschien was het dan wel goed gekomen. Bij een ander bedrijf maakte ik mee dat een leerling tijdens het bezoek in de klas schijnbaar ongeïnteresseerd onderuit hing – tijdens het bedrijfsbezoek was dát juist de leerling die overal vooraan stond en de meeste vragen stelde.”
Is er een verschil tussen een bedrijfsbezoek voor de onderbouw en de bovenbouw?
“In de onderbouw is het bezoek vooral gericht op ontdekken. Laat de leerlingen kennismaken met het bedrijf door dingen te doen en te ervaren, zonder over het proces uit te wijden. Als ze meer willen weten, gaan ze wel vragen stellen.
In de bovenbouw gaat het meer om LOB en kun je ook vakinhoudelijker op onderwerpen ingaan. De activiteiten kunnen ook uitdagender zijn, leerlingen vinden het bijvoorbeeld geweldig om zelf met een medewerker aan een echte machine te mogen sleutelen.”
De pilot is nog bezig, maar heb je al voorbeelden van succesvolle bedrijfsbezoeken? “
Een bezoek aan een champignonfabriek Okéchamp begon interactief, leerlingen mochten eerst vragen stellen. Vervolgens was er een een proeverij in het eigen laboratorium, waarbij leerlingen onder meer champignonpoeder en champignonburgers proefden. Ze mochten kijken in de productiehal, waar duizenden blikjes champignons van de lijn kwamen, dat was echt indrukwekkend.
Een afvalverwerker gaf een korte rondleiding van een kwartier. Vervolgens ging een groepje leerlingen helemaal ‘aan’ op een enorme shovel, dat vonden ze fantastisch om te zien. Er was ook een Kahoot-kwis waarmee leerlingen chocoladeletters konden winnen.
Bij WTD opleidingen mochten leerlingen met een orderpicker mee op een lader, tot hoog in het magazijn. En bij Limex, een producent van industriële wasmachines, gingen leerlingen met medewerkers samen ontwerpen, lassen en een machine monteren, en tussen de middag waren er broodjes frikandel. Na afloop van dit bezoek begonnen de leerlingen zelfs spontaan te applaudisseren. De leerlingen zagen hoeveel moeite het bedrijf had gedaan, en gaven bij de evaluatie aan dat ze dat heel erg waardeerden.”
Wat heb je zelf tot nu toe geleerd van de pilot?
“Vooral dat sommige dingen die heel vanzelfsprekend lijken, in de praktijk lang niet altijd worden toegepast. Iedereen zal het er bijvoorbeeld mee eens zijn dat het belangrijk is om aan te sluiten bij de doelgroep. Maar wie neemt de moeite om vooraf in de klas te komen en de leerlingen te vragen wat ze graag willen leren of ontdekken? Terwijl dat echt superwaardevol is! Wat ik vooraf niet zo had ingeschat, is dat zo’n bedrijfsbezoek best een drempel is voor de leerlingen én voor de bedrijven. Zoals ik eerder al zei, het komt echt de sfeer ten goede als je elkaar vooraf al een keer gezien hebt.
En misschien wel het belangrijkste: het ‘praatstuk’ van een bezoek moet écht kort zijn. Kort, korter, kortst. Soms worden rondleidingen gegeven door medewerkers die al vijftig jaar bij het bedrijf werken en vanuit hun eigen enthousiasme diep op de materie ingaan – dan haken leerlingen af. Gebruik ook gemakkelijk taalgebruik. Of leg de belangrijkste begrippen van tevoren uit, zoals ‘engineering’. Dan zijn de leerlingen daarop voorbereid.”
Is dit voor de bedrijven en docenten niet veel meer werk dan een gewoon bedrijfsbezoek?
“Het is iets meer werk, maar het brengt ook veel. De meeste bedrijven ontvangen wel vaker scholen voor een rondleiding. Tijdens deze pilot kregen ze meer inzicht in de doelgroep. Ze konden testen wat werkt en wat niet werkt, en welk taalgebruik geschikt is. Bovendien hebben ze nu korte lijntjes met de scholen, omdat ze docenten persoonlijk kennen. Daarnaast doet deze aanpak ook iets met de eigen medewerkers. Bij Limex was er een-op-een-begeleiding. Die medewerkers vonden dat supertof.
Voor docenten leverde het ook veel op. Bij sommige bedrijven maken de leerlingen kennis met technieken die ze in de klas niet leren, bijvoorbeeld tig-lassen. Docenten gaven na afloop ook aan dat ze het fijn vonden hun leerlingen op een andere manier en in een andere omgeving te zien. Ze waren trots en gaven complimenten aan hun leerlingen omdat die zulke geïnteresseerde vragen stelden. En dat kan allemaal doordat er echt is ingegaan op hun behoefte.”
Wat wordt de volgende stap?
“De handleiding voor een succesvol bedrijfsbezoek staat inmiddels online en blijf ik af en toe updaten. Er ligt nu echt iets moois en bruikbaars klaar voor scholen en bedrijven die hiermee aan de slag willen. Het mooie van deze aanpak is dat je onderdelen ervan ook op andere plekken kunt toepassen. Laatst had ik een bijeenkomst over de opzet van een serie bezoeken van leerlingen aan een bedrijf, en daar hebben we ook een aantal elementen meegenomen: hou het kort, laat de leerlingen iets doen, maak het interactief en stop er een wedstrijdelement in. Zorg ook hier voor een contactmoment vooraf, zodat de leerlingen het bedrijf en hun begeleider alvast een keer hebben gezien. En het belangrijkste: let op de beleving. Daar gaat het uiteindelijk om. Dan krijg je leerlingen enthousiast.”
_______________________________________________________________________
De route naar een succesvol bedrijfsbezoek
Stap 1 Voorbereiding
De docent en het bedrijf gaan om de tafel om de verwachtingen af te stemmen. Daarbij komen ook praktische zaken aan bod: waar kunnen leerlingen hun fietsen neerzetten, moeten ze zich aanmelden, hoe zit het met de veiligheid?
Stap 2 Het bedrijf komt in de klas
Dit is de eerste kennismaking – enorm belangrijk om het bezoek ontspannen te laten verlopen. De medewerker van het bedrijf kan peilen wat de klas graag wil weten over het product of het bedrijf en alvast uitleggen hoe het er op de werkvloer aan toegaat (geef je bijvoorbeeld een hand als je binnenkomt?). Ook niet onbelangrijk: hoe zou je het bezoek extra smakelijk kunnen maken?
Stap 3 De leerlingen bezoeken het bedrijf
Maak er een feestje van, hou de inleiding kort. Het is tijdens het bezoek vooral belangrijk dat er interactie is. Geef je toch een presentatie, doe het dan bijvoorbeeld in de vorm van een quiz. Linda Melis: “Een competitief element doet het altijd goed, zéker als leerlingen iets te eten kunnen winnen.”
Stap 4 Evaluatie
De evaluatie kan direct na afloop van het bezoek plaatsvinden of op een later moment in de klas. Wat vonden de leerlingen ervan, wat waren de tips en tops? Ook is er een follow up tussen de docent en het bedrijf: heeft het genoeg opgebracht, komt er een vervolg?
Download hier gratis alle informatie over ‘De route naar een succesvol bedrijfsbezoek’
_______________________________________________________________________
Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
Tune In
Voor wie als eerste uit een gezin naar het hbo gaat! Tune In geeft aankomende HvA-studenten een opstapje naar het hbo.
Met Tune In maak je de kersverse student vertrouwd met de nieuwe studentrol.
Vlak voor hun opleiding begint, maken ze in drie dagen kennis met de typische hbo-vaardigheden en -cultuur. Projectmatig werken, plannen, tentamens maken: een hbo-opleiding vraagt om kennis, vaardigheden en vooral om doorzettingsvermogen.
Als je als nieuwe student aan een hbo-studie begint, start er een heel nieuwe fase. Het is lastig om in te schatten wat er precies van je wordt verwacht. Dat geldt zeker als je de eerste uit jouw gezin bent die gaat studeren, want dan heb je van huis uit nog geen enkele kennismaking met de spelregels en sociale codes van het hbo.
Tune In geeft aankomende HvA-studenten een opstapje naar het hbo. In een driedaags introductieprogramma, vlak voordat de studie begint, maken de deelnemers kennis met het hbo en raken ze er thuis via allerlei sessies en workshops. Hierbij kun je denken aan sessies met thema’s zoals plannen, netwerken, wat verwacht een hbo-docent van mij en wat kan ik van hem of haar verwachten, waar en hoe vraag ik hulp en hoe werk ik samen?
Daarnaast zitten er in het hele programma inspirerende keynotes verweven van rolmodellen. De deelnemers worden in groepjes begeleid door een ouderejaarsstudent. Deze ouderejaarsstudent ofwel studentcoach zijn onderdeel van het succes van dit programma. Ze vormen een vraagbaak, vertellen over succesvolle en minder succesvolle ervaringen en geven advies. Deze student-coaches zijn getraind en zich bewust van de specifieke achtergrond van de deelnemers in hun groepjes, zoals bijvoorbeeld een vluchtelingenachtergrond, een functiebeperking of afkomstig van de Caraïben. ‘’Ik merk echt dat ik nu een voorsprong heb door Tune In, een streepje voor of zo. Ik heb klasgenoten ook veel kunnen vertellen. Dan dacht ik: dat hebben wij allemaal geleerd bij Tune In.’’ – deelnemer editie 2019.
Tune In wordt vanaf 2019 georganiseerd. Tune In zal in 2023 plaatsvinden in de week van 21 tot 25 augustus. Ken je aankomend studenten die in september gaan starten aan de HvA, wijs hen dan op de website: www.hva.nl/tune-in.
Een Roadshow in de regio: op bezoek bij bedrijven waar werk is
Vanuit een gezamenlijke visie op LOB leerlingen praktijkgerichte ervaringen laten opdoen, waarbij de focus ligt op kansrijk werk in de regio.
Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?
Het Hogeland (Noordoost-Groningen) is een gemeente waar mooie dingen gebeuren op het gebied van loopbaanontwikkeling! Vanuit de stichting Vakland Het Hogeland worden concrete, aantrekkelijke en laagdrempelige faciliteiten geboden om bewoners hierbij te helpen. Het onderwijs uit de regio is hier ook bij betrokken.
Bij een bijeenkomst die Vakland Het Hogeland organiseerde over leerwerkplekken, besloten Jelte Wolters, decaan op Terra Winsum en Annemien Rots, decaan op het Hogeland College, samen op te trekken bij onderdelen van hun LOB-programma. Vanuit een gezamenlijke visie op LOB is het hun doel om leerlingen praktijkgerichte ervaringen te laten opdoen, waarbij de focus ligt op kansrijk werk in de regio.
Zo ontstond het plan om Roadshows te gaan organiseren. Tijdens een Roadshow kunnen leerlingen met een bus allerlei ‘leer- en ontdekplekken’ bezoeken: bedrijven in de regio die laten zien welke beroepen er zijn en wat daarbij komt kijken. Bij het ontwikkelen van de Roadshows werkten Jelte en Annemien in beginsel samen met Bram van Houten, die vanuit Vakland Het Hogeland het project ondersteunt. Hij maakte in eerste instantie de verbindingen met zowel bedrijven uit de regio als het mbo. Zo is een prachtig project ontstaan om leerlingen rijke ervaringen te laten opdoen en tegelijkertijd informatie te geven over opleidingsmogelijkheden. De stichting Vakland Het Hogeland is nog steeds nauw betrokken bij de organisatie van de Roadshows en financiert een deel van de kosten.
Leerlingen uit leerjaar drie en vier krijgen door middel van een flyer informatie over de Roadshow. Bij welk profiel past deze Roadshow? Welke bedrijven zullen worden bezocht? Past dat bij hen qua interesses en mogelijkheden?
Deelname aan de Roadshow is vrijwillig, maar Jelte en Annemien merken dat steeds meer leerlingen enthousiast zijn en dus willen deelnemen aan een Roadshow. Bovendien zijn er ook steeds meer scholen in de regio geïnteresseerd in deze manier van oriëntatie. Zo is de decaan van het Hogeland College in Uithuizen nu ook aangesloten bij dit project en medeorganisator geworden.
Nadat de leerlingen op stap zijn geweest met een Roadshow vertellen ze aan hun mentor en ouders wat ze hebben geleerd en wat dat betekent voor hun loopbaankeuze. Door het succes van de Roadshows is er vanuit het bedrijfsleven en het mbo steeds meer enthousiasme om hieraan mee te doen. Bedrijven nemen nu vaak zélf contact op en hetzelfde geldt voor de verschillende mbo-instellingen. Dit maakt dat dat er meer Roadshows kunnen worden georganiseerd waarbij zoveel mogelijk bedrijven uit de regio zijn betrokken. Door de goede relatie die met het bedrijfsleven is opgebouwd, is er een waardevol netwerk ontstaan, waardoor het makkelijker wordt om in contact te komen met bedrijven om stageplaatsen voor leerlingen te regelen of een gastles te organiseren. “Mooie bijvangst is dat bedrijven nu ook met elkaar in gesprek gaan over de problematiek van de regionale arbeidsmarkt en daar zijn wij eigenlijk initiator van!”, aldus Jelte.
Hoe ziet een Roadshow eruit in de praktijk? De eerste Roadshow die Jelte en Annemien organiseerden was op het gebied van Horeca, Bakkerij en Recreatie. De eerste stop bij deze Roadshow was bij Landal Greenparks in Lauwersoog. Daar kregen de leerlingen door het maken van een speurtocht informatie over het bedrijf en de werkzaamheden die daarbij horen. Na de speurtocht werd nog even nagepraat over de vragen van de speurtocht bij een kampvuurtje: wat heb je geleerd, wat wil je nog weten? Daarna ging de reis verder naar Proef Lokaal Bakkerij Rutgers in Baflo, waar werd kennisgemaakt met de wereld van de Bakkerij. Hier maakten de leerlingen hun eigen lunch en reden vervolgens door naar een horecagelegenheid: Garnwerd aan Zee. Ook hier werden de leerlingen aan het werk gezet. Ze namen elkaars bestelling op, maakten het klaar bij de bar en serveerden het vervolgens uit bij de ‘klant’. Op de terugreis in de bus werden de leerlingen geïnformeerd over welke mbo-opleidingen allemaal passen bij de beroepen die ze die dag hadden ontdekt.
Tijdens de hele reis konden ze ook in gesprek gaan met aanwezige mbo-studenten, die vertelden over hun eigen keuzes en opleiding. Deze studenten waren oud-leerlingen van beide scholen, wat het extra interessant en waardevol maakte voor de vo-leerlingen. Al met al een hele leuke én leerzame dag!
Met onderstaande knoppen kun je informatie downloaden over andere Roadshows en thema's.
Profielkeuzespel ProfiLeren
Een spel dat leerlingen helpt om echt goed na te denken over welk profiel bij hen past en ze leert voorbij clichés te kijken.
Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?
Rachèl Wannet, senior communicatie- en marketingspecialist van de Radboud Universiteit Nijmegen, ontwikkelde samen met docenten uit de regio een spel om leerlingen uit klas 3 te helpen bij het maken van een bewuste(re) profielkeuze. Het spel, ProfiLeren, wordt al op veel scholen gebruikt en levert veel enthousiaste reacties op!
Het helpt leerlingen om echt goed na te denken over welk profiel bij hen past en leert ze voorbij clichés te kijken die bestaan over profielen, opleidingen en beroepen. Centrale vraag bij het spel is: welke eigenschappen/vaardigheden en activiteiten passen het best bij dit beroep en waarom?
Leerlingen onderzoeken bij het spelen van het spel hoe deze eigenschappen en activiteiten zich verhouden tot (universitaire) beroepen die aansluiten bij de vier profielen. Ze gaan daarover met elkaar in gesprek en luisteren naar elkaars argumenten en ideeën: wie had de beste argumenten en ideeën en waarom?
Tijdens het spelen worden de beroepen in een context gepresenteerd, waarbij ieder beroep een kleur heeft. In de nabespreking wordt pas aangegeven welke kleur bij welk profiel hoort om de leerling zo objectief mogelijk te laten spelen. Sommige beroepen passen ook bij een hbo-opleiding. Zo worden vwo scholieren er in hun studiekeuzeproces ook bewust van dat een hbo-opleiding een goede aansluitende vervolgopleiding kan zijn.
Een plenaire nabespreking is essentieel om van het spel een betekenisvolle leeractiviteit te maken. Hierbij doorlopen de leerlingen een aantal stappen om tot reflectie te komen. Zo hopen de ontwikkelaars van het spel leerlingen beter te laten nadenken over hun profielkeuze.
Tips
Het spel wordt gespeeld met groepen van vier leerlingen. Als je het spel met de hele klas wilt spelen heb je dus meerdere spellen nodig.
Kijk ook eens naar deze filmpjes, waarin studenten en leerlingen vertellen over hun profielkeuze:
LOB, het hart van de opleiding
Een nieuw LOB-programma met als kern de doorlopende (persoonlijke) ontwikkeling van de student.
Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?
Jessica Reina Lapré is projectleider bij ROC Mondriaan en kreeg de opdracht om voor alle vier de business scholen een nieuw LOB-programma te ontwikkelen. Jessica heeft tijdens haar loopbaan, bewust of onbewust, altijd aandacht gehad voor het belang van loopbaanontwikkeling. “Mijn belangstelling voor LOB komt van ver. Toen ik tijdens een master ontwikkelen & innoveren de positieve psychologie ontdekte viel alles op z’n plaats. Ik raakte gemotiveerd om te kijken hoe we binnen het mbo-onderwijs meer aandacht kunnen hebben voor het ontwikkelen en benutten van de kernkwaliteiten van studenten en daarbij zoveel mogelijk ruimte geven aan hun zelfsturend vermogen.
Toen ik de opdracht kreeg voor het ontwikkelen van het nieuwe LOB-programma voor Mondriaan, ben ik me nóg meer gaan verdiepen in LOB. Mijn doel was om LOB het hart van de opleiding te maken. Bij het maken van het programma had ik de vrije hand en heb ik samen met een groep gedreven docenten een basisprogramma gemaakt waar scholen en opleidingen in kunnen differentiëren.
Tijdens het schrijven van het programma kwam ik erachter dat LOB ook in beroepsmodules thuishoort. Toen heb ik een aparte handleiding voor docenten geschreven om te laten zien wat LOB is en hoe docenten daar zonder al te veel extra werk aandacht aan kunnen geven.”
Kern van het programma is het creëren van een doorlopende (persoonlijke) ontwikkeling van de student. Na verkennend onderzoek binnen alle opleidingen werd het duidelijk dat docenten niet opdracht gestuurd willen werken en binnen ieder leerjaar aandacht willen geven aan LOB. Ook vinden ze dat er pas door gesprekken met studenten een waardevolle bijdrage kan worden gegeven aan LOB en de ontwikkeling van de student. De studieloopbaanbegeleider vervult hierbij een belangrijke rol als coach en begeleider.
Jessica ging bij het ontwikkelen van het programma uit van een aantal competenties die passen bij de opleidingen van de business scholen, zoals bijvoorbeeld ondernemend gedrag. Om een doorlopende leerlijn voor de business scholen te ontwerpen keek Jessica naar indicatoren die vervolgens werden uitgewerkt voor leerjaar 1, 2 en 3 (mbo niveau 2, 3 en 4). Deze indicatoren worden ieder leerjaar complexer. Hiermee wordt geborgd dat LOB niet iets is dat alleen gebeurt in leerjaar 1, maar dat de student kan blijven groeien in andere leerjaren.
In leerjaar 1 ligt de focus op de IK in relatie tot het gekozen beroep, in leerjaar 2 op het beroep en doorstroomopties en in leerjaar 3 is het programma helemaal gericht op de doorstroom.
Binnen het programma is ook aandacht voor ‘leren leren’ en is er ruimte om de nieuwsgierigheid van de student te stimuleren. De studenten leggen verslag van hun ontwikkeling in een zogenaamd ontwikkelportfolio. Bij de manier waarop dat gebeurt hebben studenten keuzes, zodat de autonomie wordt bevorderd.
“De basis ligt er en er is een programma voor het gehele eerste leerjaar met ondersteunende opdrachten. De verschillende scholen expirimenteren met het programma binnen LOB-uren, business days of andere modules. De uitdaging ligt op het bieden van autonomie binnen bepaalde kaders. Het ultieme doel van het programma is om de student te motiveren, ervaringen te bieden en na te laten denken over drijfveren, zodat keuzes kunnen worden gemaakt. De kwaliteit van het gesprek dat de docent heeft met de student én de creativiteit van de docent daarbij zijn medebepalend voor het succes van het programma!”
Met dit project heeft Jessica samen met docenten een visie op LOB neergezet en een basisprogramma ontwikkeld waar de (business)scholen verder op kunnen bouwen.
Tips
-
Begin bij wat de student nodig heeft
-
Betrek zoveel mogelijk docenten
-
Het Expertisepunt LOB heeft mooie opdrachten. Benut deze opdrachten door ze in een ontwikkelgericht programma op te nemen, zodat het geen losse opdrachten zijn maar een middel om de student te stimuleren.
Verder studeren of werken?
In het laatste jaar van hun opleiding staan mbo-studenten voor een belangrijke keuze: verder naar het hbo of aan het werk.
Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?
Bij Gilde Opleidingen willen ze studenten zo goed mogelijk voorbereiden op die vervolgstap na het mbo en daarom bieden ze twee trajecten aan: een Keuzedeel bij Fontys Hogescholen of, voor studenten die willen doorstromen naar de arbeidsmarkt, een traject binnen de eigen school ‘Oriëntatie op werk’.
Bij Fontys Hogescholen kunnen studenten van Gilde die na het behalen van hun diploma willen doorstromen naar het hbo, een serie van 5 bijeenkomsten volgen. Tijdens deze bijeenkomsten, waarbij studenten worden uitgenodigd op één van de locaties van Fontys, worden studenten voorbereid op de doorstroom naar het hbo en gaan ze in projectgroepen (afhankelijk van de gekozen opleiding) aan de slag met een casus of product van de opleidingskeuze van de student.
De uitwerkingen van de opdrachten van deze bijeenkomsten kunnen studenten vervolgens gebruiken als input voor het samenstellen van het portfolio van het Keuzedeel Voorbereiding hbo, dat voorwaardelijk is voor afronding van het keuzedeel.
Voor de studenten die niet naar Fontys gaan en ervan overtuigd zijn dat ze na het behalen van hun diploma willen doorstromen naar werk, wordt er op de locatie Drakesteijn het LOB programma “Oriëntatie op werk” aangeboden. Het doel van dit specifieke doorstroomprogramma is om studenten die bijna afstuderen te ondersteunen bij het maken van hun volgende loopbaanstap met een inspirerend programma.
Dit programma bestaat uit verschillende workshops waaruit de studenten kunnen kiezen. Alle workshops die aangeboden worden zijn ondersteunend bij het maken van de volgende loopbaanstap. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een workshop solliciteren, personal branding, de rechten en plichten van een werknemer, de invloed van Linkedin en social media, een tussenjaar in het buitenland, persoonlijk profileren op de arbeidsmarkt enz.
Ook komt er een au-pair als gastspreker om haar ervaringen te delen. Een breed uitgemeten en waardevol programma en voor alle studenten wat wils. Als extra ‘cadeautje’ voor de studenten is er een fotograaf aanwezig om studenten te fotograferen en te voorzien van een professionele foto welke gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld LinkedIn.
Op de laatste dag van het oriëntatieprogramma organiseert de organisatie ‘Meet the Youngsters' bedrijfsbezoeken bij verschillende bedrijven in de omgeving. ‘Meet the Youngsters’ is een online carrière platform voor young professionals, studenten en alumni in Zuidoost Nederland. Door het organiseren van de bedrijfsbezoeken, rekening houdend met de wensen van de studenten, brengen zij studenten alvast in contact met innovatieve en inspirerende werkgevers. Bedrijven in de regio werken hier graag aan mee, zij zien dit als een uitgelezen kans om hun bedrijf in de spotlight te zetten voor hun toekomstige potentiële werknemers.
Voor Loopbegeleiding wordt van de studenten in het 3e leerjaar verwacht dat zij gedurende het schooljaar een portfolio vullen. Op deze manier tonen zijn aan dat ze actief bezig zijn met hun volgende loopbaanstap. Zowel de keuze doorstromen naar het hbo als het oriëntatieprogramma zijn onderdeel van het portfolio.
Tips
Sluit met de keuze van de workshops zoveel mogelijk aan bij de wensen van de student
-
Maak gebruik van externe workshopleiders of gastsprekers
-
Maak gebruik partners in de omgeving (gemeente/ FNV)
-
Maak gebruik van je netwerk en het netwerk van je studenten
-
Een goed alumnibeleid versterkt het netwerk van een onderwijsteam
Een LOB-spel om jezelf én elkaar beter te leren kennen
Hoe goed ken jij je studenten en hoe goed kennen zij elkaar? Wil jij een duidelijker beeld in wie zij zijn om hen beter te kunnen begeleiden?
Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?
Sanne van Uden is een van de ontwerpers van de Reflectietoolbox. Deze toolbox bevat allerlei creatieve ideeën om studenten te laten reflecteren op LOB-activiteiten en geeft inspiratie bij het maken van reflectieopdrachten binnen vo, mbo en hbo.
Naast de reflectietoolbox ontwierp Sanne een spel dat docenten en studenten de mogelijkheid biedt om op een laagdrempelige manier met elkaar in gesprek te gaan. Het spel kan worden gespeeld als losse opdracht, maar heeft ook een relatie met de reflectietoolbox.
“Wij kwamen er bij onze studenten achter dat zij totaal geen idee hebben over hoe zij overkomen en waar hun talenten liggen. Mensen denken vaak dat een talent is aangeboren en dat je vanzelf ergens goed in wordt. Maar dat is lang niet altijd waar! Als je bijvoorbeeld wel muzikaal bent, maar er niks aan vindt om een instrument te bespelen en daar heel veel mee te oefenen, dan wordt je er nooit goed in. Bij onze studenten wilde ik terug naar de basis: wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik? En daarna: wat kan ik al een beetje en waar kan ik een van mijn talenten in gaan ontwikkelen?
Om studenten hierbij te helpen heb ik een spel ontwikkeld: het LOB-spel. Met het spel wil ik ook aan docenten laten zien hoe leuk het is om met LOB bezig te zijn. Je leert je studenten beter en op een andere manier kennen: het levert echt veel op!”
Het spel bestaat uit een groot aantal kaartjes met vragen die gaan over wie de student is, wat zijn of haar drijfveren zijn etc. Door het spelen van het spel leren de studenten zichzelf beter kennen, maar ook elkaar. Het spel kent vijf categorieën: beschrijvend, creatief, digitaal, muzikaal en beeldend. Binnen deze categorieën zijn verschillende opdrachten gemaakt die worden aangeduid met een symbooltje op het kaartje. Deze opdrachten gaan over: spreken, noteren, tekenen, uitbeelden of opzoeken. Veel kaartjes zijn voorzien van een QR-code waarmee wordt verwezen naar een beeld- of geluidsfragment. Je kunt ervoor kiezen om na het spelen van het spel de studenten een reflectieopdracht te laten maken via www.reflectietoolbox.nl , zodat ze nog een keer stilstaan bij alle antwoorden die ze hebben gegeven. Dit kun je dan als docent later nog individueel bespreken tijdens een loopbaangesprek.
Het spel is heel gemakkelijk in te zetten als kennismakingsactiviteit, binnen een LOB-les of binnen een reguliere les, bijvoorbeeld als energizer tussendoor. Je kunt alleen de kaartjes gebruiken, maar je kunt het ook als bordspel spelen. Het spel kan ook digitaal worden gespeeld, de kaartjes kun je dan projecteren. Een goede begeleiding van de docent is bij alle spelvormen belangrijk.
“Je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen”
In het Honoursprogramma van de Gymnasia (HPG) richten leerlingen zich op een project naar keuze, dat aansluit bij hun passies en interesses en waarmee ze bovendien competenties ontwikkelen.
Yvonne Lommen en José van Zwieten van Stichting Het Zelfstandig Gymnasium vertellen waarom dit programma ook buiten de gymnasia goed zou kunnen werken. “Het HPG gaat om je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen.”
Een verlegen meisje dat een dichtbundel schrijft en eruit voordraagt. Een leerling die een uitzendbureau begint voor interessante bijbaantjes. Een leerling die vrijwilligerswerk doet in het buitenland of een leerling die een lessenserie voor docenten ontwerpt over hoe ze om kunnen gaan met onzekerheid onder leerlingen.
Het zijn maar een paar voorbeelden van projecten die gymnasiumleerlingen de afgelopen jaren oppakten in het kader van het Honoursprogramma van de Gymnasia (HPG). Plezier in leren, competenties ontwikkelen en je eigen interesses volgen, dat zijn een paar van de doelstellingen achter dit programma. Tijdens het HPG krijgen bovenbouwleerlingen alle vrijheid om zich in een project naar eigen keuze te verdiepen, dat aansluit bij hun passies en interesses. Het programma duurt in totaal 2,5 jaar en wordt afgesloten met een portfolio en een eindgesprek met twee examinatoren van buiten de eigen school – leerlingen die slagen, krijgen een certificaat. Yvonne Lommen en José van Zwieten zijn bij Stichting Het Zelfstandig Gymnasium verantwoordelijk voor de portefeuille HPG. Ze geven voorlichting, doen onderzoek en zijn ook regelmatig examinator op de HPG-dagen, waarbij leerlingen hun portfolio presenteren en een eindgesprek voeren.
José van Zwieten: “Het HPG ontstond als een denkoefening van een clubje van rectoren die iets wilden doen voor gymnasium-leerlingen die eigenlijk méér zouden willen en kunnen. Hoe konden die leerlingen op een andere manier bedienen dan met het huidige aanbod? Meer vanuit hun eigen interesse, en op zo’n manier dat ze ook vaardigheden zouden ontwikkelen? Zo ontstond het beeld van een honoursprogramma en er was zoveel enthousiasme dat er meteen mee werd gestart. Het programma is dan ook vanaf het begin opgezet als een eeuwigdurende pilot: juist het experimenteren en nieuwe dingen uitproberen levert veel op, niet alleen voor de leerlingen, maar ook voor de scholen.”
Eerst even de leerlingen: het honoursprogramma is een aanvulling op het curriculum. Welke toegangseisen zijn er voor leerlingen om mee te doen aan het HPG? Moeten ze een goed cijfergemiddelde hebben, bijvoorbeeld?
Yvonne: “Er zijn voor het HPG geen toegangseisen, dus scholen bepalen zelf welke leerlingen mee mogen doen met het HPG. Het past niet bij alle leerlingen, er wordt echt iets van ze gevraagd. Vooral zelfsturing, want er is wel begeleiding, maar leerlingen draaien hun project voornamelijk zelf.”
José: “Onderpresteerders zijn uitdrukkelijk ook een doelgroep. Dat zijn de leerlingen die in het gewone curriculum niet genoeg worden uitgedaagd. Soms wordt hun aan-knop met het HPG wél gevonden. Dat zagen we bijvoorbeeld bij een meisje dat echt geen gemakkelijke leerling was, maar ontzettend gemotiveerd voor het HPG. Het ging zelfs zo goed, dat ze na twee jaar al klaar was en dus aan het eind van de vijfde klas haar HPG kon afronden. Toen was de uitdaging voor de school wel: ’Welke uitdaging kunnen we nu voor haar verzinnen?’ Maar het liet wel zien dat het HPG kan helpen om juist die leerlingen te motiveren.”
Wat voegt het HPG toe naast het profielwerkstuk, waarin leerlingen ook een onderwerp uitdiepen?
Yvonne: “Soms liggen die twee dicht bij elkaar, bijvoorbeeld bij een leerling die een HPG deed over zilte landbouw. Maar het HPG draait vooral om de combinatie van onderzoeken en jezelf ontwikkelen. Het gaat dus niet alleen inhoudelijk de diepte in, maar draait óók om competenties en persoonlijke ontwikkeling: hoe ben je gegroeid in 2,5 jaar dat je aan je HPG hebt gewerkt?”
José: “Het HPG is meer gericht op het proces dan op het resultaat, hoe mooi dat resultaat vaak ook is. Soms loopt een project anders dan je vooraf in gedachten had. Dat geeft niet, dan stel je je plannen bij. Leerlingen kunnen ook na een jaar een ander onderwerp kiezen. Of concluderen dat het niet is gelukt, en daarop samen met de begeleider reflecteren: ‘Welke drempels en hindernissen kwam ik tegen, wat ging wel goed?’”
Yvonne: “We werken altijd vanuit het waarderende perspectief. Wanneer lukt het wél en hoe komt dat dan? Een belangrijk onderdeel van het HPG is ook ‘je talenten inzetten’. Bij talent kan het ook gaan om bijvoorbeeld sport of kunst, of om samenwerken. We sluiten daarbij aan bij de ideeën van Luk Dewulf over talentgericht werken.”
Je noemde al een aantal competenties. Daarbij horen in dit programma ook creëren, onderzoeken en kennis vergaren, communiceren en samenwerken & leiding geven. Hoe zijn die competenties vastgesteld?
Yvonne: “Bij de start van het HPG hebben we mensen uit het bedrijfsleven en van universiteiten gevraagd: ‘Wat zijn competenties waar leerlingen echt iets aan hebben?’ Daar is een lijst competenties uit voortgekomen. Er zijn er in de loop der jaren ook een paar afgevallen. De competentie ‘denken’ bijvoorbeeld, lag te dicht bij ‘onderzoeken’ en ‘kennis vergaren’. Sinds vorig jaar mogen leerlingen ook zélf een competentie toevoegen, waarin ze zich willen ontwikkelen.”
José: “Leerlingen komen vaak met verrassende persoonlijke doelen. Een leerling wilde bijvoorbeeld meer zijn eigen koers leren varen, onafhankelijk van wat vrienden en klasgenoten vonden. Dat is een heel persoonlijk doel. Maar dat vragen we niet van iedereen. We willen dat leerlingen tijdens hun HPG persoonlijke groei en ontwikkeling laten zien, maar dat kan ook zijn ‘Ik weet nu beter wat ik leuk vind’.”
Yvonne: “Hoewel we ‘loopbaanoriëntatie’ niet expliciet benoemen, is het wel onderdeel van het programma. We horen van leerlingen dat het HPG ook bijdraagt aan de studiekeuze. Een leerling die aanvankelijk medicijnen wilde gaan studeren, koos uiteindelijk voor antropologie, omdat dat veel beter bij haar paste. Er is een soort automatisme dat gymnasiumleerlingen doorstromen naar de universiteit, maar dat hóeft natuurlijk niet. Leerlingen die muzikaal of kunstzinnig zijn, kiezen voor het conservatorium of de kunstacademie, soms ook doordat ze zich er met het HPG mee bezig hebben gehouden.”
Leerlingen kunnen zich ook búiten school met hun passies bezighouden. Wat is de meerwaarde als dat op school wordt aangeboden?
José: “De schoolcontext is wel degelijk belangrijk. Een aantal leerlingen zou hun HPG-project misschien op eigen houtje ook wel hebben gedaan, maar leerlingen vinden het prettig dat het door de school begeleid en gewaardeerd wordt. Bij het HPG gaat het erom je te ontwikkelen in iets waar je hart ligt. Het is fijn dat je dan aan het eind iets kunt laten zien.”
Yvonne: “Leerlingen geven aan dat ze het schriftelijke portfolio en het examen een wezenlijk onderdeel vinden van het HPG. Vooral dat eindgesprek, waar twee mensen van buiten de school bij zijn, geeft meerwaarde. Zowel leerlingen als begeleiders zeggen: ‘Het maakt uit dat je ook kunt zakken.’”
José: “We hebben daarin trouwens wel een wijziging doorgevoerd. Voorheen beslisten examinatoren bij het examengesprek of een leerling geslaagd was of niet. Maar het paste niet bij de geest van het programma, om een leerling na 2,5 jaar ineens af te wijzen. Nu leveren leerlingen een portfolio in en is er eerst een voorbereidingsdag met examinatoren. Bij twijfel is er een gesprek met de begeleider van de leerling. De leerlingen die een uitnodiging krijgen voor het eindgesprek, slagen.”
Dit soort aanpassingen zegt ook wel iets over de ‘pilothouding’ die jullie zélf hebben.
José: “Die pilothouding is voor dit project belangrijk. We kunnen dingen uitproberen en fouten maken, daar leren de deelnemende scholen zelf ook van. Als we in dit programma ergens tegenaan lopen, kunnen we het samen oplossen. Als gemeenschap van HPG-scholen blijven we leren en dat geldt ook voor de HPG-begeleiders. We horen regelmatig dat docenten en begeleiders door dit programma meer gaan nadenken over hoe ze onderwijs geven. Of dat ze op een andere manier mentorgesprekken gaan voeren.”
José: “Op onze vraag ‘Wat levert het HPG jullie op?’ antwoordde een van de meest ervaren HPG-begeleiders: ‘Liefde. Van de leerling voor de begeleider en andersom. Dat je echt gesprekken met een leerling hebt, gedurende een langere periode dan één schooljaar, niet alleen over inhoud maar ook over zaken als ‘Wat houdt jou bezig?’ of ‘Wat vind je moeilijk?’, zónder je druk te maken om toetsen en cijfers. Daardoor krijg je een andere relatie met de leerling.’ Dat horen we vaker. Het gaat meer over ‘Wat doet er voor jou toe?’ Dat zijn waardevolle gesprekken!”
Jullie pleiten ervoor om een vorm van HPG ook in andere schooltypen in te voeren. Wat kan het toevoegen?
Yvonne: “We zijn regelmatig examinator en we worden dan soms bijna van onze stoelen geblazen door waar leerlingen mee komen. Er gebeuren zulke bijzondere dingen als je leerlingen vrijheid en ruimte geeft om hun interesses en passies te volgen, en als je ze daarbij begeleidt vanuit een waarderend perspectief en met focus op hun ontwikkeling.”
José: “Omdat we er zelf zo enthousiast over zijn, voelen we ons ook schatplichtig: als je iets moois in handen hebt, wil je het delen. Bij het HPG draait het om het ontdekken van je talent. Wat zijn jouw talenten en hoe kun je die ontplooien? Dat is niet alleen interessant voor gymnasium-leerlingen. Je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen.”Yvonne: ”Natuurlijk, er moet al van alles binnen het onderwijs, dat snappen we. Maar dat je daarnaast leerlingen de ruimte geeft om aan de slag te gaan met iets dat hun interesse heeft, levert zoveel op. Ook voor de school. Door de pilothouding ga je ook samen met je collega’s meer nadenken over de basisvraag hoe je mooi onderwijs van de grond krijgt, altijd vanuit het waarderende perspectief: als je vastloopt, geeft dat niet, dan kijken we naar wat wél goed gaat. Het HPG breng zóveel, zowel voor de leerlingen als voor de school. Eigenlijk is dit de mooiste vorm van onderwijs.”
_____________________________________________________
Hoe geef je leerlingen de ruimte om een eigen project op te zetten?
-
Ga op zoek naar een klein groepje mensen binnen de school die enthousiast zijn over de manier van werken. Begin klein en leer onderweg.
-
Het hoeft niet meteen kant-en-klaar opgetuigd. Je kunt bijvoorbeeld beginnen in een paar lessen.
-
Aanvullend materiaal, zoals een gesprekswijzer, informatie over het HPG-portfolio en veelgestelde vragen, zijn te vinden op de HPG-website.
______________________________________________________
Meer lezen:
-
Doorstroomcijfers kunnen helpen om LOB op de kaart te zetten. Marieke Siebrecht (Hogeschool van Amsterdam) en Stéphanie Dockx (Hervormd Lyceum Zuid) vertellen over wat dat oplevert, onder meer voor LOB.
______________________________________________________
Meer informatie
Honours Programma van de Gymnasia (HPG)Ambitieuze ambassadeurs werven nieuwe studenten voor ROC Friese Poort
Voor het werven van nieuwe studentenroept ROC Friese Poort de hulp van ambassadeurs in.
Dit zijn ambitieuze studenten die zich inzetten tijdens voorlichtingsdagen en evenementen.
Lees in dit praktijkvoorbeeld hoe dit in z’n werk gaat.
Bron: Kennispunt Leven Lang Ontwikkelen
Filmpjes ‘Jij hebt het voor het kiezen!’
Filmpjes rondom het thema studiekeuze
Vanuit zijn betrokkenheid bij het tussenjaar project de Jonge Helden Academie, maakte Geert Vaarwerk een aantal filmpjes rondom het thema studiekeuze. Deze filmpjes kunnen leerlingen uit de bovenbouw van het vo helpen een antwoord te krijgen op allerlei vragen die ze hebben bij het maken van een studiekeuze of om dilemma’s hierbij te verduidelijken. De filmpjes zijn heel geschikt om te laten zien in de klas en zo het gesprek op gang te brengen, maar je kunt ze bijvoorbeeld ook inzetten bij een ouderavond.
In de filmpjes - die zes tot tien minuten duren - worden vijf thema’s behandeld. Deze thema’s zijn:-
Keuzestress
-
Het grote aanbod van studies en opleidingen
-
Meningen van anderen
-
Baankansen en toekomstperspectief
-
Studeren, hoe is dat nou?
In de filmpjes gaan vier leerlingen met diverse achtergronden in gesprek met verschillende ervaringsdeskundigen en professionals. Deze mensen geven vanuit hun eigen ervaring en achtergrond antwoord op vragen en tips bij het kiezen van de juiste studie of vervolgopleiding.
Bekijk het onderstaande filmpje over Baankansen en toekomstperspectief.
Wil je met je leerlingen of studenten de filmpjes zien? Neem contact op met Geert Vaarwerk voor meer informatie.
Tip
De video’s zijn ook geschikt voor studenten die voortijdig gestopt zijn met hun opleiding.
LOB als vak in de lerarenopleiding: voor persoonlijke én professionele ontwikkeling
Petra Overmars, lerarenopleider aan de Hogeschool van Amsterdam, zorgt dat al haar studenten weten wat LOB is en hoe ze LOB kunnen inzetten bij hun eigen ontwikkeling én die van hun toekomstige leerlingen.
Studenten uit het vierde jaar van de opleiding Leraar Gezondheidszorg en Welzijn, volgen in het eerste semester de module ‘Coachen en begeleiden: loopbaanoriëntatie- en begeleiding in het beroepsonderwijs’. In de deze module krijgen studenten inzicht in de diverse aspecten van loopbaanoriëntatie en begeleiding op vmbo- en mbo-scholen. Binnen de module is ook aandacht voor de loopbaanmogelijkheden binnen Zorg en Welzijn. In zeven bijeenkomsten van 90 minuten leren de studenten waarom LOB belangrijk is en doen ze een onderzoek naar de staat van LOB op de school waar ze stage lopen. Studenten van de opleiding zijn zowel voltijd- als deeltijdstudenten en lopen stage binnen het vmbo, het mbo of het vso.
Tijdens de eerste bijeenkomst van de module maken de studenten kennis met de vijf loopbaancompetenties en denken ze na over hoe LOB een rol heeft gespeeld in hun eigen loopbaan. Vragen die tijdens de eerste bijeenkomst aan de orde komen zijn bijvoorbeeld: In hoeverre zet jij je kwaliteiten bewust in? Ben je je eigenlijk wel bewust van je eigen kwaliteiten en werd daar vroeger bij jou op school met je over gesproken? Vervolgens gaan de studenten op hun stageschool met behulp van de LOB-scan van het Expertisepunt LOB onderzoeken hoe de infrastructuur er qua LOB uitziet op deze school. De uitkomsten van de scan worden vastgelegd in een verslag, waarbij de studenten ook ingaan op hun eigen rol binnen de school als het gaat om LOB en geven ze aanbevelingen aan de school om LOB te versterken of te verbeteren. Soms vinden er door de aanbevelingen en het gesprek dat de studenten daarover voeren met het team echte veranderingen plaats.
Een andere opdracht aan de studenten is dat ze een LOB-gesprek moeten voeren met een leerling. Soms is dat lastig, omdat de scholen waar de studenten stage lopen divers zijn qua leerlingenpopulatie, maar uiteindelijk lukt het altijd. De studenten nemen het loopbaangesprek in principe op en het gesprek wordt beoordeeld door de docent van de opleiding. De studenten reflecteren op het door hen gevoerde loopbaangesprek met behulp van het stappenplan bij het voeren van een loopbaangesprek.
Om de module af te ronden schrijven de studenten een eindverslag. Het eindverslag bestaat uit twee onderdelen: oriëntatie en onderzoek van LOB op de stageschool (o.a. door gebruik te maken van de uitkomsten van de LOB-scan) en een analyse van het door de student gevoerde LOB-gesprek met een leerling van de stageschool.
De betrokken studenten zijn erg enthousiast over deze module. Ze geven aan dat ze de module interessant vinden en er veel uithalen voor wat betreft hun eigen persoonlijke en professionele ontwikkeling!
________________________________________________
Tips
-
Bouw voldoende tijd voor de bijeenkomsten/lessen in om het oefenen en uitwisselen van ervaringen centraal te stellen
-
Laat studenten veel oefenen in de les met het voeren van (loopbaan)gesprekken (coach- en gespreksvaardigheden)
________________________________________________
Meer weten?
Voorbeeldvragen loopbaangesprek
online module loopbaangesprekken
Zo maak je reflectie betekenisvol!
Reflectieverslagen schrijven – veel leerlingen en studenten hebben er een hekel aan, en uit onderzoek blijkt dat ze er (mede daardoor) vaak weinig van leren.
Innovatiedocent en lerarenopleider Sander Berendsen ontwikkelde een methodiek die studenten vrijer laat en beter werkt: leer studenten om aan de hand van betekenisvolle ervaringen hun eigen verhaal te vertellen. “Dan wordt reflectie écht een hefboom voor persoonlijke ontwikkeling.”
Reflectie speelt binnen LOB een belangrijke rol en het lijkt dan ook een logische opdracht om studenten door middel van verslagen te leren te reflecteren op hun ervaringen. Maar wat vinden studenten daar zelf eigenlijk van? Docent en onderzoeker Sander Berendsen deed onderzoek, en heeft een aantal van de reacties van mbo-studenten van het Graafschap College met hun toestemming achter elkaar gezet. Met plezier laat hij de opname horen.
‘Bij iedere vraag moet je gewoon zoveel mogelijk typen’, zegt een studente over de reflectieverslagen. Een ander vult aan: ‘De ene docent geeft het terug en zegt ‘Doe het maar wat uitgebreider’ en de andere docent speelt heel erg in op je gevoel.’ Studenten krijgen al snel door wat er van hen verwacht wordt. ’Dan kom je in de tweede en dan weet je precíes welke leraar wat wil horen’. Maar dat leidt niet tot meer inzicht. ‘Op een gegeven moment dacht je “Ik heb geen zin om er nóg weer een te maken. Ik heb er toch niks mee gedaan, dus waar doe je het dan voor?”’
Aan de stemmen hóór je hoe moedeloos ze zijn, en dat is ook niet raar: toen Sander Berendsen begon met zijn onderzoek (“We merkten een zekere reflectiemoeheid op bij onze studenten en waren benieuwd hoe dat kwam”) bleek dat sommige studenten in een lesperiode van tien weken twaalf reflectieverslagen moesten inleveren. “Twaalf! Studenten zaten dan vlak voor de deadline om een reflectieverslag in te leveren en dan zei de een: ‘Heb jij nog een reflectieverslag?’ Dan gingen ze reflectieverslagen uitwisselen, en met ‘Zoek en Vervang’ de namen veranderen. Dat werd dan opgestuurd en dan kreeg de één een negen en de ander een 6,5. Het was verschrikkelijk! En dan moesten ze op basis van die verslagen óók nog in gesprek met hun studieloopbaanbegeleider, of ze daar nou een klik mee hadden of niet. Het was allemaal totaal niet betekenisvol. Het kwam studenten alleen maar de neus uit.”
Nu is ‘reflectie’ voor veel mensen ook wel een vaag begrip, dat soms bijvoorbeeld wordt verward met ‘evaluatie’. Wanneer is reflectie volgens jou wél betekenisvol?
“Betekenisvolle reflectie gaat over het terugkijken op ervaringen, of het ter plekke bespreken van ervaringen, die betekenis voor jou hebben. Dan gaat het om ervaringen waar een emotie aan vast zit. Die emotie is uniek en essentieel: je vóelt wat voor jou van betekenis is. Je wordt ergens blij van, je krijgt er energie van of je raakt ergens door gefrustreerd. Studenten vinden iets spannend, ze lopen ergens tegenaan, ze vinden iets moeilijk of ze denken ‘Laat ik maar niets zeggen’ omdat ze het eng vinden om kwetsbaarheid te delen.
Bij het reflecteren kijk je terug op zo’n ervaring, waarbij je je ervan bewust wordt dat die emotie bij jóu hoort. Aan inzicht kun je een volgende leerstap verbinden. Dát is reflecteren.
Dus je kijkt terug op een betekenisvolle ervaring, je bent je ervan bewust dat die ervaring bij jou hoort, en als je denkt ‘ik wil dat de volgende keer anders of beter’, kun je daaraan werken. Dan zet je een volgende stap in je ontwikkeling, en daarna ga je het weer opnieuw proberen. Zo is betekenisvolle reflectie onderdeel van een doorlopend en levenslang leerproces.”
Reflectie is een belangrijk onderdeel van LOB, met name motievenreflectie en kwaliteitenreflectie. Hoe zie jij de rol van reflecteren binnen LOB?
“Ik zie binnen LOB nu twee uitersten. Aan de ene kant wordt reflectie natuurlijk wel als belangrijk gezien, maar toch blijft het onderwerp vaak beperkt tot een uurtje LOB in de week. Docenten hebben dertig leerlingen en weten soms de namen niet eens. Er wordt daarbij vooral instrumenteel gekeken: hoe zijn je cijfers?
Aan de andere kant wordt er, vooral in sociale opleidingen, veel ‘onder de ijsberg’ besproken. Wat vóel je? Wat dóet het met jou? Ik was zelf onder meer verbonden aan de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. Die studenten zijn overwegend meisjes tussen 16 en 21. Aan hen werd continu gevraagd: ‘Wat dóet het met jou?’ Die meiden gingen piekeren! Tom Luken heeft daar ook onderzoek naar gedaan en zegt: ‘Je moet daarbij uitkijken dat studenten die het goed willen doen, niet continu gaan piekeren, omdat ze helemaal nog geen handen en voeten kunnen geven aan die reflectie’ Kariene Mittendorff geeft in haar onderzoek ook aan dat reflectie eerst aangeleerd moet worden.”
Jullie zijn het bij het Graafschap College anders gaan doen. Vertel!
“We zijn begonnen bij de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. De eerste stap was dat studenten zelf een vorm mochten kiezen voor hun reflectieverslagen. Ze kozen vaak voor een Albelliboek, met foto’s van betekenisvolle ervaringen. Dat noemden we ‘Jaarboeken’. Studenten hoefden niet meer te reflecteren op een in beton gegoten thema, de vraag was: ‘Wat was voor jou betekenisvol, op school, thuis, of tijdens je werk of stage? Wat zegt iets over jóu, over jouw persoonlijke zelf?’
Dat werkte veel beter dan die reflectieverslagen. Nu gingen studenten zélf ontdekken waar ze bijvoorbeeld goed in waren of wat ze leuk vonden. Uiteindelijk probeerden we op die manier ook een vertaalslag te maken naar het professionele zelf, de rol van pedagogisch medewerker. Klein voorbeeld: een studente had in haar boek een foto opgenomen van Ajax-speler Victor Fischer, die ze bewonderde omdat hij terugkwam na een zware tegenslag. Een doorzetter bij tegenslag – dat zegt zoveel! Een ander liet een foto zien van haar volleybalteam, waardoor ik later bijvoorbeeld ook kon vragen of ze misschien een volleybal-clinic wilde geven tijdens een sportdag.
Die competenties konden studenten ook weer verbinden aan het kwalificatiedossier. Je krijgt op een hele andere manier contact met studenten.”
Werkt die vorm voor alle studenten?
“Nee, de studenten in de technische opleidingen en de maakindustrie zijn niet zo van die fotoboeken, die zijn meer van de actie. Een gesprek voor, tijdens of na het maken van een product werkt dan beter. Voor hen hebben we een polaroidwand gemaakt. De loopbaanbegeleiders maakten daarvoor polaroid-foto’s als hen iets opviel of verraste aan een student, bijvoorbeeld tijdens een praktisch vak of een stage.
Dat was trouwens wel wennen. In het begin zei een student wel eens: ‘Waarom heb je mijn foto opgehangen?’ en dan zei die studieloopbaanbegeleider: ‘Omdat ik vond dat je dat zo goed deed.’ Daar kwam dan een gesprek uit voort, dat leidde tot een keuze, actie of concrete vervolgstap. Door er op die manier aandacht aan te besteden, werden studenten zich er steeds meer van bewust wat ze goed deden. En als je een paar keer een compliment krijgt, dan is het geen toeval meer, dan zegt het iets over jouw talenten. Vervolgens gingen we dáárover praten.
Zo leren studenten gaandeweg hun eigen verhaal te vertellen, aan de hand van die betekenisvolle ervaringen. Dat is belangrijk, want we denken vaak wel dat we een verhaal kunnen vertellen, maar het is echt iets dat je moet leren. En juist door je verhaal te vertellen, wordt het een hefboom voor je persoonlijke ontwikkeling.“
Voor een persoonlijk verhaal zijn dus vooral betekenisvolle ervaringen nodig. Hoe creëer je die op school?
“Dat is best een lastige. Wij vroegen in ons onderzoek ook: ‘Als het gaat over betekenisvol leren, waar heb je dan het meeste geleerd? Was dat op school, werkplek, stage, bij verenigingen of clubs of bij familie en vrienden?’ En dan werd door studenten bijna álles genoemd, behalve school.”
We schieten nu in de lach, maar eigenlijk is het treurig!
“Er gebeuren op school natuurlijk ook mooie dingen, maar de betekenisvolste gesprekken worden bijna altijd buiten het klaslokaal gevoerd. Het mooie is: voor betekenisvolle ervaringen is vaak helemaal niet zoveel nodig, je kunt die best creëren. Al is het maar door gewoon de school uit te gaan. Aan het begin van een bijeenkomst met studenten hoorde ik eens dat de burgers bij MacDonalds in de aanbieding waren. Toen zijn we spontaan dáár naartoe gegaan. Daar kwamen zulke goede gesprekken uit voort, gewoon door het eens over een andere boeg te gooien. Bij een andere activiteit zijn economie-studenten samen met mensen uit het bedrijfsleven gaan suppen, dat kan hier vlakbij. Daaruit kwamen ook de mooiste gesprekken voort. Daar werden zoveel verhalen verteld, en daar werd zoveel geleerd, zowel door de studenten als door de CEO’s. We zijn ons er hier steeds meer van bewust dat beroepsgerichte didactiek echt anders is dan de vakdidactiek. Iets maken, dat leer je door van alles uit te proberen en ook dingen te laten mislukken. We moeten studenten meer ruimte geven om te prutsen. Zó ontdek je wat werkt en waar je goed in bent! Niet enkel in een klaslokaal terwijl je zit te luisteren naar een docent. Ik geloof dan ook steeds meer in een leer-ecosysteem, waarbij bijvoorbeeld onderwijs en bedrijven bij elkaar zitten en studenten ook ruimte hebben om te experimenteren en bijvoorbeeld zelf een bedrijf te starten.”
Waarom is juist dat vertellen van verhalen zo belangrijk, als het gaat om loopbaanontwikkeling?
“Het gaat over het verhaal van je leven. Bij LOB gaat het erom te ontdekken waar je zelf blij van wordt en na te denken over hoe je dát kunt verbinden met actuele beroepen en vraagstukken. Hoe complexer de wereld wordt, hoe dichter we bij onszelf moeten leren blijven. Hoe belangrijk verhalen daarbij zijn, zie ik ook ook bij ondernemers in de Achterhoekse maakindustrie. Ik heb bijvoorbeeld contact met Iginio Voorhorst, hij is CEO van bedrijf dat onder meer luchtveringen maakt. Hij vertelt in een jubileumboek van zijn bedrijf hoe hij in een tussenjaar met een camper door de wereld reisde, en last kreeg van zijn rug. Dáár is uiteindelijk zijn bedrijf uit ontstaan! En als je hem vraagt naar zijn mooiste ervaring, vertelt hij over een jongen van twaalf die ongeneeslijk ziek was, en die hij mee heeft laten rijden in zijn Ferrari. Dát soort verhalen… Als we daar in het onderwijs wat meer aandacht voor hebben, naast het leren van kennis en vaardigheden. Met die balans wordt het onderwijs écht betekenisvoller.”
____________________________________________________________
Vertel eens!
Drie tips van Sander Berendsen om te reflecteren aan de hand van verhalen
1. Praat mét studenten, niet tegen ze
Begin klein. Maak aan het begin van de les bijvoorbeeld tien minuten vrij voor de studenten die je op dat moment voor je hebt: hoe is het nu thuis, waar loop je tegenaan in je stage, wil iemand iets delen? Als een student een beetje bozig kijkt: ‘Vertel eens, wat is er aan de hand?’
2. Geef studenten de vrijheid om zelf een vorm te kiezen
Reflecteren hoeft echt niet altijd in de vorm van een geschreven verslag. Misschien kan het in de vorm van een blog, vlog, of een fotoboek. Of maak een polaroid-wand met foto’s van betekenisvolle ervaringen. De vraag is altijd: wat waren voor jou betekenisvolle ervaringen? Wat vind jij belangrijk?
3. Neem de betekenisvolle ervaringen mee in LOB-gesprekken
Daarbij is het vooral belangrijk dat de lerende, de student dus, de auteur blijft van het verhaal. Stel je als docent of begeleider open op en laat de leerling of student het verhaal vertellen. Wat zou je willen bespreken? Waar liep je tegenaan en wat ga je ermee doen? Het begeleiden van die volgende stap in de ontwikkeling is een uitdagend proces.
____________________________________________________________
Meer informatie
Het boek ‘Leren van verhalen’ van Sander Berendsen is gratis in te zien of te downloaden via www.lerenvanverhalen.nl.
____________________________________________________________
Meer inspiratie
- Namens het Expertisepunt LOB zijn Sander Berendsen en Boris van Ast geïnterviewd voor het magazine Loopbaan & Burgerschap. Laat je inspireren door dit interview en zorg voor reflectie met een meerwaarde.
- De relatie gaat voor de prestatie, zegt docent van het jaar Amin Asad. Lees het inspiratievoorbeeld.
- Ook als loopbaancoach is het belangrijk om op je eigen handelen te reflecteren, zegt Japke Ebbinge, presentator van de podcastserie ‘De Loopbaancoach’. Lees het inspiratievoorbeeld.
- Lina Boukhoubza, voorzitter van de leerlingenraad van het Calandlyceum, vertelt waarom LOB cruciaal is voor leerlingen. Lees het inspiratievoorbeeld.
Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
Onderzoek naar het verbeteren van de doorstroom vmbo-mbo-hbo
De overgang van vmbo naar mbo en van mbo naar hbo gaat lang niet altijd vanzelf.
De overgangsmomenten tussen deze onderwijssectoren zijn kwetsbaar, waardoor nogal wat jongeren uitvallen bij de overstap van de ene naar de andere onderwijssector.
In een praktijkgericht onderzoek dat werd gesubsidieerd door het NRO hebben een aantal vmbo-, havo- en hbo-instellingen onderzocht hoe de overgang van leerlingen en studenten van vmbo, mbo en hbo soepeler en beter zou kunnen verlopen. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de methodiek van design thinking. Hiervoor werden vijf designteams met een mix van docenten en onderzoekers samengesteld: twee teams richtten zich op de overgang vmbo-mbo en drie op de overgang mbo-hbo. De teams werkten op basis van een probleemverkenning toe naar een ontwerpvraag en vervolgens naar verschillende oplossingsrichtingen die pasten bij deze vraag. Deze oplossingsrichtingen zijn voorgelegd aan studenten die hierop hun feedback gaven. Daarna maakten de teams een ontwerp en werd er een pilot uitgevoerd. Waar nodig werd het ontwerp op basis van de evaluatie van deze pilot bijgesteld.
Meer weten?
- Download de publiekssamenvatting, onderzoek en de handreiking doorstroom in de beroepskolom.
- Kijk hier naar twee filmpjes met interventies om de doorstroom te verbeteren:
Met actieve nazorg gaat MBO Rijnland jeugdwerkloosheid tegen
Stageplus, een initiatief van MBO Rijnland om jongeren te helpen bij het vinden van duurzaam werk.
De jeugdwerkloosheid in Nederland daalt, maar nog steeds is 7,3 procent van de 15 tot 25-jarigen in de beroepsbevolking werkloos. Reden genoeg om jongeren voor én na hun diplomering te begeleiden bij het vinden van een baan. Projectleider Arnold Blok vertelt in dit praktijkvoorbeeld over stageplus, een initiatief van MBO Rijnland om jongeren te helpen bij het vinden van duurzaam werk.
Bron: Kennispunt LLO
Voor een goed loopbaangesprek is ook zelfkennis nodig
Podcast-serie De Loopbaancoach
In de podcast-serie ‘De Loopbaancoach’ interviewt Japke Ebbinge professionals en onderzoekers en geeft ze ook een kijkje in de keuken van de loopbaancoach: hoe verloopt een loopbaangesprek met een young professional? Welke coachingsinstrumenten worden ingezet, en waarom? “Als loopbaancoach moet je leren om óók naar jezelf te luisteren.”
‘Wat wil ik eigenlijk zélf?’, is de loopbaanvraag van studente Tess, die bijna klaar is met haar hbo-opleiding. ‘Wat zou ik doen en kiezen vanuit mijn ‘rustige zelf’, in plaats van vanuit stress, perfectionisme, emoties en bewijsdrang?’
Loopbaancoach Hadassa Kruithof gaat in gesprek met Tess. Ze reikt praktische handvatten aan (hoe kun je mindfulness momenten inbouwen in de dag?), behandelt een stukje psycho-educatie (hoe kijk je naar stress?) en gebruikt ACT-coaching (hoe kun je je niét verbinden met je negatieve gedachten?).
Bijzonder aan dit gesprek: je kunt erbij zijn. Niet live, maar door te luisteren naar de podcast ‘De loopbaancoach in actie’. “Het gesprek met Tess is een voorbeeld van hoe je een loopbaangesprek kunt aanpakken”, zegt psycholoog Japke Ebbinge, coördinator van de Leergang Loopbaancoaching aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en presentator van de podcastserie. “Je hoort het gesprek van Hadassa en Tess, en daarnaast evalueren Hadassa en ik het loopgesprek en lichten we toe wat we doen. Je zit tijdens het luisteren naar de podcast dus echt in ónze hoofden. Welke keuzes maken we in het moment? Waar gaan we wel of niet op in, en waarom? Ons doel is om door middel van de podcast een inkijkje te geven in het loopbaancoaches, en loopbaanprofessionals een idee te geven van hoe je zo’n gesprek kunt aanpakken. Niet vanuit de gedachte ‘Dit is dé manier’, maar ter inspiratie, en ook om de verschillende coachingsinstrumenten te leren herkennen.”
Hoe kwam je op het idee van een podcast?
“Ik vind het leuk om radio te maken, dat had ik al bij de HvA al eerder gedaan. De laatste jaren namen podcasts een vlucht. Met mijn collega Daphne Wiersema maakte ik aanvankelijk een podcast voor de eerste lichting deelnemers aan de Leergang Loopbaancoaching. Daarvoor namen we de hoorcolleges op, en de podcast was alleen te beluisteren door deelnemers. We merkten dat die het luisteren naar een podcast echt een prettige manier van leren vonden.
De reacties waren zo positief dat we meer wilden doen met deze vorm, ook omdat we vanuit de leergang graag laagdrempelig onze kennis willen delen.
We zijn gaan kijken welke professionals voor onze doelgroep interessant zouden kunnen zijn om te interviewen. De eerste professional die meewerkte was Jouke Post, docent Theorie van de Loopbaanbegeleiding aan Saxion Hogeschool. Hij wilde graag iets doen met Kerr Inkson, die een boek schreef over negen metaforen voor loopbanen. Daarmee zijn we begonnen: een serie van negen afleveringen met Jouke Post over die metaforen. Daarna volgden nog meer interviews met professionals, en in de meest recente afleveringen, ‘De loopbaancoach in actie’, voeren we echte loopbaangesprekken.”
Die laatste zijn bijzonder omdat je als luisteraar echt bij het gesprek aanwezig bent – zo voelt het althans.
“We merkten bij onze deelnemers dat ze behoefte hadden aan een voorbeeld van hoe een loopbaangesprek verloopt. Ze genoten ervan als we dat tijdens de bijeenkomsten voordeden. We waren zelf gecharmeerd van de podcasts van Esther Perel, die daarin een inkijkje geeft in haar relatietherapie, en we vroegen ons af of wij misschien ook zoiets konden doen voor het loopbaangesprek – een podcast in de vorm van een écht gesprek, dus niet als rollenspel. We hebben een oproep gedaan onder studenten, en met drie studenten die zich hebben aangemeld, hebben we inmiddels een podcast-aflevering gemaakt.”
Bij de loopbaangesprekken passen jullie verschillende instrumenten toe. Bij de eerste aflevering, met studente Tess die voor de keuze staat wat ze na haar hbo-opleiding zal gaan doen, kozen jullie bijvoorbeeld voor een benadering vanuit ACT, de Acceptance and Committent Theory. Wat houdt die in en waarom kozen jullie daarvoor?
“Wij hebben als docenten een achtergrond in de psychologie, dus dat is hoe we de loopbaancoaching benaderen: vanuit psychologie, gedrag, mens en ontwikkeling. De basis van een loopbaangesprek is goed luisteren en aanwezig zijn, maar daarnaast zet je als coach ook je gereedschappen in. Je kijkt altijd: wat is de vraag, en welk instrument past daarbij? Bij de coachvraag van Tess speelde perfectionisme een belangrijke rol, vandaar vandaar dat we met haar kozen voor oefeningen in het ACT-spectrum. ACT is een instrument dat goed is in te zetten in loopbaanbegeleiding. Het is een ‘derde generatie gedragstherapie’, waarbij het gaat om het verhogen van de psychologische flexibiliteit: je leert anders om te gaan met je gedachten en gevoelens, in plaats van ze te willen veranderen. Je kunt je gedachten bijvoorbeeld op afstand zetten door niet meer te denken: ’ik ben mijn gedachten’ maar eerder ‘Ik heb gedachten’. ACT gaat ook over het accepteren van pijn in plaats van die te vermijden: soms is de pijn dat iets mislukt draaglijker dan wat je doet om die pijn te vermijden.
Dat laatste is vooral belangrijk als het gaat om doen wat waardevol voor je is. Daar komt namelijk bijna altijd spanning bij kijken. Hoe dichter je leeft naar je waarden, hoe spannender het wordt, want dan heb je écht wat te verliezen. Als je die spanning vermijdt, kan het je weghouden bij wat je juist belangrijk vindt. De gedachte wordt dan: ’Ik wil dit doen maar ik vind het spannend’. Het helpt al als je zou kunnen denken ‘Ik wil dit doen én ik vind het spannend’. Als je op die manier die spannende gedachten kunt ontrafelen, kun je meer gaan leven naar je waarden – precies wat Tess aan het eind van het gesprek het gevoel geeft dat ze vanuit rust haar keuzes kan maken.”
De gesprekken tussen jou en je collega Hadassa zijn ook persoonlijke gesprekken. Hoe belangrijk is zelfkennis eigenlijk, voor een loopbaancoach?
“Heel belangrijk! Bij coaching gaat het er uiteindelijk om dat je mensen bij hun eigenheid wilt brengen. Als je ruimte wilt maken voor hun verhalen, moet je durven kijken naar de verhalen in jezelf. Hoe dieper je bij jezelf kunt zijn, hoe dieper je bij de ander kunt komen. Loopbaancoaching is geen therapie, maar het kan soms wel therapeutisch werken, omdat je ook met jezelf aan de slag gaat. Dat zit ook in de opzet van het onderwijsprogramma van de leergang Loopbaancoaching: deelnemers passen instrumenten en technieken eerst toe op zichzelf en vervolgens bij een coachee.
Gisteren hadden we bijvoorbeeld een masterclass over zelfinzicht, en over hoe je je eigen schaduwkanten kunt inzetten bij een loopbaangesprek. Als we mensen willen leren om over zichzelf te leren, moeten we dat als leergangteam ook voorleven. Niet in een rollenspel, maar in een echt gesprek. Waar zit ík mee? Hoe zit het met míjn kernkwaliteiten en met míjn schaduwkanten? Heeft mijn collega een reële vraag, of een irritatie, dan voeren we daar echt een gesprek over. Je laat als trainer op die manier zien dat je zelf ook leert en ook kwetsbaar bent. Ik leer er zelf elke keer van.”
Tijdens de leergang Loopbaancoaching leer je niet alleen hoe je mensen kunt begeleiden, maar je ontwikkelt je zelf ook?
“In het begin willen deelnemers vooral meer kennis opdoen, maar gaandeweg leren veel ervan zichzelf beter kennen, en ze leren hoe ze die zelfkennis adequaat kunnen gebruiken in de begeleiding. Uiteindelijk leren we mensen ook om meer zichzelf te zijn in hun professie. Aan het eind van de leergang hoor ik vaak: ’Vroeger zag ik de leerlingen in het schoolsysteem, en was ik meer bezig, naar eer en geweten maar niettemin, om ze door een mal te duwen. Nu durf ik vrijer naar ze te kijken: wie ben jij als mens, en wat past daarbij?’
De deelnemers van de leergang Loopbaancoaching gaan gedurende de opleiding ook breder naar zichzelf kijken. Sommigen gaan zelfs hun werkdag anders inrichten, met meer rust. Ze voeren loopbaangesprekken bijvoorbeeld niet meer adhoc en overal tussendoor, maar op een vast moment in de week. Maar met aandacht en vertraging – voor zover die vertraging die mogelijk is binnen de kaders van een volle werkweek.”
Er zijn inmiddels bijna dertig afleveringen beschikbaar van podcastserie De Loopbaancoach. Waar kun je als luisteraar het beste beginnen?
“De podcastserie is bedoeld voor de doelgroep van loopbaanprofessionals, maar óók voor mensen die zelf loopbaanvragen hebben, of zich aan het oriënteren zijn op een volgende stap. Er zit geen vaste volgorde in, dus ik zou zeggen: kijk welke podcast je het meeste aanspreekt en beluister die het eerst.
Een aflevering die ik zelf heel interessant vind, is de aflevering met Kitlyn Tjin A Djie, over systemisch werken en over waarom de context belangrijk is voor wie je bent. We zijn vaak zo gericht op ‘je potentieel waarmaken’ en het idee van een meritocratie, waarin je wordt beloond voor je verdiensten. Maar uit steeds meer onderzoeken en publicaties blijkt dat we vaak meer een product zijn van onze context: waar je wiegje staat, bepaalt bijvoorbeeld ook hoeveel kansen je krijgt. Bovendien hebben we lang niet altijd alles in de hand, dat bleek ook in de coronatijd. Ik denk dat dat voor jongeren belangrijk is om te weten.”
____________________________________________________________
Informatie
- Contactpersoon: Japke Ebbinge, j.ebbinge@hva.nl
- De podcastserie ‘De loopbaancoach’ is te beluisteren via iTunes, Spotify, podcast-apps en ook via SoundCloud.
- Loopbaancoaching (Hogeschool van Amsterdam) is gericht op loopbaancoaches, mentoren en decanen, LOB-adviseurs en andere professionals die werken met jongeren die staan voor een studie- of loopbaankeuzes. De leergang bestaat uit masterclasses over onder meer identiteitsontwikkeling, stress, keuzestijlen en systemisch werken.
____________________________________________________________
Hoe voer je een goed loopbaangesprek?
Drie tips van Japke Ebbinge
- Geef ruimte door vragen te stellen
Je kunt als loopbaancoach natuurlijk informatie over studies aanreiken, maar het zoekproces naar ‘Wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik?’ moet een coachee echt zelf doormaken. De kunst is om het zelfsturend vermogen van je coachee te vergroten. Dat kun je doen door vragen te stellen en samen te vatten, en vooral door op je handen te blijven zitten. Dat laatste is misschien wel de grootste uitdaging: niet de regie overnemen, maar je coachee de ruimte te geven om zélf zijn of haar eigenheid te ontdekken. In de fase van identiteitsontwikkeling waarin jong volwassenen zitten, is het überhaupt al een grote levensopgave om te ontdekken wie je bent, wat je kunt en wat je wilt! - Maak leren betekenisvol
In school is er vaak druk om te presteren en met concrete resultaten te komen, terwijl loopbaanbegeleiding een proces is, niet een eindresultaat. Bij dat proces is het belangrijk om ook naar je eigen werkwijze te kijken. Door welke bril kijk je zélf naar de wereld? Wat vind jij zélf belangrijk? - Sluit aan bij het referentiekader van je coachee
Een van de dingen die we coronatijd veel hoorden van loopbaanbegeleiders, is ‘Ik dácht dat ik deze leerling kende, maar wat weet ik weinig over hoe de leerling woont!’ Of leerlingen een eigen kamer hebben, of er überhaupt wifi is thuis, hoe de omgeving eruit ziet, of er broertjes en zusjes zijn. Verdiep je in het leven van je coachee, zodat je daar in het gesprek bij aan kunt sluiten.
____________________________________________________________
Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
D&P op Metameer: talentontwikkeling, brede oriëntatie en de leerling centraal
De combinatie van het brede karakter van het vmbo-profiel Dienstverlening & Producten (D&P) met een sterke LOB-component, maakt het tot een aantrekkelijk profiel.
Hoe lukt het scholen om LOB als rode draad in hun programma te integreren? Een kijkje in de keuken van Metameer, een Jenaplan D&P-school in Boxmeer.
De uitgangspunten van deze school zijn talentonwikkeling, brede oriëntatie en het centraal plaatsen van de leerling. Presentaties, kringgesprekken waarin ervaringen worden gedeeld en het profiel D&P past daar goed bij. Decaan en docent Henk Pouwels en vakgroepvoorzitter Angelique Aarts vertellen over de brede oriëntatiemogelijkheden binnen het profielvak D&P. Het gaat hierbij om ontdekken wat wel en wat niet bij een leerling past.
LOB zat altijd al in het DNA en de visie van de school, met de mentoren als spil. Vanuit de ‘luxe’ situatie dat alle mentoren ook D&P-docenten waren, was LOB een min of meer vanzelfsprekend onderdeel van het programma. Met de groei van de school zijn er ook niet D&P-docenten mentor geworden. Daardoor is de school steeds op zoek naar hoe de ervaringen op het gebied van LOB binnen de D&P-lessen ook bij die mentoren terechtkomt.
Het vmbo-profielvak Dienstverlening & Producten (D&P) is een breed sector overstijgend onderwijsprogramma. Binnen D&P staat de oriëntatie op uiteenlopende werkvelden met een geïntegreerde loopbaanbegeleiding centraal. Leerlingen doen ervaringen op binnen verschillende werkvelden en reflecteren hierop, waardoor zij zicht krijgen op eigen talenten en interesses. Het voordeel van het profielvak D&P is, dat leerlingen zich breed kunnen oriënteren waardoor zij eind klas vier van het vmbo, een weloverwogen keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Meer weten? Kijk dan op www.platformdenp.nl
Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB
Neem de optie van een tussenjaar op in de LOB lessen voor álle leerlingen die na het behalen van hun diploma niet meer leerplichtig zijn.
Hiervoor pleit Daniëlle Vogels, oprichter van het Tussenjaar Kenniscentrum. Het is een manier om leerlingen aan het denken te zetten: ‘Wat heb jij nodig om straks succesvol te studeren, en welke risico’s en kansen zou een tussenjaar daarvoor kunnen opleveren?’"
Een eindexamenleerling in het voortgezet onderwijs wist zeker dat hij een tussenjaar wilde. ‘Prima’, zeiden de ouders. ‘Maar dan moet je wel een dóel hebben.’ Daar zat ‘m net de kneep: de jongen hád helemaal geen doel en wilde daar ook niet over nadenken.
Was dat erg? Volgens Daniëlle Vogels niet. “Een doel opdringen heeft geen zin, en dwingen tot studeren ook niet. Natuurlijk is een tussenjaar voor zulke jongeren een flink risico, maar met de juiste aanpak kan het ook voor hen hele positieve effecten hebben,” zegt ze.
Daniëlle Vogels richtte in 2019 het Tussenjaar Kenniscentrum op. Doel: objectieve informatie geven over het tussenjaar. Het is belangrijk dat daar een onafhankelijke instantie voor is, want commerciële partijen, die bijvoorbeeld taalreizen aanbieden, belichten de zaak maar van één kant. “We vinden het belangrijk dat leerlingen hierover open en goed geïnformeerd een keuze kunnen maken. Een tussenjaar kan voordelen hebben, maar kent ook risico’s.”
Je geeft onder meer workshops over het tussenjaar. Wat is het belangrijkste dat je jongeren daarin mee wilt geven?
“Ik laat ze in de eerste plaats nadenken over de vraag ‘Wat zou ik graag willen?’ En vooral ook: ‘Wat zou voor míj nuttig zijn om straks succesvol te kunnen gaan studeren?’ Bij LOB-lessen op school gaat het vaak vooral over de studiekeuze, maar er zijn nog meer zaken belangrijk. Je kunt de leukste studie kiezen, maar dan zitten er toch ook vakken in die je niet leuk vindt. Onder meer motivatie, zelfstandigheid, discipline en doorzettingsvermogen zijn ook belangrijk. Dat zijn dingen waar je eventueel aan kunt werken, in een tussenjaar.”
Vaak wordt gedacht aan een taalreis. Lekker Spaans leren aan de Costa!
“Dat kán een mooie invulling zijn, maar niet voor iedereen. Zo’n taalreis kan ook een grote party worden, dan wordt het tussenjaar meer een lange vakantie. Als je nog niet weet wat je wilt gaan studeren, is het trouwens maar de vraag of een taalcursus daarbij gaat helpen, want dan zit je wéér in de schoolbanken kennis tot je te nemen.
Een tussenjaar biedt kansen om jezelf beter te leren kennen. Dat doe je vooral door verschillende dingen mee te maken in het echte leven. Vervolgens kun je daarop reflecteren: wat vind ik ervan, wat zegt dat over mij? Dingen ervaren, dáár biedt het tussenjaar kansen voor leerlingen. En daar hoef je echt niet voor op reis. Misschien is een snuffelstage of vrijwilligerswerk voor jou veel nuttiger om jezelf te leren kennen. De laatste jaren zijn er met financiering van de overheid veel mooie vrijwilligersprojecten opgezet, die horen bij de maatschappelijke diensttijd. Dat is een fantastische mogelijkheid om het tussenjaar zinvol in te vullen. Het kost niets, en het is ontzettend waardevol voor je persoonlijke ontwikkeling én voor je netwerk.”
Vergroot een tussenjaar op zichzelf eigenlijk de kans op studiesucces?
“Die vraag krijg ik vaak, van zowel ouders als onderwijsprofessionals, maar op basis van onderzoek is daar niets over te zeggen. Gemiddeld vallen studenten na een tussenjaar niet minder vaak uit, maar een gemiddelde zegt niets over individuele gevallen, en ook niets over wat studenten dan hebben gedaan in hun tussenjaar.
Uit een promotieonderzoek in de Verenigde Staten bleek wel: jongeren die het tussenjaar hebben gebruikt voor hun persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld door te reizen, presteren daarna beter. Maar voor een goed tussenjaar hoef je echt niet per se te reizen. Uit onderzoek onder Nederlandse studenten blijkt dat maar eenderde van de jongeren met een tussenjaar heeft gereisd, dat zijn vaak jongeren met hogeropgeleide ouders. Wat de anderen doen, naast werken, en welke effecten dat heeft, daar is weinig over bekend.”
Zitten er ook risico’s aan een tussenjaar? Bijvoorbeeld dat je uit je studieritme raakt?
“Daar zijn veel mensen bang voor. Het kan best moeilijk zijn om na een tussenjaar weer in het studieritme te komen, maar dat kan na een lange vakantie aansluitend aan je eindexamen net zo goed lastig zijn. Je kunt je afvragen of dit een goede reden is om meteen door te studeren na je eindexamen. Je hebt hier in elk geval het minst last van als je goed weet wat je wilt studeren en echt gemotiveerd bent om te starten.
Een van de grootste risico’s van een tussenjaar is dat je er weinig aan hebt voor je studiekeuze. Dat je daarna nog steeds niet weet wat je wilt gaan studeren, of dat je net zo’n slecht gefundeerde keuze maakt als vooraf. Eenderde van de jongeren die een tussenjaar neemt, kiest uiteindelijk een andere studie dan ze vooraf van plan waren. Daarom is het belangrijk om je ook tijdens je tussenjaar goed te blijven oriënteren op vervolgstudies.
Een belangrijke factor is ook de mentale gezondheid van jongeren. Met de mentale gezondheid van veel studenten gaat het niet goed – dat was al zo vóór corona, onder meer door de prestatiecultuur. Ik hoor vaak dat jongeren gewoon toe zijn aan rust. De druk op middelbare scholen is ook best groot. Dat kan een goede reden zijn om even pauze te nemen, maar aan de andere kant: als je al niet lekker in je vel zit en dan ook nog niet weet wat je wilt gaan doen, raak je misschien nog dieper in de put. Om dit en andere risico’s te beperken is goede begeleiding van ouders belangrijk.”
Wat is de rol van ouders precies?
“Wanneer ik een workshop Tussenjaarplan geef, moeten zij verplicht meedoen. Jongeren maken natuurlijk zelf een plan voor hun tussenjaar, maar ouders hebben daarbij wel een rol. Ze hebben bijvoorbeeld, vaak onbewust, invloed op de vraag of een kind al dan niet voor een tussenjaar kiest. En áls het kind een tussenjaar kiest, hebben ouders invloed op wat het kan betekenen, in positieve of negatieve zin.
Er zijn bijvoorbeeld ouders die zich er volop mee bemoeien en van alles gaan regelen, dan beperk je wat je kind zelf kan leren. Wat wel goed kan werken, vooral als een jongere ongemotiveerd is om iets te gaan doen: de geldkraan dichtdraaien. Zolang je je kind financieel blijft ondersteunen, heb je kans dat het tussenjaar uitdraait op een grote vakantie. Veel ouders reageren blij als ik begin over het betalen voor kost en inwoning. Voor jongeren die weinig actiegericht zijn, kan het best lastig zijn als hun ouders de geldkraan dichtdraaien en ze een tijd fysiek moeten gaan werken.”
Er zijn ouders en professionals die zeggen: ‘Alleen een baantje in de supermarkt tijdens je tussenjaar, dat schiet niet op’.
“Maar voor sommige jongeren kan dat juist heel waardevol zijn! Een baantje onder je niveau kan wonderen doen voor je motivatie om te gaan studeren, maar ook voor je doorzettingsvermogen. Kom maar eens een flinke periode vroeg je bed uit voor een baantje waar je eigenlijk geen zin in hebt, daar is echt discipline voor nodig.
Ook voor ouders is het een belangrijke vraag: wat heeft je kind nodig om straks succesvol te studeren en wat zou je kind kunnen doen om aan díe dingen te werken? En wíl je kind eigenlijk wel studeren? Het is goed om na te denken over je wensen, ideeën en twijfels. Dán kun je bewust kiezen voor studeren en een eventueel tussenjaar goed vormgeven. Ongeveer de helft van de deelnemers aan mijn workshops Tussenjaarplan weet overigens nog niet zeker of ze een tussenjaar willen doen. Dat hoeft ook niet. Je hebt na afloop in ieder geval gekeken naar de mogelijkheden, en naar wat er nodig is om succesvol te gaan studeren. Dat is ook winst.”
Je pleit voor meer voorlichting vanuit het onderwijs omdat dat zou helpen kansenongelijkheid te verminderen. Hoe zit dat precies?
“In het afgelopen jaar ben ik op zoek gegaan naar jongeren met een migratieachtergrond en hun ervaringen met een tussenjaar. Vaak zeiden ze ‘Ik wist niet eens dat het bestond!’ En ook gaven ze aan dat een tussenjaar in hun omgeving taboe is, omdat ouders het zó belangrijk vinden dat ze het goed krijgen. Er is dan van huis uit veel druk om te gaan studeren, en om te kiezen voor een studie met status en carrièreperspectief.
Als die leerlingen niet vanuit school geïnformeerd worden over hoe een tussenjaar je kansen kan vergroten, hebben ze er geen kennis over. Daarom vind ik informatie over de kansen en risico´s van een tussenjaar een onmisbaar onderdeel van LOB. Als mensen twijfels hebben over een tussenjaar kijken ze trouwens meestal niet naar de risico’s van studeren. Veel studenten lopen vertraging op of vallen uit. In het hbo stopt bijvoorbeeld een op de drie studenten in het eerste jaar van de opleiding, dat is ook iets om over na te denken.”
Hoe liep het af met de jongen uit het voorbeeld?
“De ouders draaiden de geldkraan dicht, zodat hij moest gaan werken. Na een tijdje merkte hij dat hij het met dat baantje wel gehad had en daar was hij blij mee, want toen kwam alsnog de vraag op: ‘Wat wíl ik eigenlijk?’ Dus juist door er een tijdje níet mee bezig te zijn, kreeg hij de ruimte om echt na te denken over wat híj verder wilde en wat hij daarvoor nodig had.
Die vraag, ‘Wat heb jíj nodig?’, dat is uiteindelijk precies waar het om gaat bij het nadenken over een tussenjaar, en ook waarom het zo belangrijk is er op school in de LOB-lessen aandacht aan te besteden. Het hoeft niet veel tijd te kosten, en het levert ongelofelijk veel op. Want de vragen die je stelt bij het nadenken over een tussenjaar, over wat jij nodig hebt om succesvol te gaan studeren, zijn relevant voor álle leerlingen.”
__________________________________________________________________________
5 tips van Daniëlle Vogels
Een plek voor het tussenjaar in LOB
- Besteed er aandacht aan op school
Het is in de eerste plaats belangrijk om álle leerlingen aan het denken te zetten, ongeacht of ze al dan niet een tussenjaar willen nemen. - Laat het echt een open keuze zijn
Een tussenjaar kent kansen en risico’s, net als doorstuderen. Let er bij een LOB-les op hoe je het insteekt, zodat het voor de leerlingen echt een open keuze is. - De invulling is altijd persoonlijk
Het gaat voor leerlingen om de vraag: ‘Wat heb jíj nodig, om straks succesvol te gaan studeren?’ Wil je bijvoorbeeld zelfstandiger worden, of discipline ontwikkelen, en hoe kan een tussenjaar daarbij helpen? - Een tussenjaar hoeft geen geld te kosten
Vaak wordt bij een tussenjaar meteen gedacht aan werken en reizen of zelfs een jaar high school, maar er zijn nog veel meer opties. Denk aan bijvoorbeeld een maatschappelijke stage, of vrijwilligerswerk: zinvol en ook goed voor je netwerk. - Betrek ook ouders/verzorgers erbij
Ouders hebben veel invloed op de keuze voor studeren en een belangrijke rol bij het goed invullen van een tussenjaar, al was het maar omdat zij vaak kunnen beslissen de geldkraan open of dicht te draaien.
__________________________________________________________________________
In onze opdrachtenbank vind je een docentenhandleiding en een jongerenopdracht over het thema tussenjaar. Bij de jongerenopdracht worden ook de ouders betrokken Studiesucces en tussenjaar: kansen en risico’s | Expertisepunt LOBTekst Anne Wesseling | Fotografie Hetty van Oijen
Kijken in de ziel
Als gespreksstarter LOB in de les
Met het lesprogramma ‘Kijken in de ziel’ wordt LOB op het Augustinus College (Groningen) in verschillende vakken geïntegreerd. Het doel is om leerlingen bewust te maken van de mogelijkheden en achtergronden van verschillende beroepen/studies. Hierbij is het overkoepelende praktisch kader de programmareeks ‘Kijken in de ziel’ (2009-2018) en lesbezoeken van beroepsbeoefenaars. Elk vak dat meedoet besteedt (in vwo 5) minimaal vier lessen aan een koppeling LOB en lesinhoud.
- Meer informatie over het programma Kijken in de ziel
“Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”
Leerlingen kennen bedrijven in hun eigen regio vaak wel van naam, maar hebben geen idee welke prachtige kansen daar liggen als het gaat om hun toekomstige loopbaan. Het digitale platform en LOB-traject ‘Keyport Meets | Regio in je Rugzak’ gebruikt daarom onder meer slimme software om leerlingen en bedrijven te matchen. Projectleider Paul van Lienen: “We brengen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking komen.”
Rockwool. Sekisui Alveo. UPS Healthcare Solutions. Leerlingen die in het Limburgse Herkenbosch wonen en in Roermond naar school gaan, passeren een industrieterrein met talloze bedrijfsnamen op de gevel. Maar weten ze ook wat voor soort bedrijf er achter de naam zit, en wat er daar achter de voordeur precies gebeurt? In de meeste gevallen niet.
Sterker: vo-leerlingen in Midden-Limburg denken vaak dat er in hun regio ‘helemaal niets’ is. Dat is pertinent onwaar, aldus Paul van Lienen, projectleider van Keyport Meets | Regio in je Rugzak. “We hebben hier álles en er liggen bij die bedrijven geweldige kansen – je moet er alleen mee in aanraking komen. Neem Sekisui Alveo: dat is een producent van schuimrubber, en het bedrijf heeft niet alleen een grote administratieve en logistieke afdeling, maar ook een eigen laboratorium. Dat is voor leerlingen hele relevante informatie. Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”
Die informatie bij de leerlingen krijgen, dat is het doel van het online platform ’Keyport Meets’ | Regio in je Rugzak’. ‘Keyport Meets’ verwijst naar de verbinding tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de ‘Keyport’-regio in Midden-Limburg en een stukje Brabant. Het ‘Regio in je Rugzak’-gedeelte is, in eerste instantie, een anderhalf jaar durend LOB-traject voor vo-leerlingen: zij maken een ontdekkingsreis door hun eigen regio, en krijgen daarbij een denkbeeldige ‘rugzak’ mee met informatie en LOB-opdrachten. Gedurende hun reis vullen ze die rugzak met souvenirs, zoals de verslagen van bedrijfsbezoeken en gesprekken die ze hebben gevoerd, maar ook met zelfkennis op het gebied van hun LOB-competenties. “Het wordt een rugzak vol ervaringen, maar ook een sleutel naar je toekomst.”
Rugzak in je Regio omvat voor leerlingen een LOB-traject met zes fasen. Hoe is het traject opgebouwd?
“Aan de hand van LOB-opdrachten genereert de slimme software in de eerste fase voor elke leerling een zogeheten DNA-profiel, met onder meer de kwaliteiten en competenties van de leerling. Mede op basis daarvan matcht het programma de leerling met een aantal bedrijven.
Tijdens speciale ‘Regio in je Rugzak’-evenementen kunnen bedrijven vervolgens aan de leerlingen laten zien wat ze precies in huis hebben. Vervolgens bezoeken de leerlingen minimaal twee bedrijven, om een idee te krijgen van de dagelijkse gang van zaken – ze zien in hun digitale omgeving welke initiatieven er zijn, en kunnen zich daar dan ook meteen voor opgeven.
De volgende fasen draaien om verdieping: leerlingen maken kennis met verschillende vakgebieden, bijvoorbeeld door een bezoek aan Bouwmensen of het Foodlab Limburg, en lopen bijvoorbeeld snuffelstages bij bedrijven.
De laatste fase draait om de keuze voor een vervolgtraject: de leerling bezoekt bijvoorbeeld een vervolgopleiding en spreekt met studenten die vertellen hoe die opleiding eruit ziet.
Bij elke fase krijgt de leerling LOB-opdrachten, die grotendeels afkomstig zijn uit de opdrachtenbank van het Expertisecentrum LOB. Het hele traject duurt ongeveer anderhalf jaar. Scholen kunnen zelf invullen hoe ze het precies vorm willen geven, maar wij adviseren om te beginnen in het jaar voordat leerlingen een keuze maken voor een profiel of vervolgstudie. Het platform is uit te breiden naar meer leerjaren.”
Jullie maken gebruik van slimme software om kennis en vaardigheden in beeld te brengen en om leerlingen en bedrijven te matchen. Hoe moet ik me dat voorstellen?
“De slimme software is vooral een hulpmiddel om de leerlingen aan het denken te zetten. De vraag ‘Wat zijn je kennis en competenties?’ vinden leerlingen vaak best lastig om te beantwoorden. De software helpt daarbij, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken welke competenties bij jou passen, op basis van wat jíj aanlevert. We hopen natuurlijk dat de leerlingen dan een ‘Oh ja!’-ervaring hebben, maar klopt het niet, dan komen er andere suggesties.”
De software helpt de leerlingen ook om een weg te vinden in de regio, door ze te matchen met bedrijven die passen bij hun DNA-profiel.
“Het werkt verschillende kanten op: de leerlingen die geen idee hebben welke kant ze op willen, helpen we om het zoekveld smaller te maken, en leerlingen die juist een smal toekomstbeeld hebben, krijgen extra opties waaraan ze misschien niet gedacht hadden. Het kan overigens ook zijn dat een leerling op een bepaald spoor zat, waarvan hij of zij bij nader inzien denkt: ‘Dit wordt ‘m toch niet’. Dat is óók waardevol.
Door het gebruik van die slimme software komen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking zouden komen. De evenementenbranche trekt bijvoorbeeld enorm, omdat leerlingen er een duidelijk beeld bij hebben. Maar stel, je hebt als leerling een profiel dat past bij de evenementensector. Dan zou jij misschien ook wel een héle goeie begrafenisondernemer kunnen zijn, want dat valt feitelijk in dezelfde sector. Je hóeft niet die kant op, maar leerlingen krijgen nu tenminste wel een keuze.”
De nadruk ligt meer op een kennismaking met vakgebieden dan op specifieke beroepen. Waarom hebben jullie die keuze gemaakt?
“Een beroep is al heel specifiek. In instantie kun je beter wat breder kijken: ‘Welk vakgebied past bij mij?’ De zorg heeft bijvoorbeeld zoveel facetten: je kunt in een jeugdinstelling werken, of met ouderen, of meer de technische kant op. Hetzelfde geldt voor de bouw: wil je met je handen werken of liever ontwerpen? De eerste vraag is toch in welke sector jij je op je plek voelt.
We kennen in onze regio veel initiatieven waar leerlingen kunnen kennismaken met een vakgebied, bijvoorbeeld Bouwmensen Limburg, die laten zien wat de bouw inhoudt, CIVIL voor installatietechniek, Foodlab Limburg voor de horeca, en ProfCore voor de procesindustrie. Tijdens hun reis door de regio kunnen leerlingen daar onderzoeken in welk vakgebied ze zich het meest op hun plek voelen. Dat beroep, dat komt later wel, dat komt vanzelf op je pad.”
Hoe reageren bedrijven op Regio in je Rugzak?
“Heel enthousiast! Normaalgesproken verloopt voor hen het contact met het onderwijs best moeizaam: ze moeten veel moeite doen om met leerlingen in contact te komen, en soms gaan alle scholen ineens naar één bedrijf, als bekend is dat daar bijvoorbeeld rondleidingen mogelijk zijn. Nu hoeven bedrijven als eerste stap alleen een profiel aan te maken en krijgen ze de leerlingen bij wijze van spreken op een presenteerblaadje.
Een groot voordeel is ook dat dit project niet draait om eenmalige activiteiten. Bedrijven blijven via dit platform gedurende een aantal jaren met de leerlingen in contact, en de leerling kan de regio blijven volgen. Een leerling kan straks na het afronden van de opleiding aangeven: ‘Ik ben beschikbaar’, en bedrijven kunnen in de toekomst ook op het platform aangeven dat ze vacatures hebben.”
En de scholen?
“In de pilotfase hebben leerlingen hun profielen ingevuld; daar wordt nu mee verder gewerkt in LOB-lessen. Door corona hebben we vertraging opgelopen, de komende tijd gaan we echt de slag naar de praktijk maken. Hopelijk kunnen we binnenkort ook weer evenementen gaan organiseren.
De bedoeling is trouwens dat docenten ook een profiel krijgen. Die gaan dus net als de leerlingen hun eigen regio ontdekken en contact leggen met bedrijven. Zo wordt het voor hen ook gemakkelijker om onderwijs buiten de school vorm te geven. Er gebeurt in het onderwijs veel van bovenaf, we willen in dit project juist graag dat de leerlingen en de docenten ontdekken waar zíj mogelijkheden zien om LOB en de samenwerking met bedrijven verder vorm te geven.”
Straks stapt zo’n docent zèlf nog over naar een andere sector!
Lacht: “En dat is prima! Mijn werkgever SOML (Stichting Onderwijs Midden-Limburg, red.) juicht het toe dat je als docent een kijkje neemt in het bedrijfsleven, en omgekeerd: dat mensen vanuit het bedrijfsleven een of twee dagen gaan lesgeven. Dit project draait om kansen in de regio, en het gaat erom dat het bedrijfsleven en onderwijs ontdekken dat ze sámen dingen van de grond kunnen krijgen. Bedrijven zouden, wanneer ze een nieuw project opzetten, daar bijvoorbeeld ook onderwijs van kunnen maken. Ze kunnen dan via het platform rechtstreeks een docent benaderen en aangeven dat ze open staan voor gastlessen. Er komt interactie! Daar worden we allemaal beter van.”
Hoe gaat het de komende tijd verder?
“We gaan een ‘Regio in je Rugzak’-app ontwikkelen, omdat dat echt past bij hoe jongeren communiceren. We onderzoeken daarnaast of we dit project kunnen doortrekken naar het mbo, en we gaan Regio in je Rugzak ook koppelen aan Meet the Youngsters, een soortgelijk platform voor studenten van mbo, hbo en wo, zodat de leerlingen hun Rugzak-profiel kunnen meenemen naar hun vervolgopleiding. Dan hebben we een echt een mooie doorlopend leerlijn.
Tot slot zou het natuurlijk mooi zijn als we het aantal regio’s kunnen uitbreiden. We zoeken nu om te beginnen aansluiting in Noord-Limburg. Bij het voorvoegsel ‘Keyport Meets’ kun je ‘Keyport’ vervangen door de naam van elke andere regio. Wat blijft is ‘Regio in je Rugzak’. De leerlingen de éigen regio laten ontdekken, zodat ze oog krijgen voor alle kansen en mogelijkheden bij bedrijven in hun omgeving – daar gaat het om.”
Tips van Paul van Lienen1. Zie het belang van samenwerking Samen kun je echt veel meer. Dus onderzoek altijd eerst of je kunt samenwerken met andere scholen en met bedrijvenplatforms, en maak gebruik van elkaars expertise. 2. Je hoeft niet alles zelf te ontwikkelen Wij gebruiken bijvoorbeeld LOB-opdrachten van het Expertisepunt LOB. 3. Denk aan de lange termijn Voor ondernemers: zie samenwerking met het onderwijs als een investering die verder gaat dan je eigen bedrijf. Misschien komt de leerling later niet bij jóu terecht, maar kun je hem of haar wel behouden voor je vakgebied.
|
Informatie Contactpersoon: Paul van Lienen, info@regioinjerugzak.nl |
Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen
Gilde: super trots op de route praktijkleren met praktijkverklaring in het mbo
Omdat mensen zonder startkwalificatie een relatief kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben, ontwikkelde SBB in samenwerking met een aantal partners en in opdracht van de ministeries van OCW en SZW een pilot praktijkleren mét praktijkverklaring in het mbo.
Het is een scholingstraject op maat dat past zowel bij de deelnemer als bij het bedrijf. Deze nieuwe leerroute is bedoeld voor mensen voor wie het behalen van een mbo-diploma (inclusief entree) of mbo-certificaat (nog) niet haalbaar is. Met een praktijkverklaring kun je laten zien wat je kunt en wat je hebt geleerd in de praktijk. Hierdoor neemt het zelfvertrouwen toe en wordt de kans op het vinden van duurzaam werk vergroot.
De leerroute is op maat en bestaat uit van tevoren afgesproken werkprocessen van een mbo-opleiding (kwalificatiedossier) die studenten moeten doorlopen.
Ouders betrekken bij de presentatie van het loopbaandossier
Je loopbaanproces op het vmbo presenteren aan de hand van leermomenten en ervaringen
Op de RSG Noordoost Veluwe geven leerling uit examenklassen vmbo aan het eind van het schooljaar een presentatie in kleine groepjes over hun LOB-portfolio aan hun ouders of verzorgers en docenten. Naast het kiezen van een vervolgopleiding, zijn de leerlingen het hele vierde leerjaar bezig met het voorbereiden van deze presentatie. Het belangrijkste doel bij het voorbereiden en geven van de presentatie is om de leerlingen zich ervan bewust te maken wat de belangrijkste ervaringen en leermomenten waren in de vier jaar dat zij op school zaten. Deze ervaringen en leermomenten komen terug in de presentatie en ook laten de leerlingen hierbij zien hoe zij hebben gewerkt aan de vijf loopbaancompetenties.
Lees ook het praktijkvoorbeeld ‘Een krachtige regionale visie op LOB’, vanuit de stedendriehoek Apeldoorn, Deventer en Zutphen.
Durf hoge verwachtingen te hebben van een leerling
Louise Elffers over LOB en kansengelijkheid in het onderwijs
Docenten adviseren aan het eind van groep 8 vaak te voorzichtig. Met goede bedoelingen, ze willen leerlingen behoeden voor een faalervaring. Maar juist leerlingen met een achterstand hebben baat bij hoge verwachtingen, betoogt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid.
Ze maakt het regelmatig mee, als ze ergens spreekt over kansengelijkheid in het onderwijs: dat een leraar of schooldirecteur zegt: “Die cijfers over onderadvisering zullen wel kloppen, maar wij geloven op onze school heel erg in kansengelijkheid en wíj maken altijd een zorgvuldige afweging.’ Dat er goede bedoelingen zijn, gelooft ze graag; niemand zit met valse bedoelingen leerlingen tegen te houden. ‘Maar goede bedoelingen zijn niet genoeg’, zegt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. ‘Het punt is: juist als je heel erg gelooft dat je bezig bent met gelijke kansen, doe je onbewust soms juist het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld doordat je te beschermend bent of je verwachtingen naar beneden bijstelt, en daarmee bepaalde leerlingen onbedoeld tegenhoudt.’
Het pijnlijke gevolg: juist op scholen met kinderen van minder of niet in Nederland geschoolde ouders, komt vaker onderadvisering voor.
Wat is daaraan te doen? En hoe kan LOB helpen om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen?
Er zijn, is je stelling, in het onderwijs mechanismen die zorgen voor kansenongelijkheid. Klopt het dat dat ook met name zit in de overstap van basisonderwijs naar de middelbare school?
‘Niet alleen daar, maar het is wel een brandpunt van ongelijkheid. Daar gaan schoolloopbanen verder uit elkaar lopen naar sociale achtergrond. Kinderen gaan in Nederland relatief laat naar school en we selecteren ze vroeg, dus hebben ze maar een paar jaar de tijd om zich aan de hand van het onderwijs te ontwikkelen. Dat is relatief kort, vooral voor leerlingen die meer van de school afhankelijk zijn voor de ontwikkeling van hun leerpotentieel, omdat ze van huis uit niet zoveel meekrijgen als andere kinderen. Daar zit dus al een verschil in kansen.
Maar we zien daarnaast dat leerlingen die in groep 8 op gelijk niveau presteren, tóch ongelijk geselecteerd worden voor het vervolgonderwijs. Als de ene leerling anderstalige ouders heeft, is de neiging bijvoorbeeld om wat voorzichter te adviseren. Leraren zitten echt niet bewust te discrimineren, het gebeurt met de beste bedoelingen. Maar als je een kind op basis van zijn achtergrond vooral ziet als een kwetsbare leerling, worden we snel te voorzichtig: “Jij presteert weliswaar op vwo-niveau, maar ik zie jou toch niet zo erg op dat gymnasium. Doe maar niet.” Door corona kwamen die ongelijkheden nog scherper in beeld. Leerlingen die te maken kregen met onderadvisering, hadden niet de mogelijkheid om aan de hand van de eindtoets alsnog een hoger advies te krijgen. We zien dat er lager is geadviseerd in het jaar dat er geen eindtoets is gegeven en dat de sociale ongelijkheid in de adviezen weer toenam. Dat liet weer zien: hoe minder gestandaardiseerde toetsen, hoe meer die ongelijkheid erin komt. Vandaar mijn pleidooi: pin leerlingen alsjeblieft niet te vroeg vast op een niveau, maar zorg juist dat ze in het voortgezet onderwijs ruimte hebben om alsnog te groeien en te laten zien dat ze misschien meer in hun mars hebben.’
Jouw oplossing is om later te selecteren.
‘Ja, maar niet om later te differentiëren, dat is een belangrijke nuance. Ik zeg niet dat alle leerlingen op de middelbare school drie jaar lang hetzelfde onderwijs moeten krijgen. Dat is vaak de eerste paniek: “Maar kinderen die goed kunnen leren worden daarmee tegengehouden!” Nee. Het gaat erom dat de definitieve selectie wordt uitgesteld.
Leerlingen die zich in groep 7 en 8 al dood vervelen op de basisschool, kunnen prima op een hoger niveau instromen, en op het hoogste niveau wiskunde volgen, bijvoorbeeld. Net zo krijgen leerlingen die veel extra begeleiding nodig hebben, ook op hún eigen niveau les. Waar het om gaat is dat er binnen de school ruimte is voor leerlingen om dat instroomniveau te ontstijgen of juist een stapje terug te doen Er zit tussen leerlingen op de verschillende niveaus een veel grotere overlap in vaardigheidsniveau dan vaak gedacht. Zeker voor leerlingen voor wie het niveau zich nog niet volledig heeft uitgekristalliseerd, is het gunstig als ze de ruimte krijgen om een hoger niveau te proberen als het lekker gaat, of juist een stapje terug te doen als dat hogere niveau toch te pittig blijkt. Zonder dat dat betekent dat een leerling van school af moet, of dat het negatieve consequenties heeft voor een school als het gaat om de rendementsberekening. Die flexibiliteit zit leerlingen voor wie het wél al heel duidelijk is op welk niveau ze functioneren niet in de weg.
Ik denk dat zo’n brede scholengemeenschap bovendien voor leerlingen op alle niveaus een interessant aanbod kan geven, omdat je kunt verbreden, verdiepen, versnellen, vertragen, en ook je breder kunt oriënteren. Op het gymnasium krijg je nooit de kans om een keer met je handen te werken, of om te ontdekken dat meubelmaker iets voor je kan zijn. Waarom eigenlijk niet? En misschien zijn er ook wel havisten die het leuk vinden om Grieks en Latijn te leren.’
Welke rol zou LOB spelen, als je het onderwijs op deze manier organiseert?
‘LOB is daarbij de centrale motor. Om te beginnen omdat er meer overstapmomenten zijn, en ook meer verbredings-, verdiepings- en versnellingsmogelijkheden, zodat je eigenlijk continu met zo’n leerling in gesprek bent over hoe het gaat: “Waar wil je uiteindelijk naar toe, waar sta je nu, wat zou je nodig hebben om daarnaartoe te gaan, wat is er nu mogelijk?” En bij elke stap samen te evalueren: “Hoe ging het?”
De tweede reden is dat, zodra je leerlingen meer ruimte geeft om keuzes te maken, het extra belangrijk is dat ze weten wat de consequenties van bepaalde keuzes zijn voor hun vervolgmogelijkheden. Leerlingen moeten kunnen reflecteren op hun loopbaan en weten wat er in het onderwijs te koop is, om goede afwegingen te maken over wat hun volgende stap wordt. Daarbij speelt LOB een belangrijke rol.
Zodra het over ambities van leerlingen gaat, wordt er vaak grappend gedaan. “Oh ja, ze willen allemaal arts en advocaat worden”. Maar als je twaalf bent, wat weet je dan over wat er allemaal te koop is? Als je weinig kennis hebt van het systeem, zijn arts en advocaat de enige beroepen die je kent.’
Hoe zou je daar als LOB-coach op in kunnen spelen?
‘Die wens om arts of advocaat te worden, kan juist een prima basis zijn voor een loopbaangesprek: “Oké je zit nu op vmbo-kader en je hebt medische interesse, wat zou voor jou een volgende stap kunnen zijn?”
Ik begeleidde leerlingen in een brugklas vmbo/havo. Die kinderen stonden vaak onder een enorme druk dat ze door moesten stromen naar de havo. Hun ouders hadden zelf geen onderwijs in Nederland gevolgd en wisten maar één ding: vermijd het vmbo.
Die kinderen wilden allemaal iets medisch worden, en kenden daarvoor uitsluitend de route via de universiteit. Die leerlingen waren zó blij als ik vertelde: “Weet je dat je na het vmbo bijvoorbeeld ook een mbo-opleiding voor operatiekamer-assistent kan doen? En dat je dus nog steeds in een ziekenhuis kan gaan werken als je nu niet door mag naar de havo? En vanuit het mbo kun je verder naar hbo, of zelfs door naar de universiteit…”
Het gaat er niet om of ze dat uiteindelijk gaan doen, maar dat ze weten dat het kán. Het gaat om horizonverbreding: zorgen dat leerlingen weten wat er te koop is en daar hun eigen plek in kunnen vinden.’
Nog even terug naar de huidige kansenongelijkheid. Hoe erg is het eigenlijk als leerlingen een voorzichtig advies krijgen?
‘Ik doe onderzoek naar studenten die aan het eind van groep 8 een laag advies kregen en uiteindelijk van het vmbo via het mbo naar het hbo zijn gegaan. Die zeggen “Ik heb me acht jaar lang dood verveeld op school.” Die leerlingen raken gedemotiveerd en gaan steeds minder hard werken, omdat ze denken “Wat zit ik hier nou helemaal te doen?”. Die hebben steeds het gevoel “Ik kan meer en ik wil meer, en het wordt niet gezíen”.
Het schooladvies is steeds bepalender geworden voor het verdere verloop van de schoolloopbaan. Dit gaat over de kansen van leerlingen. Ik zie de cijfers over onderadvisering, en ik schrik me elke keer een hoedje. We doen het gewoon echt niet goed bij de overgang naar het voortgezet onderwijs: een deel van de kansenongelijkheid in het onderwijs wordt daar gecreëerd.’
Waar schrik je het meest van?
‘Van de ontkenning. Dat leraren zeggen: “Bij ons gebeurt dat niet”. Want we zien het elke keer in de cijfers: het gebeurt overal en juist vaker op scholen die zich met hart en ziel inzetten voor kansengelijkheid. Je ziet daar leraren met een enorm hart voor hun leerlingen, en tegelijkertijd de neiging om de verwachtingen van hun leerlingen naar beneden bij te stellen en dus lager te adviseren dan gelijkpresterende leerlingen op andere scholen.’
Heel concreet: wat kun je als docent doen, als je die voorzichtigheid herkent?
‘‘Wees jezelf er echt van bewust dat we allemaal geneigd zijn in stereotypen te denken. Het willen voorkomen dat er teveel geëist wordt van leerlingen, ze beschermen tegen mogelijk falen: het gebeurt écht met goede bedoelingen. Maar er zit ook paternalisme in. Leraren zeggen dan “Ik kan al heel snel zien of het wat gaat worden met die leerling”. Dat geloof ik graag. Maar geef die leerling altijd de ruimte om jouw verwachting te ontstijgen.
Blijf ook altijd checken of je echt het individuele kind nog ziet, of dat je onbewust afgaat op een beeld over een groep. Op het moment dat je denkt “Ik zal maar niet teveel van deze leerling vragen, want deze ouders kunnen hem misschien niet altijd goed ondersteunen”, zou je dat beeld eigenlijk moeten omdraaien: kennelijk presteert die leerling ondanks die mogelijk beperkte ondersteuning op dit niveau, dus dat zegt juist veel over wat dit kind in z’n mars heeft. Durf hoge verwachtingen te hebben, niet alleen in groep 8, maar bijvoorbeeld ook als een leerling na de TL naar de havo wil. Laat dat risicomijdende los. Zeg liever “Laat het maar zien! Je krijgt van ons de kans en we stimuleren je om het te proberen”.
Die uitnodigende houding zie ik nog te weinig en dat is jammer. Want wat is nou erger: de leerling een kans geven met het risico dat hij het niet redt, of een leerling tegenhouden het te proberen? Natuurlijk, afstroom is vervelend, zeker wanneer dat betekent dat een leerling van school af moet. Juist daarom ben ik zo’n voorstander van brede schoolgemeenschap. Maar ook als je het uiteindelijk niet redt, heb je het tenminste wél mogen proberen. De massale onderbenutting van potentieel, met name onder bepaalde groepen leerlingen, is minstens zo frustrerend. En daar kunnen we echt iets aan doen.’
Meer informatie:
Het volgende boek van Louise Elffers, over kansenongelijkheid in het onderwijs, verschijnt bij AUP/Walburg Pers. |
Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
De inzet van alumni
Versterken en verbeteren van je LOB-programma en beleid
Alumni kunnen een grote bijdrage leveren aan het versterken van je LOB-programma: ze kunnen een rol spelen bij de LOB-activiteiten of bij de evaluatie van het LOB-programma. Zo kun je alumni uitnodigen iets te komen vertellen over hun studie- of beroep, ze vragen leerlingen of studenten te helpen bij het zoeken naar een stage of samen met hen terugkijken naar het LOB-programma op school en feedback vragen op de sterke en minder sterke punten van het LOB-programma.
Door goed gebruik te maken van de kwantitatieve doorstroomgegevens van het vervolgonderwijs, krijg je inzicht in hoe je leerlingen of studenten het doen binnen het vervolgonderwijs. Om de cijfers te duiden is het verhaal achter de cijfers interessant. Hiervoor is het nuttig om in gesprek te gaan met oud-leerlingen en studenten en op die manier ook de kwalitatieve gegevens op te halen. Op basis van deze kwantitatieve en kwalitatieve informatie kan het (LOB)beleid en programma bijgestuurd of verbeterd worden. Zie ook tool doorstroomgegevens.
Het Toptraject
Doorgaand leertraject voor het creëren van kansen
Het Toptraject is een zogenaamde ketengerichte aanpak die zich richt op vmbo-leerlingen die een succesvolle vmbo-mbo-hbo route willen en kunnen volgen.
In het Toptraject werken twaalf vmbo scholen in de regio Twente, het ROC van Twente en Saxion samen aan het realiseren van deze route. Het Toptraject is een doorgaand leertraject (vmbo-mbo-hbo) voor ambitieuze en praktisch ingestelde vmbo’ers die via het mbo een hbo-diploma willen halen. De centrale focus van het Toptraject is het creëren van kansen voor individuele leerlingen.
Pitstop MBO: een tussenjaar voor je persoonlijke ontwikkeling
Als je een duidelijk plan hebt voor je leven, is de studiekeuze een inkopper. Dat is de gedachte achter Pitstop MBO, een eenjarig programma speciaal voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben, maar nog geen keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Het belangrijkste vak: IK-ologie.
De oefening uit het programma Pitstop MBO waar leerlingen het meeste van leren?
Lastig kiezen, maar Daniëlle Meijer en René Hendrikx kiezen voor ‘levend Mastermind’, een spel waarbij de studenten in groepen tegen elkaar strijden en onder tijdsdruk lastige opdrachten moeten maken terwijl er knetterharde heavymetalmuziek opstaat. Doel: aan den lijve ervaren wat stress met je doet. ‘Dan zie je hoe verschillend studenten op stress reageren’, legt René Hendrikx uit. ‘Sommigen worden bloedfanatiek, compleet met schreeuwen tegen de andere groep, anderen staan perplex te kijken – ‘Wat gebéurt hier?’ – en nog weer anderen trekken zich terug en verlaten hun groepje.’ ’Een betere illustratie kun je je niet indenken van hoe mensen onder druk terugvallen op het ‘reptielenbrein’, de oerinstincten vluchten, vechten of bevriezen’, vult Daniëlle Meijer aan. ’Vervolgens leggen wij ze uit: als jij dus straks met iemand samenwerkt en diegene staat onder druk, snáp je dat mensen op een van die drie manieren gaan reageren. Omdat ze het echt hebben ervaren, vergeten ze het nooit meer.’
Daniëlle Meijer en René Hendrikx zijn docenten van Pitstop MBO, een programma van een jaar dat de afgelopen twee jaar als pilot draaide bij Gilde Opleidingen in Roermond. Pitstop MBO werd speciaal ontwikkeld voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben, maar niet weten welke vervolgopleiding ze willen kiezen. Tijdens hun Pitstop-tussenjaar volgen ze vijf dagen per week in de ochtend generieke vakken (Nederlands, Engels, sport, keuzedelen) en werken ze in de middag aan hun persoonlijke ontwikkeling, afgewisseld met workshops en bezoeken aan bedrijven. Belangrijke vakken in het middagprogramma zijn ‘IK-ologie’, ‘WIJ – de psychologie van het gunnen’ en ‘Verbaal meesterschap’. Deze vakken zijn gebaseerd op het gedachtengoed van Remco Claassen, management-trainer op het gebied van persoonlijk leiderschap en communicatie.
Wat was de aanleiding om Pitstop MBO te ontwikkelen?
René: ‘Daniëlle en ik waren allebei docent binnen de sector Economie van Gilde Opleidingen, en we zagen vaak dat studenten na een paar maanden al aangaven: “Deze opleiding gaat hem niet worden, want het is niet wat ik dacht”. Als ik vroeg wat ze dan wél wilden, zeiden negen van de tien studenten “Dat weet ik eigenlijk niet”. “Waar ben je goed in?” “Dat weet ik óók niet.” We vonden dat we er iets mee moesten doen.’
Daniëlle: ‘We hadden contact met Remco Claassen, die het idee van een ‘Pitstop’ rond persoonlijk leiderschap ontwikkelde. Hij kreeg tijdens trainingen vaak van managers de vraag waarom de stof die hij behandelt nog nooit in het onderwijs behandeld was. Wij hebben toen de materie van Remco Claassen vertaald naar een eenjarige opleiding voor het mbo.’ René: ‘Mick Wauthers was op dat moment directeur van de sector economie bij Gilde Opleidingen. Hij bood ons de mogelijkheid om tijdens een tweejarige pilot te onderzoeken hoe het programma zich in de praktijk zou bewijzen. In 2019 volgden vijftien studenten de eerste Pitstop MBO, dit studiejaar zijn er twee klassen van negentien studenten. Overigens geeft Remco zelf geen les op Pitstop, maar hij is natuurlijk wel eigenaar en geestelijk vader van het programma.’
Het belangrijkste vak is ‘IK-ologie’. Wat houdt dat precies in?
Daniëlle: ‘IK-ologie is een vak dat echt over ‘ik’ gaat, over de student zelf. Het gaat niet alleen over motieven en kwaliteiten, maar ook over inzicht: wat is mijn gebruiksaanwijzing en waarom functioneer ik zoals ik functioneer? Remco Claassen heeft in zijn Pitstop-programma de belangrijkste inzichten op het gebied van persoonlijk leiderschap samengebracht en gecombineerd in dit vak.’ René: 'IK-ologie bestaat uit drie delen. Eerst het ‘Ik’-verhaal: wie ben ik wat wil ik, wat zijn mijn passies en talenten, hoe zit ik zelf in elkaar? Dan het ‘Wij’-stuk: als je weet wat je stip op de horizon is, hoe kun je dan andere mensen in zetten om je doelen te bereiken? Het derde onderdeel is ‘Verbaal meesterschap’, waarbij de studenten onder meer leren om te spreken met impact, dus op zo’n manier dat mensen écht naar ze luisteren. Dat is lastig, maar we merken dat ze daar op sociaal gebied enorm veel aan hebben.’ Daniëlle: ‘Tijdens een dagdeel IK-ologie ligt de nadruk op doen, we werken zo min mogelijk met vragenlijstjes en geschreven opdrachten. De studenten gaan echt met elkaar aan de slag, ze krijgen inzichten doordat ze samen dingen ervaren.’
IK-ologie gaat dus verder dan LOB?
Daniëlle: ‘Het heeft wel veel raakvlakken, maar het is niet helemaal hetzelfde. Alle dingen die je bij LOB doet, zitten er bij ons wel in. ‘IK-ologie’ gaat over motieven- en kwaliteitenreflectie. ‘WIJ’ gaat erg over netwerken en over hoe je anderen in kunt zetten om je ambities waar te maken. De loopbaan- en werkexploratie zit in de stages en de bezoeken aan opleidingen en bedrijven. Maar bij IK-ologie krijgen de studenten daarnaast ook alle managementtools om de regie te pakken over hun eigen leven. We behandelen bijvoorbeeld ook de inzichten van Robert Cialdini, de ‘zeven gewoonten’ van Stephen Covey en het ‘begin met waarom’ van Simon Sinek. Dat is ook wat dit programma zo bijzonder maakt. Normaalgesproken moet je eerst een burn-out krijgen, of een zescijferig salaris verdienen om echt iets te leren over persoonlijk leiderschap. Wij leren de studenten dat nú al en daar hebben ze de rest van hun leven profijt van.’
In het eerste jaar hadden jullie 15 studenten en in tweede jaar meteen 38. Dat ging snel!
Daniëlle: ‘Het probleem van studenten die moeite hebben met hun studiekeuze is redelijk huge.’ René: ‘Dit was zonder reclame te maken. De angst van Gilde Opleidingen was: als je het meteen helemaal open gaat gooien, heb je straks acht klassen gevuld. Dan krijg je ook studenten die denken: “Ik ga daar een jaar zitten en lekker niks doen”.’ Daniëlle: ‘Zo werkt het niet, dat maken we van tevoren ook wel duidelijk. We voeren met alle studenten intake-gesprekken, met de ouders erbij. Daarin geven we aan dat er hier flinke eisen gesteld worden. Als studenten op zoek zijn naar een chilljaar, moeten ze niet bij ons komen. Het is hier iedere dag een feestje, maar wel een ‘hard werken’-feestje.’ René: ‘Het draait om persoonlijke groei, dus ze lopen ook tegen dingen aan die niet altijd prettig zijn en die ze wel moeten veranderen. Ze worden continu aangesproken op gedrag dat in onze ogen anders zou moeten. Altijd een weerwoord hebben, bijvoorbeeld. Er zijn studenten die altijd “Ja maar” zeggen, tegen ons of collega-studenten. We behandelen dan de theorie daarover en we spreken ze erop aan.’
Bij Pitstop moeten studenten dus best hard werken. Hoe zit het met de motivatie?
René: ‘Het belangrijkste is dat ze een plan maken voor hun leven. Als studenten dan ook nog een studierichting hebben gevonden die echt bij ze past, gaan ze echt ‘aan’. Een voorbeeld: Pitstop is bedoeld voor leerlingen van vmbo-kader en tl, maar we hadden vorig jaar twee jongens van basis die dit programma zó graag wilden volgen, dat we ze toch hebben toegelaten – het was niet voor niets een pilot. Een van die jongens besloot tijdens Pitstop dat hij de sportkant op wilde, een niveau 4-opleiding. Dat ging eigenlijk niet, maar hij mocht toch bij de opleiding op gesprek komen en dat ging zó goed dat hij werd toegelaten, op de capaciteitstest scoorde hij bovengemiddeld. Hij is tijdens Pitstop hard gaan werken aan rekenen en Nederlands. Hij heeft zijn richting bepaald, hij heeft z’n focus. Hij weet dat hij rekenen moet halen om die opleiding te volgen, dus hij werkt er keihard voor.’
Pitstop MBO is een tussenjaar, maar leerlingen volgen wel generieke vakken. Hoe is daarna de aansluiting bij vervolgopleidingen?
René: ‘Als studenten hard werken, mogen ze bij ons gewoon verder met de stof van de generieke vakken. Dat motiveert zo dat ze soms echt snel door de stof gaan. Ik denk dat over vier jaar de Pit-stop-studenten in veel gevallen kunnen instromen in het tweede jaar van een opleiding. Soms gebeurt dat nu al: een studente van vorig jaar had tijdens Pitstop rekenen en Nederlands al op het hoogste niveau afgerond, dus zij gaat nu de opleiding voor onderwijsassistente in 2,5 jaar doen, in plaats van in 3,5 jaar. Maar nog niet alle opleidingen zijn al zover. In dat geval starten studenten na Pitstop gewoon in het eerste jaar van de opleiding, en krijgen dan bijvoorbeeld in plaats van rekenen extra opdrachten. Tegen ouders en studenten zeggen we: “Hou er rekening mee dat je na Pitstop gewoon instroomt in het eerste jaar van je opleiding. Alles wat je inhaalt, is meegenomen”.
Hoe reageren ouders daarop? Het kost toch een extra jaar.
René: ‘We hebben nog geen ouder gehad die daar moeite mee had. Integendeel. Elke ouder zegt: “Geweldig! Laat ‘m maar lekker groeien, zich ontwikkelen en z’n richting bepalen, dan fluit-ie dadelijk door alles heen en heeft er z’n hele leven plezier van.” Ze zien tijdens Pitstop ook dat hun kind er sterker uit komt.
Dat zien wij hier ook voor onze ogen gebeuren. We hadden in het eerste jaar een student die op de middelbare school altijd spijbelde en problemen had, maar die door Pitstop echt z’n richting en z’n vervolgopleiding heeft gevonden. Hij vindt school nu leuk. Hij heeft nooit meer ruzie met zijn ouders, hij heeft een bijbaantje, een nieuwe vriendin… Hij is echt ‘aangegaan’. Nog een voorbeeld: we hadden een jongen in de Pitstop-groep die best moeite had met sociale vaardigheden, en zijn moeder vroeg me na een tijdje: “Wat heb je met mijn zoon gedaan? Hij begint te práten, over de opleiding en over wat-ie wil!” Dat soort verhalen, daar krijg je kippenvel van.’
Na dit jaar gaat Pitstop MBO een vaste richting worden op Gilde Opleidingen. Hoe gaat het verder en wat is jullie ambitie?
Daniëlle: ‘Uiteindelijk willen we met dit programma Nederland veroveren. Er zijn al veel scholen die belangstelling hebben. Als Remco Claassen ergens op een podium zijn verhaal heeft gedaan, stroomt meteen onze LinkedIn vol. Het gaat echt snel!’ René: ‘We willen om te beginnen in iedere provincie een of twee mbo’s vinden waar we Pitstop MBO kunnen opzetten, zodat studenten door heel Nederland dit tussenjaar kunnen doen. Er worden al gesprekken gevoerd om mensen op te gaan leiden in het gedachtengoed van Remco Claassen en IK-ologie. De docenten die Pitstop MBO mogen gaan geven, krijgen vervolgens een gedegen opleiding, deels van Remco en deels van ons, om de kwaliteit te waarborgen.’ Daniëlle: ‘Er is al een format voor hoe we het willen gaan inrichten. Als een school zegt: “We willen graag én we hebben docenten om op te leiden”, dan kan er vrij snel gestart worden.’ René: ‘Daarnaast is er belangstelling om een deel van het programma als keuzedeel op te nemen in het curriculum van het mbo, zodat ook studenten van andere opleidingen het kunnen volgen. Met een tal hbo- en vo-scholen scholen voeren we gesprekken om te kijken hoe we Pitstop zouden kunnen inpassen in die onderwijsvormen. Het vak IK-ologie betekent zoveel voor je persoonlijke ontwikkeling en voor hoe je levensdoelen gaat bereiken. We gunnen het iedere student in Nederland!’
1. Hang posters op ’We hebben twee vaste lokalen en in beide hangen posters en flip-overvellen met uitleg bij theorieën die we hebben behandeld. Dat doen we in steekwoorden, of in de vorm van een tekening. Zo kunnen we er direct naar verwijzen als die situatie zich voordoet die aansluit bij de theorie. We hebben hier bijvoorbeeld een tekening van een bruine broek hangen waar een verhaal bij hoort over dat je risico moet nemen. Op die manier vergeten ze de theorie nooit meer.’’ 2. ‘Eigenaarschap’ is meer dan een multomap met opdrachten 3. Investeer in een gevoel van veiligheid in de groep 4. Investeer in de relatie 4. LOB hoort bij elk vak ‘In de praktijk is het voor docenten in het vo vaak lastig om voldoende tijd voor LOB te vinden. In het vierde jaar ben je vooral met de examens bezig. Er zijn al zoveel dingen die docenten moeten doen en LOB is dan nog een vak erbij en wordt dan in een uurtje even gedaan. Een oplossing is om LOB een onderdeel te laten zijn van alle vakken: solliciteren moet bij Nederlands, netwerken bij de stage, en een stukje werkexploratie bij de praktijkvakken. Of maak een taakverdeling samen met het mbo. Focus in het vmbo dan op de kwaliteiten- en motievenreflectie, zodat leerlingen een gedegen keuze voor een vervolgopleiding te maken, en ga op het mbo vooral aan de slag met netwerken, werkex-ploratie en loopbaansturing. |
‘Ik geef al ruim 25 jaar training aan hoofdzakelijk hoogopgeleide professionals in het bedrijfsleven en ze vragen mij steevast “Waarom heb ik deze stof niet twintig jaar geleden gehad?!” Vandaar mijn passie om het beste wat de managementgoeroes te bieden hebben ook toegankelijk te maken bin-nen het onderwijs. Dat begon tien jaar geleden met een droom en is nu werkelijkheid geworden met de Pitstop MBO!’ Remco Claassen |
M-Jaar Pitstop is niet het enige tussenjaarprogramma voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben be-haald. Aan ROC TOP in Amsterdam kunnen studenten zich inschrijven voor M-jaar en sinds kort ook voor het H-jaar. Lees het praktijkvoorbeeld over het H-jaar!’ |
Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
Het H-jaar
Tussenjaar voor havisten op weg naar het mbo
Het H-jaar is bedoeld voor leerlingen die in 4 of 5 havo zitten en deze opleiding niet kunnen of willen afmaken. De havo is voor sommige leerlingen nou eenmaal te breed en te algemeen en voor deze leerlingen kan het H-jaar een prima alternatief zijn. Het H-jaar geeft leerlingen de mogelijkheid om in kleine klassen een oriënterend programma te volgen op het mbo en behalen tijdens dit jaar tegelijkertijd een startkwalificatie. Tussentijdse instroom gedurende een schooljaar vanuit de havo is mogelijk. Omdat wordt gewerkt aan het opdoen van positieve ervaringen en het ontwikkelen van een goed zelfbeeld is een van de doelstellingen van het programma ook het terugdringen van VSV. leerlingen kunnen na het H-jaar nog alle kanten op: verder leren, werken of een combinatie daarvan.
Het H-jaar kan ook een optie zijn voor vwo’ers die na klas 4 uitstromen.
Het H-jaar en M-Jaar is niet het enige tussenjaarprogramma voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben behaald. Aan Gilde Opleidingen kunnen studenten zich inschrijven voor Pitstop mbo. Ga naar het praktijkvoorbeeld Pitstop mbo.
De StudiekeuzeApp
Per studiedomein inzicht in de vooruitzichten op de arbeidsmarkt
Yubu, DeDecaan.net en Keuzegids hebben de handen ineengeslagen om leerlingen te helpen met hun profiel- en studiekeuze. Daaruit is De StudiekeuzeApp voortgekomen, waarmee scholieren toegang hebben tot onafhankelijke informatie over mbo-, hbo- en wo-opleidingen.
In september wordt MijnLOB aan de app toegevoegd. Met de opdrachten uit deze LOB-methode werken leerlingen toe naar een studiekeuze, zonder daarbij de wereld om zich heen uit het oog te verliezen. Zo kunnen leerlingen op basis van de informatie uit de Keuzegidsen het perspectief op de arbeidsmarkt meenemen in hun overwegingen.
- Download de StudiekeuzeApp
- Alles over de Keuzegidsen mbo, hbo, universiteiten en masters:
- Lees meer over MijnLOB
Studenten inzetten op school
Landelijk platform om examenleerlingen te ondersteunen en visie op een duurzame aanpak van het lerarentekort
Studenteninzetopschool.nl is een landelijk platform van initiatieven waarbij studenten uit het hoger onderwijs worden ingezet om leerlingen (van de eindexamenklassen) in het voortgezet onderwijs te ondersteunen. Het platform (not-for-profit ) bundelt de krachten en wil de negatieve gevolgen van de coronacrisis minimaliseren door vo-leerlingen te helpen bij bijvoorbeeld de voorbereiding op hun examens en door docenten uit het vo een steuntje in de rug te geven.
De ondersteuning van leerlingen heeft meestal de vorm van één-op-één bijles die in principe zowel online als offline te organiseren is. Maar ook andere vormen van ondersteuning, zoals groepslessen, zijn bespreekbaar. De studenten geven aan in welke vakken ze ondersteuning kunnen geven. De school geeft aan welke leerlingen ondersteuning nodig hebben en waarin. Daarna wordt er gezocht naar een match.
De studenten krijgen een door een lerarenopleiding verzorgde cursus over de meest adequate begeleiding richting het eindexamen. Deze cursus wordt aangevuld met terugkombijeenkomsten en webinars om van elkaar te leren. Zo kan een kwalitatief hoogstaande begeleiding worden gegarandeerd. Voor de studenten is deze ondersteuning een leuke bijbaan met maatschappelijke impact. Voor sommige leerlingen is het misschien wel het verschil tussen zakken of slagen in 2021!
Een stage moet echt de blik van de leerling verruimen
Hoe maak je van een stage een echte LOB-stage? Vooral door buiten de kaders te kijken, zegt Cristel van Doorn van het Stagebureau in Meppel. Kies voor een stage dus in elk geval een nieuwe omgeving, niet de plek waar de leerling al een bijbaantje heeft. Dat is misschien niet de gemakkelijkste optie en soms schuurt dat. ‘Maar is het zó waardevol.’
Een leerlinge met het profiel Zorg & Welzijn kon wegens corona moeilijk een stage vinden, en ging uiteindelijk stage lopen op een melkveebedrijf. Je zou denken: dat past niet. Maar volgens de boerin die de leerlinge zou begeleiden, paste het juist prima. ‘Als ze hier met de kalfjes werkt, moet ze die de fles geven, ze moet zorgen voor de medicatie en de gezondheid monitoren. Dat is óók zorg!’
Het is een voorbeeld dat Cristel van Doorn, hoofd van het Stagebureau in Meppel, gebruikt om aan te geven dat stages buiten de geijkte kaders heel waardevol kunnen zijn. ’Deze stage was zelfs zo’n succes dat de leerlinge nu denkt aan een vervolgopleiding op het gebied van veehouderij.’
Cristel van Doorn is hoofd van het Stagebureau in Meppel. Het Stagebureau is onderdeel van Stad en Esch, een scholengemeenschap met ruim 2000 leerlingen verdeeld over vier scholen voor vmbo, praktijkonderwijs, vso, havo en vwo. De stages variëren van een schaduwstage in het eerste jaar tot en met beroepsgerichte stages van twee dagen per week waarna leerlingen doorstromen naar een baan. De drie medewerkers van het Stagebureau onderhouden onder meer de contacten met ruim 800 bedrijven waar leerlingen stages lopen en regelen de stagecontracten. ‘Het Stagebureau ontzorgt’, zegt Cristel van Doorn. ‘Daarnaast regelen we ook gastlessen en excursies, letten we op de verbinding met LOB en zetten we projecten op.’
Wat is eigenlijk een goede stage, als je het vanuit LOB bekijkt?
’Eigenlijk is een stage al heel gauw goed. Omdat kinderen nog niet zoveel referentiekaders hebben, is vrijwel elke ervaring nieuw. Ook als de stage niet leuk is, of niet goed gaat, leer je in elk geval wat níet bij je past, dus vanuit LOB gezien is het dan een hele goede stage. Waar we hier vooral naar streven, is dat de stage de blik van de leerling verruimt. Dus wil een leerling stage lopen bij de supermarkt van zijn zaterdagbaantje, dan zegt een docent toch: ‘Je mag daar best heen als je het kunt motiveren, maar als je daar al werkt, is het handiger als je dan bij een ándere supermarkt je stage gaat lopen’. Dat roept soms weerstand op want het is niet de gemakkelijkste weg, het schuurt en het wringt. Maar je helpt ze ook om boven zichzelf uit te stijgen en dat is zo waardevol.’
Een stage hoeft niet per se aan te sluiten bij het profiel?
‘Nee, dat hoeft niet per se. We hebben nu bijvoorbeeld een leerling Mobiliteit die stage loopt bij een herenmodezaak. Prima! De stage is er voor LOB, en als je weet dat je niet verder wilt in de motor-techniek, dan moet je een stage kunnen lopen in een ander vakgebied om te onderzoeken of dat beter bij je past. Overigens sprak ik een PIE-docent die zei: ‘Ik vind dat mijn leerlingen hun eerste stage in elk geval wel in de richting PIE moeten doen’. Daar heeft hij een punt, want je moet toch eerst ontdekken of het inderdaad iets voor je is of niet. Ik vind het leuk dat we dit soort gesprekken voeren. Het geeft ook een ontwikkeling aan: een paar jaar geleden was een stage buiten het profiel nog niet bespreekbaar geweest.’
Het Stagebureau ging vier jaar geleden van start. Hoe reageerden docenten erop dat jullie een deel van de taken overnamen?
‘In eerste instantie was er weerstand. Veel docenten vinden een stage regelen juist léuk, en nu was er ineens iemand die het anders deed en beter wist. Maar inmiddels is die weerstand wel weg, want docenten merken dat ik helemaal niets overneem, ik ben er voor de ondersteuning. Ik schrijf de brieven, regel de stage-contracten en zorg dat de stageboekjes er goed uitzien. Ik faciliteer en informeer en ik kan helpen om LOB op een hoger plan te brengen, bijvoorbeeld door te zorgen dat leerlingen van verschillende profielen in hun stageboekjes vergelijkbare opdrachten krijgen, die volgens dezelfde normen worden beoordeeld.
Maar de uitvoering en begeleiding van de stages ligt nog steeds bij de docenten. De rol van de mentor/coach ligt in de voorbespreking: wat ga je doen, waarom? En in het samen reflecteren: wat vond je leuk en wat niet? Daarmee verbind je de stage met LOB.’
Jullie werken met het CRM-systeem Teamspot. Hoe bevalt dat?
‘Teamspot is voor ons echt de rode draad. De leerlingen kunnen inloggen, ze vinden er bedrijven waar ze stage kunnen lopen, maar ook lesmateriaal. Wat ik vooral fijn vind aan Teamspot, is dat je het langzaam uit kunt bouwen. Teamspot had aanvankelijk een beperkte functionaliteit, dat is inmiddels enorm uitgebreid. De procedures zijn bijvoorbeeld gestroomlijnd: als een stage is goedgekeurd, wordt er automatisch een stagecontract gegenereerd.
We hebben inmiddels ook icoontjes voor de loopbaancompetenties bij de opdrachten gezet, zodat leerlingen zien wat de link is met de vijf loopbaancompetenties van Marinka Kuijpers. Leerlingen kunnen nu ook filmpjes toevoegen en als de stageboekjes klaar zijn, kunnen ze die uploaden in hun LOB-dossier. Het implementeren van het CRM-systeem was in het begin een uitdaging, maar we hebben er nu veel plezier van. We hebben een database met 800 bedrijven waar leerlingen de afgelopen vier jaar stage hebben gelopen, en heel belangrijk: alle gegevens zijn up-to-date. Onze STO-bedrijven zitten er bijvoorbeeld ook in, met de contactpersonen en de activiteiten of gastlessen die ze kunnen verzorgen. We zijn nu een keuzemodule ‘Maritiem’ aan het ontwikkelen, en in ons systeem kan ik snel en gemakkelijk en aantal bedrijven zoeken die daarbij passen. Geweldig, echt zo fijn!’
Het Stagebureau bestaat nu vier jaar. Wat is het belangrijkste dat je hebt geleerd?
‘Dat je hele grote stappen kunt zetten als je gewoon begint. Ga van start met een klein clubje enthousiaste mensen, dan kun je daarna gaandeweg uitbreiden en verbeteren. Het voordeel is dat je veel sneller kunt werken dan wanneer alles eerst uitgebreid door het management beoordeeld en goedgekeurd moet worden.
Die aanpak past ook bij de visie van Stad en Esch. We werken met zelfsturende teams en er is veel ruimte voor eigen initiatief en ideeën. ‘De zeven eigenschappen van effectief leiderschap’, van Steven Covey, hebben we hier omarmd: proactief zijn, werk met het doel in gedachten. We bedenken iets en dan gaan we het dóen. En dan voeren we stapje voor stapje verbeteringen door. Zo worden bijvoorbeeld de Stageboekjes elk jaar beter. Dit jaar zijn er ook Stageboekjes voor de havo en het valt me op dat de havo-docenten heel kritisch zijn op het taalgebruik in de opdrachten. Daar komt weer een nieuwe verbeteringsslag uit voort, zo houden we elkaar scherp.’
Geldt dat ook voor de projecten die jullie vanuit het Stagebureau opzetten?
‘Zeker! Ik heb dit schooljaar bijvoorbeeld de cyclus ‘Solliciteren kun je leren’ ontwikkeld, samen met een van onze docenten Nederlands. Het is een serie lessen voor de derde klassen vmbo, waarbij leerlingen onder meer op een fictieve vacature solliciteren. Ze schrijven een sollicitatiebrief en voeren via Zoom een sollicitatiegesprek. We hadden mensen uit ons netwerk erbij betrokken, zodat de leerlingen echt in een realistische setting konden oefenen.
Ook hier was onze aanpak: bedenken, snel beginnen, en gaandeweg verbeteren. We begonnen met 100 leerlingen en 25 begeleiders en we hebben van tevoren duidelijk gezegd: ‘Dit is de eerste keer dat we dit doen, dus misschien gaan er dingen niet helemaal goed, we zijn blij met jullie feedback!’ Op zo’n manier is het niet erg als het niet meteen vlekkeloos verloopt. Maar het was echt een succes, de reacties waren heel positief. Een moeder vertelde: ‘Mijn zoon is niet zo’n prater dus hij was zó zenuwachtig voor het sollicitatiegesprek, maar hij heeft wel een uur gezoomd en hij had een tien voor zijn gesprek, hij was zo blij!’ Het leuke is dat deze leerling had gesproken met een student HRM, die op deze manier ook kon oefenen met het voeren van een sollicitatiegesprek. Ik wil nu graag dat alle leerlingen in de derde dit vak kunnen volgen, ook op de havo en het vwo. Daarvoor moeten we opschalen. Dat kan bijvoorbeeld door samen te werken met een opleiding HRM. Dan heb je een hartstikke mooie win-winsituatie, want de studenten kunnen dan oefenen met het voeren van sollicitatiegesprekken. Ik heb net een mailtje gestuurd naar de Regiocampus, de bemiddelaar tussen bedrijfsleven en onderwijs, om dit groter te maken.’
Wat zijn verder jullie plannen voor de toekomst?
‘We streven ernaar dat binnenkort ook vwo-leerlingen een stage gaan lopen. We willen meer gaan samenwerken met andere scholen, ook vanuit het programma Sterk Techniekonderwijs. Daarnaast willen we de gastlessen en excursies verder professionaliseren en ook de professionalisering van docenten blijft belangrijk, bijvoorbeeld als het gaat om de LOB-cyclus en het voeren van LOB-gesprekken. Het is ook een cultuurverandering, dat gaat niet zo snel, je moet het de organisatie indruppelen. Maar ook hier geldt: het beste is om gewoon te beginnen, met elkaar in gesprek te gaan en te zorgen voor mooie voorbeelden. En dan gaandeweg verbeteren.’
Nog een laatste vraag: klopt het dat bij jullie de leraren voor LOB ook stage lopen?
‘Ja, een keer per twee jaar lopen onze docenten een dag stage. Dat mag bij een andere school zijn of bij een bedrijf. Voor die stages geldt hetzelfde als voor de leerlingen: het doel is om je horizon te verbreden. Ik vind het mooi dat dezelfde visie erachter zit niet alleen de leerlingen, maar óók de docenten worden gestimuleerd om zich in de breedte te ontwikkelen!’
1. Een stage verruimt de wereld van de leerling Cristel van Doorn: ’In de eerste plaats is het belangrijk dat leerlingen op een voor hen vreemde, nieuwe plek komen. Ga niet te snel voor het gemak van, bijvoorbeeld, het bedrijf waar de leerling al een bijbaantje heeft. Vraag altijd: waarom deze stageplek? Wat wil je hier leren? In het eerste jaar is het prima om een korte stage te doen bij ouders of familie, maar bij een serieuze stage gaat het er-om dat de leerlingen echt onbekend terrein betreden.’ 2. De stagebegeleider geeft feedback 3. Gesprek met de LOB coach |
Teamspot, www.teamspot.nl Stad en Esch, www.stadenesch.nl De schoolwiki van het Stagebureau, https://stadenesch.schoolwiki.nl/stagebureau Waar willen de leerlingen van Stad en Esch zijn over vijftien jaar? Over 15 jaar - Meppel from Stad & Esch on Vimeo. |
Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
‘De manier waarop je LOB optuigt, is bepalend voor het succes’
Decaan/LOB-coördinator Mayke de Jong Florisse kreeg net een mailtje van iemand van het Maritiem College in Vlissingen: ‘Wij willen best wel eens een vakles wiskunde bij jullie geven, om uit te leggen hoe je met een zeekaart kunt navigeren.’ Een aanbod waar ze blij van wordt, want het is precies een voorbeeld van waar het volgens haar bij LOB om gaat: de leerlingen een idee geven van hoe de kennis die ze op school opdoen écht van pas komt in de praktijk. Niet alleen tijdens de lessen over LOB, maar in alle lessen, dus ook bij wiskunde. ’Zo’n praktische les is leuk voor de docent wiskunde, maar natuurlijk vooral voor de leerlingen,’ zegt ze. ‘Op deze manier gaat de stof leven.’
LOB is dus niet alleen een zaak voor decanen en mentoren?
‘Het doel is dat LOB vanaf leerjaar één ondersteund wordt. Dat lukt niet als een decaan of mentor het in z’n eentje doet, je hebt iedereen in de organisatie nodig. Op alle niveaus en in alle lessen kun je de praktijk meer de school in halen, en de nadruk meer leggen op ‘leren door ervaren’. Het is ook helemaal niet zo ingewikkeld. Vaak zijn de opdrachten er al, en hoef je ze alleen te herschrijven om er een LOB-perspectief in te brengen. Moeten de leerlingen bij Engels of Frans een zakelijke mail schrijven? Maak er dan bijvoorbeeld van dat de leerling stage wil lopen bij een bedrijf. Of koppel de opdracht aan een bezoek aan een camping, waar veel Duits gesproken wordt. De kennis koppelen aan een praktische situatie, dat gaat eigenlijk om een verandering van mindset.’
Hoe krijg je alle docenten daarin mee?
‘Dat ‘omdenken’ is in het begin best lastig. Je wilt ook niet dat collega-docenten het gevoel hebben dat ze iets opgelegd krijgen, dat dit weer iets is dat móet. De insteek is juist positief: ‘Je dóet al veel, het is alleen even een vertaalslag om te maken. Je kunt eruit filteren wat goed werkt voor jezelf, maar ook voor de leerlingen’.
Die positieve insteek is belangrijk, want hebt het draagvlak onder alle docenten wel echt nodig. De leerlingen krijgen het vak LOB en de verantwoordelijkheid voor de LOB-leerlijn ligt bij de vakdocent. Maar als de mentor LOB niks vindt, krijg je de leerlingen ook niet mee. In het begin is denk ik een derde van de docenten meteen enthousiast is over LOB, en op den duur is dat twee derde. Een aantal leraren zal er misschien nooit enthousiast over worden, maar op termijn worden die wel meegenomen door de rest.
Je moet dus best een lange adem hebben. Daarom is het ook zo belangrijk dat je wat je als decaan doet, in de visie van de school past. Dat je gesteund voelt en dat je de tijd krijgt om het LOB-programma uit te rollen. Hier op school wordt het belang van LOB gelukkig heel erg gezien: de directie steunt mij en het LOB-beleid wordt schoolbreed opgepakt. Ook mijn collega’s van havo en vwo zijn er actief mee bezig, en waar mogelijk werken we nauw samen. Dat is zó belangrijk. Je krijgt alleen dingen voor elkaar door het samen te doen.’
Hoe betrekken jullie de ouders bij LOB?
‘Ouderbetrokkenheid is echt een onderdeel van LOB. Op de LOB-website staan ook opdrachten waarbij de ouders meedoen, bijvoorbeeld bij opdrachten waarin leerlingen ontdekken wat voor soorten vervolgopleidingen er zijn.
De ouderavonden zijn bij ons ook altijd samen met de kinderen. Zo’n driehoeksgesprek is per leerjaar anders, we behandelen andere vragen en de leerlingen bereiden die vragen thuis voor, samen met hun ouders. Het is gekoppeld aan opdrachten in de LOB-website: hoe gaat het met de leerling? Wat gaat goed, wat is nog moeilijk? Waarmee zouden we kunnen helpen? Die voorbereiding hoort echt bij LOB. Pas daarná heb je het gesprek.
Wat trouwen ook echt bij LOB hoort, is dat je na altijd na afloop altijd zegt: hoe is het gegaan, welke afspraken zijn gemaakt? Zodat je daar bij een volgend gesprek weer op in kunt gaan.’
Jullie hebben het profielwerkstuk gekoppeld aan LOB-opdrachten. Hoe ziet dat er precies uit?
‘De leerlingen maken om te beginnen een loopbaanblog. Daarmee beginnen ze al in leerjaar 1. Het loopbaanblog is gekoppeld aan de loopbaancompetenties. Er komt bijvoorbeeld aan de orde: wie ben ik, wat wordt mijn vervolgstap, waar wil ik zijn over vijf jaar, welke meeloopdagen heb ik bijgewoond? Dat loopbaanblog is onderdeel van het profielwerkstuk dat de leerlingen maken in leerjaar drie en vier. Dat profielwerkstuk bevat onder meer ook de uitslagen van de interessetest en een sterkte/zwakte analyse en de leerlingen maken een presentatie over zichzelf, in de vorm van een YouTube-filmpje waarin ze laten zien wie ze zijn, welke ervaringen ze hebben en wat hun motivatie is voor hun vervolgopleiding. Het profielwerkstuk bevat ook een verslag van een gesprek met een beroepsbeoefenaar, en een motivatiebrief, die ook meetelt als opdracht voor het vak Nederlands. Er zitten opdrachten in voor de intake van het mbo, en ook een evaluatieopdracht over hoe de leerling het maken van het profielwerkstuk heeft ervaren.
De afronding van het profielwerkstuk is een voorwaarde om examen te kunnen doen. Het is ook het uitgangspunt bij het intakegesprek voor een vervolgopleiding. De intakers gebruiken bijvoorbeeld het loopbaanblog om met de leerlingen over de vervolgstappen te praten.’
Alle vo- en mbo-scholen in Zeeland werken met hetzelfde LOB-programma, Intergrip. Wat is het voordeel?
‘Zo’n LOB-programma is natuurlijk een middel, geen doel, maar het is wel helpend. We willen dat alle middelen op één plek staan, zodat er ook voor de kinderen een overzicht is. Via de site kan ik een loopbaangesprek inplannen, de leerling kan ook zelf een gesprek met mij inplannen. Je kunt er aan de hand van vragen gesprekken voorbereiden en achteraf verslagen vastleggen. Het voordeel van de samenwerking is dat we nu met z’n allen de site kunnen verbeteren en dat alle scholen opdrachten kunnen aanleveren voor de opdrachtenbank.
Het is ook heel fijn om samen op te trekken met de mbo-opleidingen. Bijvoorbeeld bij meeloopdagen. Leerlingen krijgen eerst een LOB-opdracht: welke beroepen zijn er, welke competenties heb je daarvoor nodig en welke opleidingen kun je daarvoor volgen? Aan de hand van die opdracht leiden we de leerlingen eigenlijk naar een keuze voor een opleiding waar ze graag een dag mee willen lopen. Vervolgens kunnen ze zich ook via de LOB-site rechtstreeks inschrijven voor een meeloopdag op een van de Zeeuwse mbo-scholen. Ze krijgen dan automatisch een aantal daaraan gekoppelde LOB-opdrachten. Ze schrijven bijvoorbeeld een zakelijke e-mail: ‘Ik wil bij u graag een meeloopdag meemaken, is dat mogelijk?’ Vooraf krijgen leerlingen de opdracht alvast de website van de opleiding te bekijken, en om tien vragen te bedenken die ze tijdens de meeloopdag kunnen stellen aan studenten en docenten. Na afloop is er ook een reflectieopdracht. Nu maak ik die opdrachten nog vanuit de school, de bedoeling is dat de mbo-opleidingen ook opdrachten aan gaan leveren; zij weten natuurlijk het beste welke competenties ze verwachten van hun toekomstige studenten.
De site geeft trouwens ook voor mij veel overzicht, dat is prettig. Bij ons heeft, zie ik, al 97% van de leerlingen een keuze voor een vervolgstudie ingevuld, drie zijn in behandeling. Je zou het tussen scholen bijna als een soort wedstrijdje kunnen gaan zien, misschien is het een extra stimulans om goed te monitoren.’
Zo’n netwerk in de provincie Zeeland opbouwen, dat is best een klus!
‘Zeker. Nu moet ik zeggen: het is voor ons relatief gemakkelijk. We hebben in de hele regio te maken met dertien vmbo- en mbo-scholen, in een regio als Rotterdam of Den Haag zal het lastiger zijn. Evengoed is het best een hele weg geweest. Dat is gelukt doordat we het samen hebben gedaan, en dankzij Bianca van der Meijden, zij werkt nu voor het Expertisepunt LOB. Bianca is een echte netwerker. Scalda en het Expertisepunt LOB faciliteren haar. We werken veel samen met Iris Verbruggen van Scalda, die tussenpersoon is voor Intergrip. Daarnaast zijn er werkgroepen van decanen, bijvoorbeeld over de warme overdracht – wat vooral belangrijk is voor kwetsbare leerlingen. De Zeeuwse vmbo- en mbo-scholen hebben ook samen de student journey in kaart gebracht. Het was een initiatief van Scalda, met het doel om de activiteiten meer op elkaar af te stemmen.’
Die student journey, wat houdt die precies in?
‘In de student journey staat wat we aan LOB-activiteiten en opdrachten aanbieden en hoe dat aansluit op waar de leerlingen op dat moment mee bezig zijn. We brengen de hele route van de leerlingen in kaart, met de LOB-activiteiten: wie biedt wat aan, met welk doel, en doen we het op de juiste plek, in welk leerjaar?
Om zo’n student journey te maken, moet je denken in het belang van de leerling op een bepaalde leeftijd. Als je van het vmbo wilt doorstromen naar de havo, wat voor competenties heb je dan nodig? Als je vanaf mavo 2 naar kader 3 wilt: welke profielen zijn er? Dat soort opdrachten wil je aanbieden op momenten dat leerlingen ermee te maken hebben.
Bijvoorbeeld ook bij de profielkeuze. Leerlingen gaan al in de tweede klas naar een meeloopdag. Ze moeten dan eigenlijk al kiezen voor een meeloopdag, bijvoorbeeld verpleegkunde, terwijl ze nog niet eens weten welke profielen ze in de derde kunnen kiezen. Daarom heb ik opdrachten gemaakt naar aanleiding van de website KiesMBO.nl, zodat de leerlingen in de tweede eerst rustig kunnen rondsnuffelen en, bijvoorbeeld, ontdekken dat je na de mavo een mbo-niveau 4 opleiding kunt doen.’
Wat wordt in Zeeland de volgende stap?
‘We zijn nu ook bezig Zeeuwsbreed speeddates op te zetten, waarbij mbo-leerlingen op een vaste dag in het jaar op bezoek bij hun oude vo-school, om voorlichting te geven over hun opleiding aan leerlingen die een vervolgopleiding gaan kiezen. Daar willen we een gezamenlijk evenement van maken.
Verder willen we ons meer gaan richten op de samenwerken met bedrijven. De mbo-student blijft na de studie meestal in Zeeland wonen, en Zeeland is daar ook bij gebaat, vanwege de werkgelegenheid. Daarom willen we binnen LOB meer gaan inzoomen op de regionale werkgelegenheid. De sector maritiem is bijvoorbeeld echt een verbindende factor in Zeeland, met de visserij en de loodsboten. Maar ook in de sectoren groen en technologie zijn veel banen. Er zijn straks gigantisch veel mensen nodig om windmolenparken op zee aan te leggen, daar start binnenkort een mbo-opleiding voor.’
Best een leuk vak, decaan en LOB-coördinator!
‘Ik vind het het mooiste vak dat er is. De functienaam is natuurlijk van oorsprong ‘decaan’, maar sinds de invoering van LOB ben ik me meer LOB-coördinator gaan voelen. Ik ben trouwens ook nog steeds mentor en gymleraar. Er zijn raakvlakken: je ziet een kind voor wie het is en wat het kan. Je kunt leerlingen daardoor ook helpen, als ze niet lekker in hun vel zitten en niks leuk vinden. Door het om te draaien: wat vind je wél leuk? Wat heb je nodig? Je ziet leerlingen soms in hun onhandigheid, maar je ziet ze ook groeien. Een leerling die heel graag archeoloog wil worden en die aardrijkskunde stom vindt, raakt intrinsiek gemotiveerd als hij ziet dat aardrijkskunde nuttig en belangrijk is voor wat hij later wil gaan doen. Dát vuurtje, dat moeten we met z’n allen aan krijgen.’
1. Zorg dat je zelf enthousiast bent en erin gelooft ‘Het begint bij jou. Dat jij als LOB-coördinator echt enthousiast bent en gelooft in LOB, is een voorwaarde om het een succes te maken.’ 2. Zorg dat je de schoolleiding mee krijgt ‘Om LOB door de hele school uit te rollen is het echt een voorwaarde dat de directie erachter staat en het faciliteert.’ 3. Maak een plan van aanpak ‘Zomaar aan opdrachten werken is leuk, maar wat is je doelstelling en wat is je visie? Het is belangrijk om daarover na te denken. De manier waarop je LOB vervolgens optuigt, is bepalend voor het succes.’ |
Mayke de Jong Florisse, JGM@cswalcheren.nl Informatie: |
Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
Ondernemend Onderwijs
Samenwerken met de ‘wereld buiten school’!
De samenleving vraagt in toenemende mate om deze mindset en vaardigheden. Het streven is dat onderwijs en bedrijfsleven daarin meer gaan samenwerken. Het O2LAB-programma van RVO stimuleert de samenwerking tussen onderwijs en ‘de wereld buiten school’. In dit praktijkvoorbeeld geven we een aantal voorbeelden uit dit programma, zoals portretten van docenten, best practices en het ondernemende minds-model van Youngworks.
- Lees ook het interview met het Amadeus College 'Een ondernemende geest neem je overal mee naar toe'.
De reflectietoolbox
Inzetten op diversiteit en creativiteit
Omdat iedere leerling anders is, heeft een team van ROC de Leijgraaf (en als onderdeel van het desginteam Niveau2Plus), de Reflectietoolbox ontworpen.
In een digitale leeromgeving worden studenten door middel van verschillende werkvormen uitgedaagd te reflecteren op (bpv-)ervaringen, situaties, competenties, activiteiten en andere zaken die te maken hebben met de ontwikkeling van hun loopbaancompetenties. De opdrachten zijn zeer divers en sluiten daarmee aan bij verschillende leervoorkeuren en leerstijlen.
Op deze manier kan iedere student zo optimaal mogelijk leren en gestimuleerd worden om zijn/haar competenties verder te ontwikkelen. Zo kunnen studenten bijvoorbeeld kiezen uit beschrijvende opdrachten, presentaties, video en vlogs, werken met tools als Scrumbler of CANVA, audio, fotografie, pitchen, het maken van een stripverhaal, song, rap of gedicht.
LOB en het PTA, er kan soms meer dan je denkt!
De schoolexamens en het bijbehorende Programma van Toetsting en Afsluiting bieden ruimte en mogelijkheden om schooleigen keuzes te realiseren, ook als het gaat om de plaats die LOB kan innemen binnen een PTA. Voor het vmbo is LOB onderdeel van het examen en dient het terug te komen in het PTA. Hoé dit precies gedaan wordt is een keuze van de school. Havo-vwo scholen kunnen ervoor kiezen om LOB in hun PTA op te nemen. Daarbij is er vaak meer mogelijk dan in eerste instantie gedacht wordt. Het voordeel van het opnemen van LOB in het PTA kan zijn dat leerlingen en hun ouders het als belangrijk onderdeel zien van het gehele curriculum en dat docenten zich bewust worden van de rol die LOB speelt binnen hun eigen vak. Op deze manier dragen zij mede-verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de loopbaancompetenties van hun leerlingen.
Het Samenwerkingsverband Amsterdam-Diemen organiseerde eind van het vorig schooljaar een webinar rondom het PTA. Dit webinar werd gegeven door Hetty Mulder. Hetty Mulder, gaat in dit webinar in op wat moet, mag en kan in het PTA en vertelt over de aanpassingen van het PTA in de huidige coronasituatie. In dit webinar wordt extra aandacht besteed aan de mogelijkheden om loopbaanoriëntatie en begeleiding te verwerken in het PTA.
Hoe zorg je ervoor dat LOB bij studenten echt gaat leven?
Studieloopbaanbegeleiding 2.0
Aeres Hogeschool Wageningen ging dit jaar van start met een innovatief en toekomstgericht programma voor studieloopbaanbegeleiding (SLB), gericht op de studenten van de opleidingen ‘Docent en kennismanager in de groene sector’. Vooral de samenhang tussen SLB en de rest van de opleiding is belangrijk, aldus lerarenopleiders Ineke Beumer en Manon Bouwman. ‘Als studenten merken dat ze er echt iets aan hebben, gaat het leven.’
Ze noemen het de ‘lightbulb-momentjes’. De momenten waarop bij studenten ‘het licht aangaat’ en ze plotseling uitroepen: ‘Oh, nú snap ik het!’ of ‘Nú begrijp ik waarom ik zo reageer!’ Lerarenopleiders Ineke Beumer en Manon Bouwman van Aeres Hogeschool Wageningen (AHW) zijn dol op die momenten en ze zien ze vaker sinds AHW een vernieuwd SLB-programma ontwierp voor studenten van de bachelor opleidingen ‘Docent en kennismanager Groene sector’, ‘Docent en kennismanager Consumptieve techniek’ en ‘Docent en kennismanager D&P’. De belangrijkste kenmerken: studenten komen wekelijks bijeen in een vaste groep van vijftien studenten, met een eigen begeleider. Voor de bijeenkomsten wordt een duidelijke agenda vastgesteld en het programma is zoveel mogelijk verweven met de rest van de opleiding. De aanpak is afgestemd op de specifieke behoeften van voltijd- en deeltijdstudenten en ook het SLB-portfolio waar de studenten aan werken, ‘ademt mee’ met de opleiding. Ineke Beumer en Manon Bouwman maakten deel uit van de ontwikkelgroep die het SLB-programma vormgaf en gebruiken het nu bij de begeleiding van hun studenten. Hoe is het om met het nieuwe programma te werken, en hebben zij tips voor andere studieloopbaanbegeleiders?
Groepsgesprekken voerden jullie al langer bij Aeres Hogeschool Wageningen. Wat is er nu nieuw?
Ineke: ‘SLB is verdeeld in drie invalshoeken: studievoortgang, loopbaanbegeleiding en begeleiding bij professionele ontwikkeling. Bij loopbaanbegeleiding behandelen we de vijf loopbaancompetenties, zoals kwaliteitenreflectie en netwerken, en bij professionele ontwikkeling kijken we samen met de studenten hoe ver ze zijn in de ontwikkeling van hun bekwaamheden. Dit is de kern van het programma en daar werken we al een aantal jaren mee. De belangrijkste vernieuwing is de samenhang die we hebben aangebracht in de hele SLB-lijn. Dat doen we bijvoorbeeld door de thema’s te laten aansluiten bij waar studenten op dat moment mee bezig zijn. Als ze op zoek gaan naar een stage spelen we daar op dát moment op in tijdens de SLB-gesprekken: wat gaat je volgende stageplek worden, wat wordt de volgende module die je kiest, waarom kies je daarvoor? Zo merken de studenten dat de studieloopbaanbegeleiding echt rechtstreeks verband houdt met hun hele studie en daardoor gaat SLB meer leven. Ons uitgangspunt bij het vernieuwde programma was het model van Kariene Mittendorff, lector aan Hogeschool Saxion.’
De groepen blijven gedurende hun hele studie zoveel mogelijk bij elkaar.
Waarom is dat belangrijk? Manon: ‘SLB helpt enorm om de groepsbinding tussen studenten te versterken. Het sluit aan bij de psychologische basisbehoefte ‘relatie’: studenten gaan binding met elkaar voelen en krijgen het gevoel ‘we doen dit sámen’. Van daaruit ga je echt bouwen aan de professionele ontwikkeling, en vervolgens kijk je naar je studievoortgang en loopbaan. Dan gaat het ook om de twee andere basisbehoeften, competentie en autonomie. Het begint allemaal bij een gevoel van veiligheid, dat is essentieel.’
Ineke: ‘Je ziet dat studenten door het werken met een vaste groep meer gaan samenwerken en dat ze elkaar steunen. Ik had bijvoorbeeld een SLB-groep met studenten die wat achterliepen. Die hadden zichzelf ‘het Motivatieteam’ genoemd, en ook een eigen app gemaakt. Die steunden elkaar echt, ze wisten elkaar te motiveren. Daar vond ik echt mooi om te zien.’
Jullie hanteren bij SLB voor voltijd- en deeltijdstudenten een andere aanpak. Wat is het verschil?
Manon: ‘In grote lijnen gaat het om hetzelfde, maar de invalshoek is anders en sluit beter aan bij de ontwikkeling van de student. Een voltijdstudent komt vaak van de havo of uit het mbo, een deeltijdstudent heeft misschien een gezin op de achtergrond, of een eigen bedrijf. Het verschil bij SLB zit vooral in de manier waarop we het aanbieden. Bij het onderwerp ‘Timemanagement’ gaat Ineke bijvoorbeeld met haar voltijdstudenten met een bepaalde opdracht aan de slag, ik doe met mijn deeltijdstudenten meer met intervisie. We wisselen dan vooral ervaringen uit: waar ben jij mee bezig, waar loop jij tegenaan? Hoe hou jij alle ballen in de lucht, als je een deeltijdstudie doet en je hebt een gezin? Heb je misschien tools op het gebied van timemanagement waar de anderen wat aan kunnen hebben?’
Kwaliteitenreflectie en motievenreflectie zijn belangrijke loopbaancompetenties. Hoe behandelen jullie die?
Ineke: ‘De studenten doen gedurende de hele opleiding aan ‘werkplekleren’, zo heet bij ons de stage. Dat is in het kader van SLB prettig, want we kunnen ze echt een praktijkgerichte leeromgeving aanbieden. We hebben bijvoorbeeld een module ‘activerende didactiek’ en dan kijken we hoe ze een activerende didactiek kunnen toepassen in de klas. Daarbij reflecteren ze op hun didactische en pedagogische bekwaamheden. We hebben er overigens voor gekozen om het in het eerste half jaar niet over ‘reflectie’ te hebben. Reflecteren, daar hebben studenten in het begin niet zoveel mee. Maar als je het hebt over ‘samen terugkijken op onze stage-ervaringen’ gaat het wél leven.’
Manon: ‘Eigenlijk zijn de studenten bij de opleidingen Docent en kennismanager continu bezig met kijken naar zichzelf: wie ben ik, wat kan ik, waar sta ik voor? Ik geef een lesonderdeel over pedagogiek en adolescentenontwikkeling. Dan gaat het ook over vragen als: wie bén jij, als pedagoog? Waar ligt jouw grens? Wat vind jij wel en niet kunnen? Ga eerst eens bij jezelf kijken: wat zijn jouw normen en waarden, waar kom jij vandaan? Maar ook: leer je van successen of juist wanneer iets verkeerd gaat? En hoe vertaal je dat dan weer naar je eigen leerlingen?’
Gaat het bij SLB eigenlijk meer om het leren van successen of om leren van fouten?
Ineke: ‘Wij blikken bij SLB vooral terug op succeservaringen: wat heb je goed gedaan en wat zegt dat over je kwaliteiten? Waarom vind je die ervaring belangrijk en wat zegt dat over je motieven? Ik benoem het ook als studenten goeie, constructieve bijdragen leveren aan hun eigen SLB-groep.’ Manon: ‘Of als ze een goed cijfer hebben. Ik zeg wel eens: “Geniet ervan, bestel wat lekkers te eten en maak er een klein feestje van! Je hebt die toets gehaald en dat is een succes!” En we kijken ook meteen: wat heb je ervoor gedaan, hoe kun je die succesmomenten naar een volgend moment tillen, en kun je je medestudenten helpen door dit te delen?’
Ineke: ‘Natuurlijk leer je ervan als je ergens tegenaan loopt en vervolgens bedenkt hoe je dat anders kunt doen. Maar tegelijkertijd denk ik dat je ook veel leert door je kwaliteiten verder te ontwikkelen. Als jij weet wat je kwaliteiten zijn, en je kunt dat op je werkplek benutten en verder uitbouwen, dan is dat volgens mij heel leerzaam. Zelf vind ik het trouwens ook fijn om te kijken welke positieve ontwikkeling we de afgelopen jaren met het team hebben meegemaakt. En we vragen onze collega’s bijvoorbeeld ook naar materialen waarmee ze goede ervaringen hebben, zodat we die in kunnen zetten. Die waarderende, positieve benadering is echt kenmerkend voor SLB.’
De studenten bouwen ook een SLB-portfolio op. Hoe gaat dat precies?
Ineke: ‘Het portfolio bestaat uit twee onderdelen. Een gedeelte gaat over de loopbaancompetenties en bevat bijvoorbeeld opdrachten die ze hebben gedaan over kwaliteiten- en motievenreflectie. Dit gedeelte wordt alleen gebruikt binnen SLB. Daarnaast verzamelen ze in hun portfolio ook feedback van hun werkplekbegeleiders en andere betrokkenen. We werken met een semestersysteem, de studenten sluiten elk half jaar twee modules af. Dan kijken ze, met behulp van die feedback, op welk niveau ze zitten als het gaat om hun bekwaamheden. De uitkomsten van hun halfjaarlijkse ontwikkelgesprekken stoppen ze ook in hun portfolio.
Dat tweede deel van hun portfolio, met de zelfevaluaties en de feedback, gebruiken ze voor een ‘etalagemap’ en die is weer de basis van de assessments die ze doen na de propedeuse, de hoofdfase en de afstudeerfase. Het portfolio en de assessments zijn dus echt verweven. Dat portfolio is overigens nog niet digitaal. De inhoudsopgave en ook alle opdrachten zitten al wel in de digitale onderwijsomgeving, dus het is voor de studenten al heel makkelijk om dat allemaal in een map te stoppen. We willen in de komende tijd wel een digitaal portfolio maken, dat ze eventueel ook mee kunnen nemen naar stageplekken en werkgevers.’
Naast de studieloopbaanbegeleiding geven jullie ook het vak LOB. Voltijdstudenten hebben daarmee op de middelbare school misschien al ervaring, maar deeltijdstudenten niet. Hoe reageren die daarop?
Manon: ‘De deeltijdstudenten variëren in leeftijd van eind twintig tot begin zestig. De meeste hebben op school nooit LOB gehad, dus die zegt het aanvankelijk weinig. Maar ze zien wel veel kansen voor zichzelf. Ze krijgen het vak LOB, maar ze gaan zelf als docent óók die LOB-gesprekken voeren. Dat zijn niet zomaar gesprekken, het vraagt van hen als docent veel kennis en inzicht. Waar moet ik verstand van hebben, welke koers wil zo’n leerling op, wat is realistisch en niet realistisch, ken ik de netwerken, ken ik de sectoren, ken ik mijn eigen normen en waarden, wat straal ik daarin uit, hoe vertel ik zoiets en hoe draag ik dat dan over? LOB is leerzaam voor de leerlingen die ze straks bedienen, maar ook voor henzelf. Er gaat echt een nieuwe wereld voor ze open.’
Je noemt de LOB-gesprekken die studenten leren voeren. Kan iedereen dat eigenlijk leren?
Ineke: ‘Volgens mij kan elke student en docent leren om ontwikkelgesprekken te voeren. Het verschil met een gezellig praatje is dat een ontwikkelgesprek echt een doel heeft: als het goed is, levert het de student of leerling inzicht op, én een actiestap. De kunst is om vragen te stellen die een student of leerling aan het denken zetten, zelfinzicht opleveren en aanzetten tot actie.’ Manon: ‘Eigenlijk zijn we bij dat vak ook samen op zoek naar het antwoord op de vraag ‘Hoe leer ik luisteren?’ En dan op zo’n manier dat je niet na de eerste zin zelf al een oplossing voor de leerling bedenkt. Dat is enorm lastig. We zijn allemaal gek op de leerlingen en we willen ze graag helpen, maar vervolgens zijn we geneigd om ze op ónze manier te willen helpen. Goed luisteren, ook naar wat er onder de vraag ligt, is echt een kwestie van veel oefenen. Onze studenten filmen zichzelf ook tijdens LOB-gesprekken, die opnamen kijken we tijdens intervisies samen terug. Dat is ongemakkelijk, studenten vinden het in het begin héél lastig, maar het levert veel heldere momenten op: “Oh, nú zie ik dat ik dingen zelf ga invullen”, of “Ik ga nu al door met mijn volgende vraag, terwijl die leerling net iets essentieels vertelt”.’
Leren jullie daar zelf ook van?
Manon: ‘Ja, zeker! De opleiding is zo’n levend studietraject, je blijft continu in ontwikkeling, ook als opleider. De ene keer leer ik van een student die een goed gesprek heeft gevoerd met intervisie, de andere keer leer ik iets over een nieuwe werkvorm die ze hebben uitgeprobeerd. Of bijvoorbeeld wanneer we het hebben over sociale media: wat moet je als docent daarvan weten, hoe ga je daarmee om, hoe integreer je Snapchat of TikTok in je lessen? De studenten leren van mij, maar ik ook van hen, die wederkerigheid zit er heel erg in.’
Ineke: ‘Ik vind het ook knap hoe studenten op stages als jonge, aankomende docenten veranderingen weten te realiseren binnen hun team. Ze gaan bijvoorbeeld ook tijdens de gewone praktijklessen aan LOB doen, door op een informele manier aandacht te geven aan kwaliteiten en motieven van leerlingen. Gewoon door tussendoor even te vragen: “Wat vond je nou echt leuk aan deze les?” Of: “Ik zag dat je dit echt goed deed!” Daar leer ik ook weer van.’
Wat zijn voor jullie nog stippen aan de horizon?
Ineke: ‘In ieder geval dat digitale portfolio. Wat ik zelf belangrijk vind is dat er meer aandacht komt voor deskundigheidsbevordering van studieloopbaanbegeleiders, en dat we intervisie binnen het team ook wat gestructureerder gaan oppakken.’ Manon: ‘We willen ook graag nog meer maatwerk kunnen leveren voor de studenten. En, maar nu trek ik het breder: wat mij bij de deeltijders steeds weer treft en verrast is de inzet, de liefde en de betrokkenheid die zij laten zien ten aanzien van hun studie en hun leerlingen.
Er zit nog zo’n grote groep mensen in de maatschappij die zich zó hard willen maken voor de ontwikkeling van jonge mensen. Ik hoop echt dat ze niet alleen maatschappelijk gezien waardering krijgen, maar ook meer gefaciliteerd gaan worden. Hetzij door de overheid, als het gaat om de kosten van de studie, hetzij door een werkgever die studietijd kan reserveren. Want er is gewoon behoefte aan goeie mensen in onderwijsland.’
Informatie:Aeres Hogeschool WageningenHet SLB-programma is ontworpen op basis van een model/schema dat is ontwikkeld door Kariene Mittendorff, lector Studieloopbaanbegeleiding binnen het lectoraat Innovatief en Effectief Onderwijs van hogeschool Saxion. |
Ineke Beumer vroeg een van haar studenten onderzoek te doen naar wat studenten verwachten van een goede studieloopbaanbegeleider. De belangrijkste kenmerken:
Ineke Beumer: ‘Een goede studieloopbaanbegeleider is dus iemand die aan de ene kant zorgt voor eigenaarschap bij de student en de student in zijn of haar waarde laat, maar aan de andere kant ook weet: dít is het moment dat ik even moet adviseren.’ |
Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
LOB als pijler van het onderwijs
Montessori Lyceum Oostpoort in Amsterdam is dit jaar begonnen met een praktische havo-afdeling. LOB is een van de pijlers van het onderwijs. Teamleider Anita Alsemgeest en decaan Claudia van der Heijden leggen uit waarom LOB zo belangrijk is en hoe dat op de praktische havo wordt vormgegeven.
Interview met Anita Alsemgeest en Claudia van der Heijden, teamleider en decaan bij Montessori Lyceum Oostpoort
Een voorbeeld van hoe praktische kennismaking meer inzicht geeft dan alleen theorie? Decaan Claudia van der Heijden hoeft er niet lang over na te denken: een bezoek aan de rechtbank, vorig schooljaar. ’Een van onze leerlingen wilde advocaat worden. We hebben met haar klas als LOB-activiteit een bezoek gebracht aan de rechtbank om een zitting bij te wonen. Toen ze buitenkwam, zei ze: “Is dát wat een advocaat doet? Dan hoef ik het niet meer!” Haar idee van wat een advocaat doet, was gebaseerd op het geromantiseerde beeld dat je ziet in Amerikaanse televisieseries. Het bijwonen van een rechtbankzitting liet zien hoe het écht was, daar kon geen gesprek tegenop. Het fijne is dat de weg daarna ook meteen open was om het over allerlei andere beroepen te hebben. Want soms zijn leerlingen zo gefixeerd op wat ze willen, dat er over iets anders gewoon niet valt te praten.’
Die praktische kennismaking met werk en beroepen en het opdoen van vaardigheden is precies wat voorop staat bij de nieuwe praktische havo op Montessori Lyceum Oostpoort in Amsterdam, die dit jaar van start ging met 20 leerlingen in de eerste klas en 23 in de vierde. De onderbouw werkt met dagdelen en domeinen, zoals Mens en maatschappij, Mens en natuur, Sport en bewegen en Kunst en cultuur. In de ochtend krijgen de leerlingen instructiemomenten en uitleg. In de middag wordt er vakoverstijgend gewerkt, aan de hand van projectlijnen en thema’s. De vierdeklassers krijgen instructie in dagdelen.
De praktische havo ging dit jaar van start met een eerste klas en een vierde klas. Wat was precies de aanleiding?
Anita Alsemgeest, teamleider: ‘Het Montessori Lyceum Oostpoort is een brede vmbo-school en heeft daarnaast Internationale Schakel Klassen voor alle niveaus. We raken dus de leerlingen kwijt die na hun vmbo-diploma naar de havo willen, en ook de ISK-leerlingen die naar de havo uitstro-men. Die leerlingen wilden we graag binnenhouden en daarom wilden we een havo/vwo opstarten. We kozen ervoor om te beginnen met een eerste en vierde klas: de eerste voor nieuwe leerlingen, en de vierde voor onze eigen leerlingen die doorstromen vanuit het vmbo en vanuit de ISK.
Dat het een praktische havo werd, lag voor de hand, omdat we vanuit het vmbo al prachtige praktijk-lokalen hebben en ook de kennis al in huis is. Het paste bovendien goed binnen het Amsterdamse scholenlandschap. Maar we hebben natuurlijk ook naar de leerlingen gekeken. We zien dat de havo-leerlingen het fijn vinden om praktisch aan het werk te gaan, in plaats van alleen maar te leren en te reproduceren. De leerlingen die het op de havo nét niet redden, hebben in de onderbouw vaak moeite met stilzitten en om zich te concentreren. Daarvoor is hier wél ruimte.’
Decaan Claudia van der Heijden: ‘Wat ik bijzonder vind, is dat we op de praktische havo de leerlingen een kans geven om na het vmbo nog twee jaar een algemeen vormende opleiding te doen. Dat gaat om ISK-leerlingen, maar ook om de mavo-leerlingen die wel een vaag plan hebben van wat ze zouden willen gaan doen, maar die zich nog breder willen oriënteren. Die bieden wij nu via de havo de kans en ruimte om te ontdekken wat voor hen de juiste weg is.’
LOB is een grote pijler van de praktische havo
Anita: ‘Het is vooral een geïntegreerde pijler. In de brugklas is LOB nog vrij algemeen. Het gaat dan echt om de basis: Wie ben ik, wat kan ik, wat vind ik leuk? Bij alles wat de leerlingen doen, leren we ze om zich constant af te vragen wat er goed en niet goed ging, wat ze leuk vinden en wat juist niet. Alle leerlingen beginnen de dag met het maken van een planning en sluiten af met een moment voor reflectie over wat ze die dag gedaan hebben en waar ze de komende dagen aan gaan werken. Omdat LOB geïntegreerd is, zijn ze zich er overigens vaak niet echt bewust van dat activiteiten onder LOB vallen.’
Claudia: ‘We zeggen in de bovenbouw ook niet: “Je gaat nu LOB doen”, maar eerder: “Je bent nu in gesprek over je toekomst”. De leerlingen ervaren het niet bewust als LOB, maar dat vind ik eerlijk gezegd niet erg. Ik denk namelijk dat het resultaat er wél is. Het gaat erom dat ze zichzelf leren kennen en steeds beter weten wat ze later willen gaan doen.’
Anita: ‘We werken met vijf periodes per jaar, elk met een thema, bijvoorbeeld ‘Wie ben ik?’ Of ’Ik en de ander’. In de onderbouw maakten de leerlingen een drieluik, waarbij ze in allerlei talen dingen over zichzelf vertelden. In de bovenbouw zijn ze met elkaar mee naar huis gegaan om een cultureel portret van de ander te maken. De uitwerking zit bij CKV, maar maatschappijleer en Nederlands zijn helemaal geïntegreerd. Een leerling heeft bijvoorbeeld een fotoserie gemaakt, er zitten prachtige portretten tussen. En natuurlijk heeft het alles te maken met LOB, want het draait om vragen als: wat is je identiteit, waar kom je vandaan, wat heb je meegemaakt dat maakt dat je bent wie je bent?’
De nadruk op de praktische havo ligt op context gericht onderwijs
Hoe sluit het aan bij LOB? Anita: ‘Het doel van zulke vakoverstijgende, contextuele onderwerpen is dat dat beter inzicht geeft in wat je met de theoretische vakken kunt doen. Een goed voorbeeld is het slaapkamerproject, waar de eerste klas nu mee bezig is. Daarbij maken de leerlingen een maquette van hun droomslaapkamer, met als uitgangspunt hun kamer thuis. In de ochtend krijgen ze instructies: bij Mens en natuur gaat het bijvoorbeeld over technisch tekenen, bij wiskunde over schaalmodellen en bij de talen zit thematische woordenschat. In de middag gaan ze praktisch aan het werk: ontwerpen, een plan van aanpak maken, een maquette bouwen. Ze presenteren dat aan de docenten en de groep, dus ze pakken ook meteen presentatievaardigheden mee.’
Claudia: ‘Het mooie is ook dat leerlingen op die manier al in de praktijk ervaren wat beroepen inhouden en wat ze leuk vinden of juist niet. Een van onze ISK-leerlingen wil nu bijvoorbeeld allround timmerman worden óf bouwkundig tekenaar. Ze spreekt nauwelijks Nederlands en heeft nog niet echt een beeld van wat een timmerman of bouwkundig tekenaar doet. Als leerlingen in 1 havo al met technisch tekenen bezig zijn, kunnen we daar later naar verwijzen. En als docententeam krijgen we ook meer zicht op de talenten van de leerlingen.’
Alle 4 havo-leerlingen hebben individuele mentoren en voeren ook gesprekken met de decaan, wat zijn daarbij de belangrijkste onderwerpen?
Claudia: ’Ze willen vooral weten of ze wel het juiste profiel hebben voor wat ze hierna willen gaan doen, of ze nog iets kunnen veranderen en of wat ze willen ook reëel is. Een aantal wil geneeskunde gaan doen, dan zoeken we samen uit wat de weg daarnaartoe is. De ene leerling denkt dan “Dat duurt me te lang, laat maar!” Maar de ander wil er echt voor gaan. Als een leerling chirurg wil worden, leg ik ook uit dat er tegen de tijd dat ze zich gaan specialiseren wel een opleidingsplaats moet zijn. Als die er niet is, kan het zomaar zijn dat je oogarts wordt, in plaats van chirurg. Het is best lastig, vind ik, want aan de ene kant wil je een kind niet demotiveren, maar aan de andere kant vind ik wel dat ze dat moeten weten.’
Anita: ‘Ze geven ook aan dat ze zich serieus genomen voelen. Onze 4 havo-leerlingen zijn een of twee jaar ouder dan de gemiddelde leerling en dan moet je ze ook behandelen als jongvolwassenen. We laten ze veel reflecteren en terugkijken op wat ze hebben gedaan. Dat is vanaf de start onze instelling geweest: laten we op zoek gaan naar waar je goed in bent, wat je kunt en wat je wilt. Wat je níet wilt en níet kunt is daar een onderdeel van, maar de insteek is zo positief mogelijk.’
Hebben ISK-leerlingen eigenlijk behoefte aan andere LOB-activiteiten dan leerlingen die in Nederland geboren en getogen zijn?
Claudia: ‘Ze hebben geen behoefte aan ándere activiteiten, maar ze hebben wel meer uitleg nodig. Ik heb ook veel gesprekken met ouders, want die snappen gewoon het hele onderwijssysteem in Nederland niet. Ze hebben bijvoorbeeld geen idee dat het mbo verschillende niveaus heeft. Een belangrijk punt is ook de aansluiting met het Nederlandse onderwijs, die is vaak lastig. Een leerling die bijvoorbeeld in Suriname naar mulo 4 zou gaan, kan hier niet naar mavo 4, omdat er in de derde al schoolexamens worden gedaan. Zo’n leerling moet dan opnieuw naar de derde en die vindt dat natuurlijk niet leuk. Als ouders uit Suriname bellen, adviseer ik dan ook om liever eerst dáár de mulo af te maken, en daarna hier naar het mbo te gaan.’
Anita: ‘Leerlingen hebben soms het gevoel dat ze overnieuw moeten beginnen en soms ís dat ook zo. De taalachterstand speelt daarbij ook mee. Er zijn ISK-leerlingen die moeiteloos een vwo-opleiding hadden kunnen doen. Maar als je zestien bent als je in Nederland komt en je moet eerst de taal leren, ben je te laat om die aansluiting naadloos te kunnen maken, dus dan ga je eerst naar een vmbo-opleiding of een mbo-opleiding. Uiteindelijk kom je heus wel waar je terecht moet komen, het duurt alleen langer.’
Claudia: ‘Als ze eenmaal een richting hebben, is het LOB-programma bij ons voor alle leerlingen hetzelfde: vanaf leerjaar 2 in het vmbo gaan we bijvoorbeeld bij verschillende profielen kijken en bedrijven bezoeken. Daarbij maakt het niet uit of een leerling nu wel of niet in Nederland geboren is.’
Wat zou er volgens jullie verbeterd kunnen worden op het gebied van LOB?
Claudia: ‘Het zou vooral fijn zijn LOB-portfolio’s makkelijker uitgewisseld konden worden. Toen we hier het LOB-dossier wilden invoeren, hebben we een stuk of zes mensen laten komen van verschil-lende LOB-programma’s. Vanuit allerlei disciplines hebben er mensen meegekeken: mentoren, do-centen, systeembeheerders, roostermakers, de medezeggenschapsraad, de leerlingen. Zo kwam er voor ons een LOB-programma uit waarin je een portfolio kunt opbouwen, opdrachten kunt uitvoeren en testen kunt doen.
Maar in feite kiest iedere school dus op die manier zijn eigen LOB-portfolio. Dat is logisch, want het moet ook bij type school en leerlingen passen. Maar als leerlingen overstappen naar een andere school, kunnen ze na een tijdje dat portfolio online niet meer in. Dat zijn ze dan dus kwijt. Terwijl de bedoeling was, en zo is het ons ook gepresenteerd, dat leerlingen het LOB-portfolio mee konden nemen naar hun vervolgopleiding. Het zou zo mooi zijn als dat opgelost werd, zodat LOB echt een doorlopende leerlijn kan worden. En dat vervolgopleidingen daar dan ook echt naar kijken, zodat niet, zoals nu wel gebeurt, een leerling op het mbo opnieuw een persoonlijkheidstest doet die ze bij ons ook al gedaan hebben.’
Hoe gaat het verder na dit eerste jaar?
Anita: ‘Wij hebben een vmbo-t en we blijven de ISK-leerlingen houden, dus die aparte instroom aan de bovenkant van de havo blijft. Ook als de praktische havo van onderaf volloopt, blijven die twee stromen hier waarschijnlijk naast elkaar bestaan.
Het leuke is trouwens dat we nu al projecten hebben waarbij de eersteklassers en de vierdeklassers samenwerken. Dan organiseert de bovenbouw iets voor de eersteklassers. Laatst moest ik even uit een les weg en vroeg aan een van de meiden van de bovenbouw of ze even op kon letten. Toen ik terugkwam had ze de leerlingen, omdat ze hun taak af hadden, uit eigen initiatief een vervolgopdracht laten doen. Dat was echt leuk om te zien. De eersteklassers nemen de oudere leerlingen ook onmiddellijk aan als autoriteit. Ze zijn echt met elkaar verbonden.’
Scholenmarkt online? Laptop mee naar school!De Amsterdamse scholenmarkt voor havo- en vwo-leerlingen vindt dit jaar online plaats. Montessori Lyceum Oostpoort organiseert dan op school een speciale avond voor de leerlingen van 4 havo. De leerlingen nemen hun laptops mee en er zijn docenten aanwezig om de avond te begeleiden. ‘De leerlingen hóeven voor zo’n online informatiemarkt niet naar school,’ zegt teamleider Anita Alsemgeest, ‘maar thuis zitten ze in hun eentje achter de computer. Op deze manier kunnen ze hun ervaringen direct met elkaar delen en met hun docenten bespreken. Het heeft echt meerwaarde.’ |
Meer Informatie: Montessori Lyceum Oostpoort www.oostpoort.nl |
Zeeuwse LOB-website
Eén systeem voor iedereen
Een unieke samenwerking tussen de vo en mbo scholen heeft gezorgd voor een gedeelde verantwoordelijkheid over de doorlopende LOB-leerlijn van vo naar mbo. De scholen ontwikkelen samen opdrachten, organiseren samen activiteiten en de leerling heeft hier profijt van.
De LOB-website is gekoppeld aan www.zeeuwseambities.nl, een project m.b.t. doorstroom vo-mbo-hbo. Er zijn veel testimonials te vinden die jongeren kunnen helpen met hun loopbaankeuzes in deze tijd.