Praktijkvoorbeelden LOB

Expertisepunt LOB

Hoe geven vmbo, havo/vwo-, mbo- en hbo-scholen in Nederland vorm aan LOB? Hier vind je ter inspiratie praktijkvoorbeelden. Je kunt de voorbeelden vrij gebruiken voor je eigen LOB-programma. Wil je zelf een mooi praktijkvoorbeeld van jouw school met ons delen? Graag! Stuur ons een bericht naar info@expertisepuntlob.nl. Deze databank wordt periodiek aangevuld met nieuwe praktijkvoorbeelden.

Thema
Onderwijs
havo/vwo
Regio

We hebben weinig tijd, dus laten we vertragen!

Welke interventies zijn effectief als scholen besluiten om zoveel mogelijk mensen van het team te betrekken bij LOB?

 

Vooral niet te overhaast te werk gaan blijkt uit onderzoek. Mieke van Diepen, Daphne Wiersema en Japke Ebbinge van het Lectoraat Kansrijke Schoolloopbanen in een Diverse Stad en de Leergang Loopbaancoaching van de Hogeschool van Amsterdam, brachten met hun onderzoek ‘We hebben weinig tijd, dus laten we vertragen’ in kaart wat docententeams nodig hebben om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken. Op basis van hun praktijkgerichte onderzoek geven de onderzoekers veel praktische tips om dit veranderproces tot stand te brengen. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met verschillende onderwijsorganisaties, waarbij zoveel mogelijk mensen vanuit verschillende rollen betrokken waren.

De betrokken organisaties committeerden zich om stappen te zetten voor meer betrokkenheid bij LOB in een viertal doelstellingen: visievorming, draagvlak ontwikkelen voor de ontwikkelde visie, inzicht geven aan betrokken professionals op welke manier zij een rol kunnen spelen in de loopbaanbegeleiding van leerlingen én kennis en vaardigheden ontwikkelen om dit te kunnen doen. Maar voordat de schoolteams aan de slag gingen met de bovengenoemde doelstellingen, werd eerst vooral tijd en energie gestoken in het creëren van een context. Deze context moest aan drie voorwaarden voldoen: het slim organiseren van het versterken van LOB door managers of leidinggevenden, professionele ruimte creëren voor het schoolteam en het (voortdurend) aanjagen van het veranderproces door de experts binnen de organisatie. Deze drie voorwaarden beïnvloeden elkaar. Zo is slim organiseren door het management bijvoorbeeld nodig om de professionele ruimte voor docenten mogelijk te maken.


Slim organiseren

De onderzoekers hebben vijf sleutels geformuleerd die managers en leidinggevenden kunnen gebruiken om het proces om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken te ondersteunen.

  • Begin klein en ga uit van wat er op school al gebeurt op het gebied van loopbaanontwikkeling- en begeleiding.

  • Toon interesse en geef steun, maak weloverwogen keuzes die laten zien dat je hecht aan het belang van loopbaanbegeleiding.

  • Houd de regie op het proces van docentprofessionalisering (door een aanjager) en bouw aan een gedeelde verantwoordelijkheid van het team.

  • Zet de aanjagers van het proces in positie en geef ze de ruimte om loopbaanbegeleiding een onderwerp te maken dat zichtbaar is en leeft binnen de gehele organisatie.

  • Zorg voor zogenaamde ‘sparringpartners’ voor de aanjagers. Deze ‘sparringpartners kunnen fungeren als maatje voor de aanjager of er bijvoorbeeld voor waken dat er te snel te grote stappen worden gezet in het veranderproces. Managers kunnen zelf ook de rol van ‘sparringpartner’ voor de aanjager vervullen.


Professionele ruimte benutten

Professionele ruimte geven en benutten blijkt uit het onderzoek, is noodzakelijk om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken. Dit begint met het kiezen voor vertraging en verbinding. Vooral de tijd nemen om met elkaar te onderzoeken waarom een grotere betrokkenheid van zoveel mensen binnen de school bij LOB belangrijk is. Hiervoor kan de dialoog als middel worden ingezet, maar ook verschillende vormen van intervisie of andere ‘ontmoetingen-zonder-agenda’, zijn helpend bij het ontstaan van professionele ruimte.

Aanjagen

Aanjagers (bijvoorbeeld decanen) zijn nodig om het thema voortdurend onder de aandacht te brengen en te houden. Aanjagers die zichzelf (en het thema) zichtbaar maken, proactief handelen en ruimte innemen, kunnen managers helpen om slim te organiseren en docenten helpen om professionele ruimte te benutten. Andersom werkt het ook: als managers slim organiseren en docenten de professionele ruimte benutten, kan de aanjager zichzelf goed zichtbaar maken en invloed uitoefenen. Aanjagen en regie voeren vraagt om luisteren en ruimte maken voor ervaringen, gedachten en gevoelens van collega’s. Daarnaast om het inspireren van collega’s voor LOB en het verbinden van de visie van de instelling met dat wat al gebeurt.

____________________________________________

TIPS

Kennis en vaardigheden aanleren Bij het aanleren van kennis en vaardigheden (professionalisering) is het erg belangrijk dat eerst aan bovengenoemde drie voorwaarden wordt voldaan. Het is noodzakelijk dat het management slim organiseert, het docententeam leert om professionele ruimte te benutten en aanjagers aansluiten bij de behoeften die leven en hierin voortdurend in verbinding blijven. Het is daarbij een uitdaging om als organisatie te balanceren tussen het vervullen van behoefte aan ‘klassieke’ training of aanbod van concrete kennis en vaardigheden en de wetenschap dat soms het vertragen meer oplevert dan dergelijke trainingen.

____________________________________________

>

Lespakket Decision Quality

Hulp bij het maken van een weloverwogen studiekeuze

 

 

Tilburg University ontwikkelde een lespakket dat leerlingen uit de bovenbouw van havo en vwo kan helpen bij het maken van een weloverwogen studiekeuze.

Het lespakket is gebaseerd op een wetenschappelijk onderbouwde methode die in het bedrijfsleven wordt gebruikt om grote beslissingen te nemen én te onderbouwen. Bijzonder hoogleraar Kuno Huisman van Tilburg University verwerkte deze methode voor het bedrijfsleven in een lespakket voor middelbare scholen, waarbij leerlingen in zes stappen (modules) het studiekeuzeproces doorlopen.

Het lespakket bestaat uit een PowerPointpresentatie voor decanen en mentoren, een werkboek en negen instructievideo’s voor de leerlingen. De PowerPoint is bedoeld voor de begeleiders en legt precies uit hoe de studiekeuzetool kan worden ingezet in de les. Het is belangrijk om deze PowerPoint eerst met het begeleidende team te bekijken om de methode in de vingers te krijgen en te beslissen hoeveel lestijd er kan worden gebruikt om alle zes modules door de leerlingen te laten doorlopen. De negen video’s leiden steeds een onderdeel van de les in. De methode en de zes thema’s van de modules worden hierin toegelicht: er worden valkuilen benoemd en er zijn verhalen van ervaringsdeskundigen. Leerlingen gaan na het bekijken van de instructievideo die hoort bij de les, zelf aan de slag met de opdrachten uit het werkboek. Het werkboek kan uitgeprint worden, maar is ook online in te vullen. Het is de bedoeling dat er na ieder hoofdstuk tijd wordt ingeruimd voor het delen en uitwisselen van ervaringen met de klas. De methode geeft decanen en mentoren aanknopingspunten voor het LOB-programma, waarbij zij zelf kunnen bepalen aan welke onderwerpen extra aandacht wordt gegeven.

Meer weten?

 

 

>

1250 leerlingen bezoeken een bedrijven-netwerkbeurs buiten de reguliere openingstijden om

Contacta is hét zakelijke netwerkevent voor Zuidwest Nederland.


Bedrijven uit Zeeland, West-Brabant, Zuid-Holland en Vlaanderen komen hiervoor jaarlijks samen in de Zeelandhallen in Goes.

Maar dit jaar was er iets bijzonders aan de hand: op 8 november jl. gingen de deuren van de beurs, buiten de reguliere openingstijden om, open om 1250 Zeeuwse vmbo-leerlingen te ontvangen! Leerlingen konden zo kennismaken met 250 (regionale) organisaties en een groot aantal beroepen. Een uitstekende gelegenheid dus om meer te weten te komen over de (regionale) arbeidsmarkt en te ontdekken waar werk is. Deze bijzondere openstelling van de beurs kostte natuurlijk extra tijd voor de bedrijven, maar leverde ook veel op. Bedrijven waren enthousiast om zich op deze manier aan de Zeeuwse jongeren te kunnen presenteren.

Bedrijven werden goed voorbereid op het bezoek van de jongeren. Een speciale projectgroep verspreidde de avond tevoren een infobulletin met allerlei informatie, bijvoorbeeld over hoe je in gesprek kunt gaan met jongeren die het bezoek aan zo’n groot evenement best spannend vinden.

De leerlingen werden op hun eigen school ook goed voorbereid. Zo was er op iedere school zo’n vier uur ingeruimd voor allerlei voorbereidende opdrachten en hadden alle leerlingen bij het bezoek aan de beurs een opdrachtenboekje bij zich waarmee ze aan de slag moesten. Het evenement was dus mede zeer geslaagd omdat de voorbereiding zowel vanuit de kant van de bedrijven als vanuit de scholen optimaal is geweest.

De randvoorwaarden die er mede voor hebben gezorgd dat het evenement zo succesvol was zijn:

  • Tijdens het evenement reden acht bussen af en aan om de leerlingen vanuit alle delen van Zeeland af te leveren bij de beurslocatie in Goes. De kosten voor dit vervoer werden samen gedragen door de vervoersmaatschappij AMZ , de provincie Zeeland en LMG (het bedrijf dat de Contacta organiseert)

  • De leerlingen waren volgens een strak schema ongeveer 1,5 uur op de beursvloer en dit bleek ook voldoende.

  • Begeleidend docenten hadden een herkenbaar geel hesje aan en hadden de opdracht voor ALLE leerlingen (dus niet alleen van hun eigen school) het aanspreekpunt te zijn. Daarnaast waren een heel aantal hostesses in opleiding bij het mbo gevraagd om aanwezig te zijn voor de begeleiding van de leerlingen. Deze begeleiding bestond bijvoorbeeld uit het wegwijs maken tussen de vele stands, leerlingen helpen over de streep te trekken als ze de 1e stap naar het gesprek niet durfden te maken etc.

Zowel bedrijven, docenten en jongeren vinden het een experiment dat voor herhaling vatbaar is. Het doel is om dit jaarlijks te gaan herhalen en op te nemen in curriculum. Er is ook veel interesse bij havo- en vwo-scholen om aan te sluiten. Die vraag is ook vanuit het bedrijfsleven gekomen. Dan moet er nog wel even gepuzzeld worden over de aantallen bezoekende leerlingen…

QR programmaboekje 
QR code naar programmaboekje

 

 

 

>

Universiteiten slaan een brug naar het vo

Hoe kunnen we jongeren helpen bij de overstap van het vwo naar de universiteit?


Het is een onderwerp waar Jacqueline Hoornweg (Universiteit Leiden) en Loes Mulders (VU Amsterdam) zich al lange tijd mee bezig houden. Ze ontwikkelden diverse programma’s om de overstap succesvoller te maken, en als leden van het Landelijk Overleg Aansluiting vo-wo zetten ze zich in voor meer samenwerking – niet alleen tussen de universiteiten, maar ook met vo-scholen.

 

 

 

 

 

 

Vwo: de afkorting staat voor Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs, maar niettemin is de overstap naar de universiteit een grote overstap die lang niet alle studenten meteen de eerste keer succesvol maken. Plotseling zijn ze in een andere omgeving, wordt er een beroep gedaan op vaardigheden die ze soms nog niet voldoende hebben, krijgen ze meer leerstof en mínder begeleiding – en dan wordt er ook nog van uitgegaan dat ze zich bewust zijn van wie ze zijn en dat ze weten wat ze wel en niet kunnen. “Uit onderzoek blijkt dat studenten vaak het eerste semester missen of tentamens niet halen, omdat ze gewoon overdonderd zijn over wat er op de universiteit allemaal gebeurt en van ze wordt verwacht”, zegt Loes Mulders.

Om vwo-leerlingen te begeleiden bij de overstap ontwikkelden de Universiteit Leiden en VU Amsterdam beide een Pre-University College met diverse activiteiten. Jacqueline Hoornweg: “We zetten in op academische vaardigheden en studievaardigheden in het voortgezet onderwijs. Als jongeren daarmee op het vwo kunnen oefenen, komen ze op de universiteit beter beslagen ten ijs en zullen ze succesvoller zijn.”

Loes Mulders noemt daarnaast het leren varen van je eigen koers als speerpunten de Pre-University-programma’s. “Dus weten wie je bent, wat je sterke en zwakke kanten zijn. En ook: als je je eigen koers gaat varen, hoe doe je dat dan en welke kennis, vaardigheden en welk netwerk heb je daarbij nodig?”

 

Loes, jij ontwikkelde binnen het Pre-University College onder meer de programma’s Be Prepared en Better Prepared, voor studenten die als eerste in hun familie gaan studeren. Wat is voor hen de extra uitdaging?

Loes: “Eerstegeneratiestudenten kunnen niet terugvallen op hun ouders voor advies en ondersteuning, en ze hebben via hun ouders geen toegang tot een netwerk van mensen die ook gestudeerd hebben en bijvoorbeeld kunnen helpen bij het vinden van een kamer of een stage. Be Prepared en Better Prepared zijn bedoeld om de kansengelijkheid op dat punt te verbeteren. Be Prepared is een programma voor 5 vwo’ers die als eerste in hun familie gaan studeren, en helpt hen bij de studiekeuze. Better Prepared is een programma van vijf dagen voorafgaand aan het studiejaar, waarin studenten leren wat ze kunnen verwachten op de universiteit en ze ook alvast een aantal studiegenoten leren kennen. Eerstegeneratiestudenten hebben dit echt nodig om goed te studeren en niet uit te vallen of te switchen. We zien dat het werkt: het groepje eerstegeneratiestudenten van Better Prepared neemt na afloop altijd omhelzend afscheid en ze zoeken elkaar ook op tijdens hun studie. Ze worden ook allemaal studentcoach voor een volgende generatie.”

 

Jacqueline, jullie ontwikkelden in Leiden onder meer een lessenserie voor het vo, over academische vaardigheden.

Jacqueline: “We weten uit onderzoek dat studiesucces afhangt van de mate waarin een leerling op het vo geoefend heeft met studievaardigheden en academische vaardigheden. Niet alleen in het profielwerkstuk, maar ook bij andere vakken als geschiedenis, economie en Frans – dan daalt het goed in en doen ze het na een tijdje op de automatische piloot. Er zijn vo-scholen die dat supergoed aanvliegen en ook aan universiteiten hulp vragen om dat goed in de school te organiseren. Er zijn ook scholen die onvoldoende beseffen hoe belangrijk het is om die vaardigheden te oefenen in álle vakken, of niet weten hoe je dat zou kunnen aanpakken. Daarom hebben we samen met vwo-docenten een lessenserie over studievaardigheden ontwikkeld, voor gebruik in de vaklessen op het vwo. Leerlingen oefenen in die lessen de studie- en academische vaardigheden. Het mooie is dat dat meestal de resultaten van de vaklessen óók omhoog gaan, het is echt een win-win. Daarnaast bieden we ook bijscholingen aan voor vwo-docenten, om met dit digitale materiaal te werken of het zelf te kunnen aanpassen. Voor leerlingen is er de website Profielwerkstuk.nl, met ideeën en voorbeelden, om ze te helpen en ze te enthousiasmeren om onderzoek te doen.”

 

Over onderzoek gesproken: onlangs publiceerden rectoren van universiteiten een opiniestuk waarin ze aangaven dat ongeveer 15% van de studenten op een hbo meer op hun plek zou zijn, omdat onderzoek doen eigenlijk niet is wat ze willen.

Loes: “Op de universiteit word je opgeleid om onderzoek te doen. Kijk dan ook goed wat bij je past, want als je onderzoek minder leuk vindt en liever een beroep hebt, kun je eigenlijk beter naar het hbo.”

Jacqueline: “We hebben vanuit het overleg geijverd voor financiering voor het project ‘Wisselstroom’, dat de overstap tussen wo en hbo gemakkelijker moet maken. We kijken nu samen met vo-docenten en decanen hoe je af zou kunnen stappen van het idee ‘Het hoogste is het beste’. Dat is lastiger dan je denkt: het is voor mentoren en decanen nu al complex om vwo-leerlingen goed te adviseren over wetenschappelijke studies, laat staan dat ze ook nog alle hbo-opleidingen mee moeten nemen.

Soms denken ouders ook tegengesteld. Als een vwo-leerling ontdekt dat een universitaire studie niet het pad is dat hij of zij wil bewandelen, omdat hij of zij toch wat praktischer is aangelegd, zou ik zeggen: ‘Prima!' Maar sommige ouders stimuleren liever een universitaire studie, ‘want je hebt een vwo diploma’.”

Loes: “Daarom is die eigen keuze ook echt een belangrijk onderdeel van onze Pre-University-programma’s. Het idee bij ouders en familie, zeker bij eerstegeneratiestudenten, is toch vaak: ‘Als je op het vwo zit, moet je studeren, en dan het liefst Geneeskunde, of Economie, Rechten of Pedagogiek en Psychologie’. Dus wat is nu je eigen keuze? Wat wil je nu echt zelf?”

 

Wat zou je binnen het onderwijs kunnen doen om leerlingen te helpen bij die keuze?

Jacqueline: "Promotieonderzoek heeft onlangs aangetoond: als leerlingen eenmaal een idee hebben van wat ze willen gaan studeren, zijn ze er moeilijk weer van af te brengen, zelfs als blijkt dat een studie eigenlijk niet goed bij ze past. Het enige wat helpt, is een écht realistische onderwijservaring. Dus niet een reclamepraatje voor een studie op een open dag, maar realistische colleges volgen en realistische opdrachten maken, bijvoorbeeld uit de propedeuse. Dan schrikken leerlingen soms, en gaan ze eerder nadenken: is dit wel echt wat voor mij?

Vervolgens heeft het ook te maken met coping om tegen je zelf en anderen te kunnen en durven zeggen ‘Het was toch niet zo’n goede keuze, ik moet wat anders gaan doen’. We kunnen jongeren daarbij helpen door uit te leggen dat het gewoon onderdeel is van het keuzeproces om nog eens kritisch te kijken en om eventueel te switchen. Maar liefst wel vóórdat ze daadwerkelijk aan de studie beginnen.”

Jullie hebben het Expertisepunt LOB betrokken bij het overleg over de doorstroom vo-wo. Wat kan LOB toevoegen?

Loes: “Een studie vinden die echt bij je past, daarvoor moet je weten wie je bent: waar ben ik goed en minder goed in, wat vind ik leuk, wat motiveert mij, hoe krijg ik mijn motivatie überhaupt op orde? Juist die identiteitsontwikkeling is binnen LOB belangrijk. Als LOB beter geïntegreerd is in het onderwijs en mentoren en docenten er meer vanaf weten, wordt het voor leerlingen ook normaler om daarmee bezig te zijn.”

Jacqueline: “Daarbij hoort ook dat LOB een vak is waar eisen aan worden gesteld, zoals je dat bij Frans of Geschiedenis ook doet. Een toets kan ook een portfolio zijn dat de leerling heeft gemaakt. En het is belangrijk om ook binnen LOB te blijven monitoren: werkt het, zijn we op de goede weg, waar moeten we bijstellen?”

 

Loes, jullie draaien de programma’s van het Pre-University College nu een jaar of acht. Welk effect heeft dat gehad op de uitvalcijfers?

Loes: “Toen ik begon hadden we een percentage van tussen de twintig en vijfentwintig procent dat uitviel of switchte, en dat is echt lager geworden. In de cijfers van de VU zien we dat de studenten die een voorbereidend programma hebben gedaan, eerder afstuderen en minder switchen. Dus het werkt. Je krijgt dat switchen natuurlijk nooit helemaal weg, maar dat hoeft ook niet. Ook als je je goed hebt voorbereid, kun je tijdens je studie tot het inzicht komen dat iets anders toch nog beter bij je past.”

 

Wat zou jullie visie zijn voor over vijf jaar, als het gaat over die overstap van VWO naar universiteit?

Jacqueline: “Ik hoop op nog meer samenwerking. Er gebeurt al veel: in ons materiaal verwijzen we bijvoorbeeld ook naar filmpjes over studievaardigheden die de andere universiteiten hebben gemaakt. Die samenwerkingen kunnen we nog uitbreiden. Mijn ideaalbeeld is dat elke vo-school een overeenkomst heeft met een instelling voor hoger onderwijs in de regio, zodat leerlingen in 5 en 6 vwo bijvoorbeeld een week kunnen proefstuderen in een richting die ze mogelijk op willen. Op die manier kun je leerlingen een realistische onderwijservaring bieden, en kunnen ze op basis daarvan een gefundeerde studiekeuze maken.”

Loes: “Ik hoop dat over een paar jaar LOB goed geïntegreerd is binnen het vo-onderwijs. Vanwege de studiekeuze en de vaardigheden, maar vooral ook vanwege die persoonlijke ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. Je leven bestaat niet alleen uit dingen doen, het is ook wie je bent en hoe je omgaat met veranderingen. Er zijn in het leven zoveel overgangen naar nieuwe fasen. Als we jongeren bij de overstap naar het wo leren hoe ze daarmee om kunnen gaan, hebben ze daar iets aan voor de rest van hun leven.”

___________________________________________________

Hoe help je leerlingen bij de overstap naar het wo?

  1. Zorg voor realistische onderwijservaringen
    Universiteiten hebben activiteiten en materialen ontwikkeld die daarbij kunnen helpen, kijk bijvoorbeeld op
    www. universiteitleiden.nl
  2. Oefen op school al met academische en studievaardigheden
    Universiteit Leiden ontwikkelde een tiendelige lessenserie die geschikt is voor alle schoolvakken, de lessen zijn gratis beschikbaar via LessenUp. 
  3. Leerlingen kunnen voor hun profielwerkstuk ook terecht op www.profielwerkstuk.nl.
  4. Besteed aandacht aan het verschil tussen universiteiten en hogescholen
    Het hoeft geen automatisme te zijn om na het vwo voor het wo te kiezen. Wil je liever meer praktisch aan de slag na je studie, in plaats van onderzoek doen? Dan past een hbo-opleiding misschien beter bij je.
  5. Zorg voor goede begeleiding van mentoren
    Zorg dat mentoren goed weten wat er van ze wordt verwacht en hoe ze goede begeleidingsgesprekken kunnen voeren. Het Expertisepunt LOB heeft daarvoor trainingen ontwikkeld. 

___________________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
>

Informatie is de sleutel voor een succesvolle overstap naar het mbo

Twee Overstapcoaches vertellen wat helpt bij de begeleiding van leerlingen bij de overstap van vmbo naar mbo.
 

Het project ‘Overstapcoaches’ van het Samenwerkingsverband VO Waterland heeft als doel het aantal schoolverlaters en thuiszitters te laten dalen door leerlingen intensief te begeleiden bij de overstap van vmbo naar mbo. Het project is succesvol en werd daarom onlangs verlengd. Overstapcoaches Rob Molenaar en Ashley Finch vertellen over hun aanpak, en waarom die zo goed werkt. “Je moet eerlijk zijn tegen leerlingen, anders blijven ze in hun bubbel.”

 

Hoe verminder je uitval van leerlingen in het mbo, en hoe verminder je het aantal leerlingen en studenten dat wel ingeschreven staat maar geen onderwijs volgt, de thuiszitters? Door ze intensief te begeleiden, bijvoorbeeld door een overstapcoach. Rob Molenaar en Ashley Finch zijn overstapcoach bij het Samenwerkingsverband VO Waterland en begeleiden leerlingen in de regio’s Purmerend en Edam/Volendam/Monnikendam van het vmbo naar het mbo. Ze geven voorlichting in vmbo-eindexamenklassen en begeleiden ook individuele leerlingen in een persoonlijk traject.

Ashley: “Ik praat met ze over hun studiekeuze en we gaan in op hun persoonlijkheid: waar ben je goed in? Het zijn sessies van een uur waarin het gaat over talenten, kwaliteiten, uitdagingen en valkuilen. Door interactie krijg ik dan de juiste informatie naar boven.”

Rob: “Soms is één telefoontje genoeg, maar ik heb ook een leerling wel eens drie jaar gevolgd. Er zijn leerlingen met een verstoorde schoolloopbaan, die misschien op de basisschool al op vier scholen zijn geweest, een te hoog advies hebben gehad en vervolgens zijn afgezwaaid naar kader en uiteindelijk basis. Dan zijn ze gedemotiveerd en teleurgesteld.”

Ashley: “Het is vooral belangrijk dat zo’n leerling weer een positief gevoel krijgt. Wij hebben goede contacten met het mbo in de regio. We weten wat de mogelijkheden zijn en we kunnen leerlingen bijvoorbeeld gemakkelijk plaatsen bij een meeloopdag, zodat ze een positieve school-ervaring krijgen.”

Rob: “Wij zijn eigenlijk een verlengstuk van het mentoraat en decanaat. Mentoren zijn vakdocenten, ze kunnen niet alle leerlingen individueel begeleiden. Waar het nodig is voor een succesvolle aansluiting tussen vmbo en mbo, nemen wij het over.”

 

Het aantal voortijdig schoolverlaters is in jullie regio’s drastisch gedaald. In Purmerend, bij jou Rob, zijn het er zelfs maar twee. Hoe krijgen jullie dat voor elkaar?

Rob: “Je moet scherp zijn. Ik kijk bijvoorbeeld elke dag in het overstap-dashboard. Als een leerling is afgemeld, of niet op komt dagen voor een intake, bel ik de mentor: ‘Wat is er aan de hand? Ga je wat doen?’”

Ashley: “Het heeft ook te maken met hoe je het gesprek aangaat. Wij zijn altijd positief. Ik zeg dan niet tegen zo’n leerling ‘Waarom ben je niet naar de intake geweest?’ Maar ‘Hoe gaat het met je?’ Dat de leerling niet naar de intake is geweest, maakt niet uit. Misschien is hij het gewoon vergeten, prima, dan maken we een nieuwe afspraak. Maar als het antwoord is ‘Eigenlijk wilde ik er niet heen’, dan gaan we de leerling en de ouders uitnodigen, want dan is er iets misgegaan. Vaak was dat dan al bij de profielkeuze of bij de stage.”

Rob: “Er wordt vaak gezegd: die profielkeuze is niet zo heel belangrijk, de leerlingen kunnen op het mbo nog alle kanten op. Maar de profielkeuze is wél belangrijk.”

Ashley: “Soms willen leerlingen na het vmbo alsnog iets technisch gaan doen, maar het mbo stelt in de technische richtingen best hoge eisen. Dan lopen ze vast omdat ze teveel moeten inhalen. Je wilt daarom vroeg beginnen met het informeren van ouders en leerlingen, het liefst al in de brugklas.”

 

Het gaat vaak mis bij de studiekeuze. Waardoor komt dat volgens jullie?

Ashley: “Informatie is de sleutel om te onderzoeken wat bij je past en om succesvol over te stappen naar een mbo-studie. Er zijn zoveel opleidingen en er kan zoveel, je kunt opleidingen bijvoorbeeld ook versneld doen. Ouders hebben daar ook geen kennis over, en van mentoren en decanen kun je ook niet verwachten dat die alle mbo-opleidingen kennen. Ik merk dat de kennis en expertise ontbreekt, en tegelijkertijd is er druk op de kinderen om een goede keuze te maken. Het is niet raar dat een kind dan blokkeert.”

Rob: “Sommige ideeën kloppen ook gewoon niet. Veel ouders vinden bijvoorbeeld de havo belangrijk. ‘Mijn kind moet naar de havo!’, zeggen ze dan. Maar voor wie dan? ‘Havo is beter!’ Dat is helemaal niet waar. Ik heb ook ouders die zeggen: ‘Mijn zoon heeft nu een mavo-diploma, hij weet nog niet wat hij hierna wil, zullen we dan maar havo doen?’ Nee! Dan krijg je over twee jaar precies hetzelfde probleem.”

Ashley: “Ik teken het uit voor de ouders: vanaf mbo 4 kun je eventueel óók naar het hbo. Na het mbo heb je in ieder geval een vakdiploma, daarna kun je altijd nog verder leren.”

 

Hoe geven jullie leerlingen een realistisch idee van hun loopbaanideeën?

Rob: “Als een leerling zegt dat hij misschien treinmachinist wil worden, vraag ik hem eerst: ‘Wat komt daar bij kijken?’ Het antwoord is meestal ‘Weet ik niet.’ Dan zeg ik: ‘Je gaat naar het station, je gaat zwaaien naar een machinist en dan ga je die machinist interviewen over het werk.’ Het moet gaan léven. Leerlingen zitten vaak niet in de realiteit en ze hebben geen idee van geld. Ze denken dat ze na twee jaar werken vierduizend euro per maand gaan verdienen. Dus ik laat het ze uitzoeken: als je straks achttien bent en je gaat een huis zoeken, hoeveel geld heb je dan nodig per maand? Wat kun je verwachten qua salaris, met verschillende opleidingen?”

Letten jullie vooral op wat de leerling wil, of ook naar de arbeidsmarkt in de regio?

Rob: “Allebei. Je moet niet alleen gaan doen wat je leuk vindt - het mbo heeft hele leuke opleidingen, waarin totaal geen werk te vinden is. Dus je moet ook kijken naar je talenten en naar wat de samenleving nodig heeft. Ik ben trouwens scherp op maatschappelijke ontwikkelingen: als je met auto’s wilt werken omdat je dat leuk vindt, heb je ook vakken als elektrotechniek en ict nodig, want de verbrandingsmotor bestaat over tien jaar niet meer. Ouders komen soms aan met ‘Mijn kind vindt niks leuk’. Dan zeg ik: ‘Er zijn duizend opties, dus als hij niks leuk vindt, hebben we een dringend probleem’. Uiteindelijk is het antwoord vaak gewoon: ‘Het leven ís niet alleen maar leuk.’ Ik heb altijd een top vijf van kansrijke sectoren bij de hand. Dat zijn handel en retail, bouw en techniek, zorg, ict en horeca.”

 

De uitval op het mbo komt voor een groot deel door switchen. Waar gaat dat mis?

Ashley: “Soms valt een vervolgopleiding tegen omdat de leerling geen realistisch beeld had. De inhoudelijke aansluiting is niet goed, omdat ze een aantal vakken niet hebben gehad die ze wel nodig hebben.”

Rob: “Van ouders hoor ik: ‘Het mbo is heel groot en er zijn heel veel prikkels’. Aan de andere kant hoor ik mbo-docenten zeggen ‘Sommige studenten doen een mbo 4-opleiding, maar in emotioneel opzicht zijn ze dertien.’ Dat heeft ook met corona te maken, veel leerlingen hebben lang online les gehad, maar er is op het vo ook te weinig aandacht voor sociale vaardigheden. Maar jongeren zijn soms ook te snel op iets uitgekeken. Dat is iets maatschappelijkers: alles is vluchtiger. Ik zou zeggen als ouder: je maakt dit af!”

 

Hoe belangrijk is de rol van ouders?

Rob: “Heel belangrijk. Veel kinderen hebben bijvoorbeeld geen idee wat hun ouders precies voor werk doen. Die vragen worden op school niet gesteld in een driehoeksgesprek, maar het is het eerste wat ik wil weten: wat doet je vader, wat doet je moeder? Veel ouders zijn niet gelukkig met hun baan. Kinderen weten dat en voelen dat, die zijn niet gek. Als het gaat om studie- en beroepskeuze, begint het daar eigenlijk al.

Daarnaast hebben leerlingen structuur en regelmaat nodig. Als je thuiskomt na school: drink een kop thee, gooi de telefoon in de la, kijk in je agenda en ga huiswerk maken, en pak om 20 uur je tas in voor de volgende dag. Soms ben ik echt de ouders aan het opvoeden. Het is eigenlijk raar dat ik dat soort advies moet geven. Maar daar zie ik het wel mis gaan.”

Zijn er eigenlijk verschillen tussen jullie regio’s?

Ashley: “Onze regio’s liggen maar tien kilometer uit elkaar, maar er speelt een hele andere problematiek. In mijn regio, Edam/Volendam/Monnikendam, zijn de mensen heel ondernemend. Het zijn schilders, vissers of ze werken in de bouw. De ouders zijn meestal al vroeg gaan werken, en de leerlingen hebben vaak ook al werk. Ze willen vaak liever werken dan naar school, maar we zitten nu eenmaal in een systeem waarbij je eerst een diploma moet halen, je moet gewoon een startkwalificatie hebben. Dus ik zoek dan naar mogelijkheden om een traject passend te maken. Soms kan een leerling in een later leerjaar instromen, omdat hij al veel praktijkervaring heeft. Of leerlingen stroomt uit naar arbeid, maar dan door middel van een leerwerktraject, zodat ze toch een mbo-diploma hebben.”

Rob: “Purmerend is veel multicultureler, we hebben 160 culturen, en veel gezinnen uit Somalië, Eritrea en Marokko. Veel ouders willen dat hun kind later advocaat of dokter wordt. Die droom prik ik door, we gaan daar niet naar kijken. ‘Advocaten en dokters hebben we genoeg. Wat is jouw talent en wat zijn jouw mogelijkheden?’ Vervolgens baken ik het af: je kunt wél mbo juridische dienstverlening gaan doen, en je kunt ook verpleegkundige worden. Ik laat ook zien dat je hard moet werken en dat de investering per opleiding anders is. Als je op het vmbo al nooit je huiswerk maakt, of als je nooit een boek leest, dan moet je niet iets met rechten gaan doen. Dat is die reality check waar we het al over hadden.”

 

Jullie komen op veel scholen. Hoe wordt het LOB-programma daar uitgevoerd?

Rob: “Ik kom op scholen waar een waterdicht LOB-plan ligt, maar vaak zijn dat vooral letters op papier en zie ik het niet terug in de praktijk. Een opdracht als ‘De LOB’er moet het managementteam informeren over de voortgang’ – ik word er blij van als ik het lees, maar ik weet zeker dat het in de praktijk niet gebeurt. Ik zie al dat dertig LOB-ers het managementteam moeten gaan informeren.”

Ashley: “Bij scholen die weinig doen aan LOB, merk ik dat ik met leerlingen in een individueel traject op nul moet beginnen. Die moeten eerst nog onderzoeken wie ze zijn. Sommige scholen investeren echt in LOB. Die hebben een eigen programma ontwikkeld, en geven decanen en mentoren genoeg tijd en ruimte om het goed op te pikken. De leerlingen van die scholen komen met meer bagage, ze hebben zelfkennis, ze weten ook al het een en ander over vervolgopleidingen. Dan kan ik veel verder in steken in mijn eigen traject.”

 

Wat zou in het algemeen helpen om de overstap vmbo-mbo soepeler te maken, volgens jullie?

Rob: “In het ideale geval zouden mentoren een logboek gaan bijhouden van alle stappen en de voortgang. Als alle mentoren dat gaan doen, zijn wij overbodig. Het doel van dit project is uiteindelijk dat scholen zeggen: ‘Rob en Ashley bedankt, we hebben de expertise en de passie, we kunnen het zelf’. Ik zou bij het mbo een propedeusejaar willen, waarin studenten eerst kunnen laten zien dat de gekozen richting bij hen past en dat ze succesvol kunnen zijn. En zo niet, dat ze bij een overstapcoach terecht kunnen om uit te zoeken wat dan wel bij ze past.”

Ashley: “Of een soort mbo-tussenjaar waarin studenten Nederlands, Engels, rekenen en burgerschap krijgen, en verder veel aandacht is voor loopbaanoriëntatie, stages en sociale vaardigheden, zodat leerlingen de tijd hebben om een persoonlijk plan te maken en een vervolgopleiding te kiezen. Het ROC Amsterdam biedt zoiets al aan: Izone.”

 

Hoe loopt het eigenlijk af met leerlingen die je soms al drie jaar begeleidt?

Rob: “Altijd goed. Het heeft ook gewoon te maken met de ontwikkeling van de frontale cortex, dat duurt bij jongens langer en het onderwijs is er niet op ingericht: we stoppen ze te vroeg in een keurslijf, en als ze dan niet passen, is er een probleem. Maar tegen de tijd dat ze 24 of 25 zijn, willen ze gewoon een huisje, beestje en een baan. Uiteindelijk komt het altijd goed. Alleen: daar kunnen we niet op wachten.”

_______________________________________________

TIPS 

  1. Informatie over opleidingen is belangrijk, maar zorg daarnaast voor ervaringen. Door een dag mee te draaien, ervaren leerlingen pas echt of een vervolgopleiding bij hen past.
  2. Wees niet bang voor een reality check, ook bij de ouders. Een vmbo-leerling die nooit huiswerk maakt en geen boeken leest, wordt later geen advocaat of arts. Kijk naar opties die wél realistisch zijn.
  3. Begin vroeg met de voorlichting, ook voor de profielen. En zorg voor goede contacten met mbo’s, zodat je op de hoogte bent van (nieuwe) vervolgopleidingen.

_______________________________________________

Tekst Anne Wesseling, Fotografie Hetty van Oijen

>

MBO-talentprogramma voor havisten die vastlopen

Havo- en vwo-leerlingen laten ervaren welke kansen en mogelijkheden het mbo biedt


Havo- en vwo-leerlingen hebben, als ze in het bezit zijn van een overgangsbewijs van klas 3 naar klas 4, geen diploma nodig om door te stromen naar het mbo. Voor havisten (en vwo’ers) die vastlopen in de bovenbouw kan het een optie zijn om met dit overgangsbewijs de overstap naar het mbo te maken. Om deze leerlingen te laten ervaren welke kansen en mogelijkheden er zijn op het mbo en of de overstap een reële optie is, ontwikkelde ROC Midden Nederland het mbo-talentenprogramma voor havisten.

Bij dit talentenprogramma staan persoonlijke ontwikkeling en oriëntatie centraal. Binnen het programma is veel aandacht voor de vragen wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik. Bij het programma van ROC Midden Nederland ligt de nadruk op oriëntatie van opleidingen binnen de techniek- en zorgsector, maar er is ook veel ruimte voor maatwerk. Iedere leerling wordt tijdens het gehele traject begeleid door een studentcoach. Contact met de vo-school is belangrijk, zodat er sprake kan zijn van een warme overdracht. Er is bij de start, voor de mei-vakantie en aan het einde van het programma contact met zowel de mentor als de decaan van de betreffende leerling, zodat deze goed op de hoogte blijven van de ontwikkelingen die de leerling doormaakt.

Van de 18 gestarte havo-4 leerlingen die het afgelopen jaar hebben meegedaan aan dit programma, start 89% het komende studiejaar met een mbo-opleiding. ROC Midden Nederland zal deze groep leerlingen het komende studiejaar volgen om te monitoren hoe zij zich verder ontwikkelen en in welke mate het talentenprogramma daaraan heeft bijgedragen.

Het talentenprogramma duurt 4 maanden: van maart t/m juni gedurende twee dagen per week. De overige dagen gaat de leerling naar de vo-school, zodat het ook mogelijk blijft de opleiding daar voort te zetten.

>

Een regionale samenwerking om leerlingen beroepen en opleidingen te laten ontdekken

Vanuit het principe ‘samen staan we sterk’ werken vijf scholen in een stichting samen aan drie grote manifestaties

In de gemeente Hardenberg werken vijf vo-scholen, te weten het Zeven Linden College, Greijdanus College, Vechtdal College Hardenberg, de Ambelt en De Nieuwe Veste Hardenberg, al 23 jaar samen om hun leerlingen zoveel mogelijk ervaringen te laten opdoen bij het ontdekken van beroepen en het kiezen van opleidingen.

 

Vanuit het principe ‘samen staan we sterk’ hebben de vijf scholen de stichting BOB (Bevordering Opleidings- en beroepskeuze) opgericht waarbij ze samenwerken aan drie grote manifestaties: de Beroepenmanifestatie, de Opleidingenmanifestatie en de Beroepen Doedagen, waarbij de Beroepen Doedagen ook voor andere scholen uit de regio toegankelijk zijn. Bij de Beroepenmanifestatie geven beroepsbeoefenaars uit de regio voorlichting over hun beroep en bij de Opleidingenmanifestatie geven mbo-scholen, hbo-scholen en universiteiten voorlichting over hun opleidingen.

Susanne van der Velde en Paulien Breukelman zijn decanen bij de Nieuwe Veste en vertellen namens de stichting BOB: “Met veel energie en plezier denken wij als stichting BOB na over hoe we onze leerlingen zo goed mogelijk kunnen voorbereiden op hun toekomst. Wij denken dat het belangrijk is om leerlingen op verschillende momenten én in verschillende leerjaren in aanraking te laten komen met beroepen en opleidingen. Dat is niet alleen goed voor leerlingen die het allemaal nog niet zo goed weten, maar ook voor leerlingen die al op jonge leeftijd wel denken te weten wat ze later willen worden. Door de activiteiten die wij organiseren komen ze in aanraking met beroepen en opleidingen en krijgen zo een goed beeld van de mogelijkheden die er zijn. Dat helpt hen bij het maken van een bewustere beroeps- en opleidingskeuze.”

 

Hoe zien de manifestaties er uit qua organisatie en inhoud?

“In leerjaar 2 doen alle vmbo-leerlingen mee aan de Beroepen Doedagen. De Doedagen zijn in december en verplicht voor alle leerlingen uit klas 2. Deze Doedagen worden georganiseerd met een aantal mbo-scholen en vakopleidingen uit de regio.

Binnen elke betrokken mbo-school is er een contactpersoon met wie we de activiteiten op elkaar afstemmen. Het gaat er bij de Doedagen niet om dat je als mbo-school je opleiding of school promoot, maar om leerlingen te laten ervaren wat een beroep inhoudt en welke opleidingen daarbij passen. De Doedagen worden georganiseerd op twee dagen. Leerlingen ontvangen van tevoren een document met beschrijvingen van alle zogenaamde doe-eilanden. Hieruit kiezen ze er vijf, waarbij de eerste keuze altijd wordt gehonoreerd. Daarna wordt gekeken naar de beschikbare ruimte per eiland. Elke ronde op een doe-eiland duurt 30 minuten. Op de avond van de tweede dag kunnen ouders en leerlingen standjes van de verschillende mbo-scholen bezoeken, zodat ze dan wel wat meer specifieke informatie vanuit de mbo-scholen kunnen ophalen. De Doedagen worden door de leerlingen op school (en soms ook thuis) voorbereid door het maken van een aantal opdrachten. Mentoren zijn op de Doedagen aanwezig, zodat ze later – tijdens een coachgesprek bijvoorbeeld –met hun leerling kunnen terugkijken op de activiteit. Op de verschillende doe-eilanden ontdekken de leerlingen echt nieuwe dingen. Ze lopen in de grote hallen en zien van alles. Verder is het natuurlijk ook heel mooi dat ze op de donderdagavond vrij kunnen rondlopen en nog verder op zoek kunnen gaan naar wat ze interessant vinden.”

In leerjaar 3 – in de maand november – komen tussen de 80 en 90 verschillende beroepsbeoefenaars vertellen over hun beroep tijdens de Beroepenmanifestatie. Doel hiervan is dat leerlingen van beroepsbeoefenaren horen wat hun beroep inhoudt en hoe hun dagelijkse werkzaamheden eruit zien. Bij deze activiteit moeten de leerlingen drie voorlichtingsrondes kiezen. “Elke ronde duurt 30 minuten. Bij dit evenement is het belangrijk dat de beroepsbeoefenaars goed op weg worden geholpen met hun presentaties: ze vertellen met passie over hun beroep, maar een half uur vullen is nog niet altijd makkelijk. De projectleider zorgt vooraf voor een goede instructie, zodat de presentator weet wat er van hem of haar wordt verwacht. De leerlingen schrijven zich van tevoren in. Ze krijgen een lijst waarop de beroepsbeoefenaars en de beschrijvingen van de beroepen staan, zodat zij zich hier goed in kunnen verdiepen. Op deze manier kunnen de leerlingen een gerichte keuze maken.”

Ook in leerjaar 3 – in de maand maart – vindt de Opleidingenmanifestatie plaats waar veel verschillende mbo-scholen, hbo-scholen en universiteiten aan meewerken. Voor leerlingen uit leerjaar 3 is dit een verplichte activiteit, waarbij ze ook weer kiezen voor drie voorichtingsrondes. “Wij zetten hierbij bewust in op leerlingen uit klas 3. Leerlingen van de havo en het vwo kunnen de opgedane kennis dan betrekken bij hun profielkeuze. Voor leerlingen van het vmbo is het een goed moment om nog eens na te denken over hun vervolgstap na klas 4. Als er leerlingen zijn uit leerjaar 4 die (nog) een keer willen kijken naar de verschillende opleidingen, dan zijn ook zij van harte welkom, wat dat betreft zijn we heel flexibel.”

“Reflectie op alle activiteiten die onze leerlingen ondernemen, vinden wij als stichting belangrijk. De deelnemende scholen hebben reflectie met de leerlingen aan de hand van de door de school gekozen methode of lob-programma. Daarnaast heeft de coach een begeleidende rol met het voeren van gesprekken met de coachleerlingen.

*) Zeven Linden College, Grijedanus College, Vechtdal College, Ambelt en De Nieuwe Veste Hardenberg

 

TIPS

  • Vanuit het principes samen sta je sterk kun je grote (regionale) activiteiten organiseren
  • Geef leerlingen veel keuzes, maar verplicht ze ook om deel te nemen aan dit soort grote opleidings- en beroepenmanifestaties
  • Maak de activiteiten betekenisvol voor leerlingen door ze vooraf een goede focus mee te geven: welke ervaring wil ik opdoen? En door hier achteraf op te reflecteren: wat heeft het je gebracht? Wat zegt dit over jou? Wat is, gezien wat je hier hebt ervaren, de volgende stap, wat wil je onderzoeken bijvoorbeeld en hoe ga je dat doen?
  • Geef vakdocenten de gelegenheid mee te gaan met leerlingen zodat ze hun lessen betekenisvol kunnen maken: wat draagt hun vak bij aan dat beroep? Zo houden de collega’s zicht op de arbeidsmarkt in de regio.
  • Een goede roostermaker is essentieel. Dit geldt voor alle drie de evenementen.
  • De Beroepenmanifestatie en de Opleidingenmanifestatie zijn opgenomen in het PTA voor het vmbo.
  • Begin op tijd met organiseren!
>

Een mooi profielkeuzeprogramma levert echt iets op!

Een profielkeuzetraject waarbij zowel leerlingen als ouders worden meegenomen in het keuzeproces.

 

Als je als leerling in klas 3 een profiel moet kiezen is het belangrijk dat de school je hierop zo goed mogelijk voorbereid. Een goed doordacht programma, waarbij er in het derde leerjaar zoveel mogelijk aandacht is voor de profielkeuze, is dan onmisbaar.

Liesbeth Hooijmeijer, decaan op SG Greijdanus (locatie Zwolle), ontwierp zo’n programma en dat levert al dertien jaar mooie dingen op! Uitgangspunt hierbij is dat zowel leerlingen als hun ouders betrokken zijn en worden meegenomen in het keuzeproces. Het profielkeuzetraject start aan het begin van het schooljaar met een projectochtend. Op deze ochtend krijgen de leerlingen eerst een uitleg over de profielkeuze en de keuzevakken binnen de profielen. Daarna vertellen leerlingen uit de bovenbouw over hun profielkeuze en geven zij tips. Ook spelen de derdeklassers het talentenspel en maken ze de opdracht ‘waar zie jij jezelf over tien jaar?’.

Liesbeth: “Deze ochtend is echt het startsein van het profielkeuzetraject. We hopen dat door alles wat de leerlingen op deze ochtend ervaren en leren, het onderwerp profielkeuze bij ze gaat leven en het gesprek hierover thuis verder wordt gevoerd aan de keukentafel. Deze ochtend is ook de voorbereiding op de volgende activiteit: de profielkeuzeavond.”

Ergens in november komen de leerlingen met hun ouders naar school voor de profielkeuzeavond. Deze avond – waarbij de mentoren ook een belangrijk rol hebben – is echt bedoeld om de ouders zoveel mogelijk te betrekken bij het profielkeuzeproces van hun kind. Onder leiding van de mentor maken de leerlingen eerst ‘startopdrachten’ die o.a. gaan over kwaliteiten. Op hetzelfde moment worden de ouders in een andere ruimte door de decanen geïnformeerd over de profielkeuze. De ouders krijgen dezelfde informatie als die de leerlingen al eerder kregen tijdens de projectochtend.
“De startopdrachten die de leerlingen maken zijn echt bedoeld om het gesprek tussen de leerlingen en hun ouders op gang te brengen over bijvoorbeeld talenten en interesses, vakken die daarbij passen en vervolgopleidingen. Ouders krijgen zelf ook een opdracht om na te denken over de talenten en interesses van hun kind en kiezen tien talenten/interesses die ze bij hun kind vinden passen.
Nadat de leerlingen de startopdrachten hebben gemaakt, de ouders de uitleg over de profielen hebben gehad en hebben nagedacht over de talenten van hun kind, zoeken de ouders en de leerlingen elkaar weer op.

Met behulp van het zogenaamde vakkenboekje, met daarin een overzicht van secoren en doorstroomeisen, gaan zij dan in drie rondes aan de slag:

Ronde 1: Talenten:
Welke talenten hebben de leerlingen bij zichzelf ontdekt en wat vinden de ouders daarvan? Ouders en leerlingen vergelijken de resultaten van de opdracht over talenten en interesses.

Ronde 2: Sectoren
De leerlingen en hun ouders denken samen na over welke sectoren en eventuele opleidingen het beste passen bij de interesses en talenten.

Ronde 3: Het profiel:
Welk profiel past op dit moment het best?

De avond wordt afgesloten met het maken van een voorlopige profielkeuze.

“De avond heeft een open einde. Wanneer de leerling het voorlopig profielkeuzeformulier heeft ingevuld gaan de ouders en leerlingen naar huis. We merken dat het gesprek over profielkeuze na deze avond echt op gang is gekomen, zowel op school als thuis!”

Na deze profielkeuzeavond geven de docenten van de school nog een presentatie over nieuw te kiezen vakken in de bovenbouw. In maart kiezen de leerlingen hun definitieve profiel. De finale van het profielkeuzetraject in klas 3 vindt plaats in periode 4, de zogenaamde pre-profileringsperiode. Alle leerlingen uit klas 3 krijgen dan les in de vakken die horen bij het door hen gekozen profiel. Docenten maken voor deze pre-profileringsperiode apart lesmateriaal.

Dit alles kost natuurlijk extra tijd, maar levert ook echt iets op. Wisseling van profielen of vakken in de bovenbouw komt nu veel minder voor. Leerlingen hebben door alle goede voorbereidingen in klas 3 én de laatste pre-profileringsperiode echt kunnen ervaren wat ze kunnen verwachten in de bovenbouw en wat op dit moment het best bij ze past qua profiel.

______________________________________________________________

TIPS

  • Betrek ouders bij de keuze

  • Betrek bovenbouwleerlingen en bovenbouwdocenten bij het profielkeuzeproces

  • Zorg voor een tijdpad en communiceer deze op tijd met alle betrokkenen

  • Pre-profileren is echt een aanrader!

______________________________________________________________

>

Een goed gesprek tussen ouders en leerlingen over (studie)keuzes

We hadden voor het eerst een lekker ontspannen aanleiding om met elkaar in gesprek te gaan over de toekomst!


Zomaar een van de reacties van een ouder die heeft meegedaan aan een programma van drie avonden over praten met je kind over studiekeuze op SG Guido uit Amersfoort.

Hans Roorda is decaan op deze school. Naast zijn baan als decaan (en voormalig docent Duits en LO), is Hans expert-trainer bij de Loopbaangroep en bestuurslid van het TussenjaarKenniscentrum. Op basis van alle kennis en ervaring die Hans heeft opgedaan ontwikkelde hij een programma waarbij ouders en hun kinderen écht met elkaar in gesprek gaan over (studie)keuze, zonder oordeel of sturing, maar door naar elkaar te luisteren.

Doelgroep zijn leerlingen uit h4 en v5 met hun ouders. Deelname is vrijwillig en bedoeld voor wie kiezen (nog) lastig vindt.

Avond 1, (oktober) Praat samen!

Centraal op deze eerste avond staat de vraag ‘hoe voer je een goed gesprek over de toekomst, wat doe je vooral wel en wat beter niet?’ Hans: “We beginnen de avond met het kijken naar een filmpje over een gesprek tussen een vader en een zoon over de studiekeuze van de zoon. De vader doet hierbij zo’n beetje alles fout. Je ziet de vader sturend te werk gaan, er ontstaat irritatie, de vader neemt dat wat de zoon echt leuk vindt en waar hij goed in is niet serieus genoeg, enzovoort. Na het filmpje krijgen de leerlingen en ouders een aantal vragen voorgelegd: ‘wat viel je op?’, ‘wat ging goed?’, ‘wat kan beter?’ Op deze manier ontdekken zowel de ouders als de leerlingen, eerst apart van elkaar, een overlappend aantal gespreksregels, eigenlijk hoef ik daar dan niet veel meer aan toe te voegen.” Nadat de gespreksregels op een poster zijn geschreven gaan de leerlingen in een aparte ruimte aan het werk met de zogenaamde Droomopdracht: hoe ziet je leven eruit over vijf jaar? Hans: “Ik ben dan even alleen met de ouders en dan zeg ik: ‘Wat u vooral niet moet doen is straks aan uw kind vragen om even voor te lezen wat er op het papiertje met de opdracht staat. Waarschijnlijk drukken ze jullie het papiertje in de hand. Beter is het om te zeggen: ‘Nee, vertel eens, waar gaat jouw droom over, wat heb je bedacht, waar ben je over vijf jaar?’. De leerlingen vinden het vaak best spannend om hun droom met hun ouders te delen, maar uiteindelijk komt er een glimlach op hun gezicht en dan weet ik dat de opdracht geslaagd is.”

Avond 2 (december) Doe het samen!

“Ik begin deze avond met het geven van informatie over het puberbrein. Bijvoorbeeld over dat het helemaal niet gek is dat kinderen van deze leeftijd niet ver vooruit denken omdat hun pre-frontale cortex nog niet voldoende ontwikkeld is en dat bijvoorbeeld de vraag of er later wel werk is bij een gekozen opleiding niet ‘des tieners’ is. De kern van deze avond is ‘Zoek en praat samen’. Help je kinderen vooruit te denken en ga bijvoorbeeld samen naar een open dag. Stel vragen, toon begrip voor je puber en neem hem/haar serieus.” Aan het einde van deze avond maken de leerlingen een testje, bijvoorbeeld op Studiekeuze123. Hans benadrukt hierbij dat dit testje ook vooral bedoeld is als gespreksstarter. Ouders kunnen naar aanleiding van de uitslag van de test vragen stellen als ‘wat vind je van deze uitslag?’, ‘ben je verrast door de uitslag?’, ‘wat wil je verder gaan onderzoeken?’, etc.

Avond 3, (januari) Reflecteer en zoek samen!

Op deze avond is er een forumgesprek met oud-leerlingen die aanwezig zijn als ervaringsdeskundigen. Zij vertellen over de keuzes die zij hebben gemaakt en delen ervaringen over het studentenleven. Ouders en leerlingen worden uitgenodigd zoveel mogelijk vragen te stellen aan de oud-leerlingen. Het tweede deel van de avond worden ouders en leerlingen wegwijs gemaakt op internet. Waar vind je wat als je meer wilt weten over bijvoorbeeld bepaalde opleidingen? Hierbij wordt ook ingegaan op de fase waarin de leerling op dat moment zit en welke studiekeuzeactiviteiten daarbij kunnen passen. Hans: “We delen die avond een heel lijstje met linkjes die ouders en hun kinderen thuis verder kunnen helpen om het gesprek voort te zetten.

We merken dat na afloop van de drie avonden er beweging is ontstaan en het gesprek thuis aan de keukentafel verder kan worden gevoerd op een meer ontspannen en constructieve manier.”

__________________________________________________

Voor leerlingen uit de eindexamenklassen organiseert Hans in maart van een schooljaar een workshop over het bedenken van een plan voor een tussenjaar en de aandachtspunten hierbij.

Zie hiervoor ook: Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB | Expertisepunt LOB

__________________________________________________

>

Stapsgewijs de harde knip overbruggen tussen havo en hbo

Hoe kunnen we de aansluiting tussen voortgezet onderwijs en hbo verbeteren, zodat minder studenten uitvallen?


De Hogeschool Utrecht sloot daarvoor onlangs een convenant met vo-scholen in de regio. Lieke van Bokhoven, projectleider regionale samenwerking, legt uit welke drie factoren vooral belangrijk zijn om te zorgen dat studenten slagen, en welke plannen er zijn om de kloof tussen vo en hbo te dichten.

’Op het hbo krijg je te pas en te onpas feedback! Dat is zó wennen!’ Het is een uitspraak van een eerstejaars student die illustreert waarom de overstap naar het hbo voor studenten echt verwarrend kan zijn. “Deze docent bedoelt het waarschijnlijk goed,” zegt Lieke van Bokhoven, “maar de eerstejaars studenten denken dat ze iets verkeerd doen en raken in verwarring. Het is beter om de feedback rustig op te bouwen.” Lieke van Bokhoven is projectleider regionale samenwerkingen vo-ho aan de Hogeschool Utrecht. Doel van het project: de doorstroom van met name havisten verbeteren. “Nog steeds valt een op de drie studenten uit op het hbo. Het merendeel valt uit op een opleiding van hun eerste keus en gaat dan een andere opleiding doen. Dat zorgt voor oponthoud. Er zijn er ook die tijdelijk gaan werken en dan niet terugkomen – ook dat is een gemiste kans.” De oorzaak is duidelijk: “Tussen havo en hbo zit nu een harde knip. Vaak hebben leerlingen aan het eind van de havo nog niet de juiste skills voor het hoger onderwijs. De vraag is dus: ‘Hoe kunnen we de landing gemakkelijker voor ze maken?’ Er zijn veel initiatieven van individuele opleidingen en bevlogen docenten om de aansluiting te verbeteren. Het doel van dit project is om krachten te bundelen, elkaar te inspireren en kennis te delen.”

 

Hoe gaan jullie dat precies aanpakken?

“Ik werk met een Projectteam Regionale Samenwerking, waarvan acht mensen van Hogeschool Utrecht deel uitmaken. Daarnaast is er een werkgroep met ruim twintig mensen uit het vo en hoger onderwijs in de regio. Die groep is een dwarsdoorsnede uit het onderwijs, van schoolleiders, mentoren en decanen tot beleidsmedewerkers van toeleverende scholen. In oktober hebben we een werkconferentie georganiseerd. Daar is ook een convenant ondertekend door bijna veertig scholen, gericht op het verbeteren van de samenwerking.

De titel van de conferentie was ‘Van woorden naar daden’: we willen niet dat het alleen bij praten blijft. Het voordeel van een convenant is dat er écht een commitment komt, ook vanuit de schoolbesturen. Dat is belangrijk, want je kunt als docenten wel goed samenwerken, maar je hebt toch vooral faciliteiten nodig en daarvoor zijn besturen verantwoordelijk. Het was een mooie bijeenkomst met aandacht voor wetenschappelijke inzichten en met vertegenwoordigers vanuit het landelijk en regionale bestuur. Er waren ook inspirerende werksessies – ik wist niet dat er al zóveel initiatieven waren voor samenwerkingen, het was mooi om dat te ervaren.”

 

Bij die werksessies draaide het om drie thema’s waar de aansluiting tussen vo en hbo verbeterd kan worden: kiezen, kunnen en kennen. Om met ‘kiezen’ te beginnen: hoe kunnen jullie als hbo samenwerken met de havo-scholen als het gaat om studiekeuze en LOB?

“Bij studiekeuze gaat het niet alleen om begeleiding en voorlichting, uit onderzoek blijkt dat vooral ervaringen zorgen dat een studiekeuze succesvol is. Vanuit de Hogeschool Utrecht kunnen we op verschillende manieren ondersteuning bieden. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld een dag meelopen met een student, of ze kunnen onze labs bekijken. Onlangs was een aantal vo-scholen hier een middag zodat leerlingen konden kennismaken met Informatietechnologie. Die waren na afloop dolenthousiast. Ze dachten dat de ICT-sector niets voor ze was, maar hier in het VR-lab zagen ze hoe de praktijk kan zijn.

Daarnaast zijn er tools, zoals het LOB-cv, die je kunt gebruiken bij LOB in het vo en die wij kunnen gebruiken op de matchingsdag en bij de aanmelding van nieuwe studenten. Dat soort tools willen we binnen deze regionale samenwerking verder gaan uitrollen, want het effect wordt groter als vo en ho ze allebei gebruiken. Als een student bijvoorbeeld na twee maanden besluit dat de studie van de eerste keus het bij nader inzien toch niet is, kun je samen terugkijken in het LOB-cv: wat waren nog meer studierichtingen die hij of zij heeft overwogen? Misschien zit daar iets bij waar de student alsnog beter op zijn of haar plaats is. Onlangs hebben we trouwens een evaluatie uitgevoerd bij een aantal scholen die LOB-cv gebruiken en daarbij zagen we al minder uitval van de eerstejaarsstudenten. Het is een kleine steekproef, maar wel veelbelovend. Als je met tools als het LOB-cv aan de slag gaat, zie je snel resultaat. Dat is al gebleken uit onderzoek, maar je moet het wel gaan dóen.”

 

Wat is de belangrijkste belemmering?

“Tijd. We werken op dit moment in de werkgroep met extra bevlogen mensen, dat zijn echt de voorlopers. De gemiddelde havo-docent zegt: ‘Ik zie het belang, ik wil het doen, maar ik kom er gewoon niet aan toe. We moeten al zoveel!’

De kunst voor ons is dus om vanuit de Hogeschool Utrecht iets te bedenken dat aanvullend is en niet teveel tijd kost. Daarom focussen we nu op het ontlasten van docenten, bijvoorbeeld door lessen over te nemen of faciliteiten ter beschikking te stellen. Een docent wiskunde kan hier met de klas een IT-experience komen doen, een docent aardrijkskunde kan hier een les komen geven. Leerlingen kunnen hier ook op een experience-manier kennismaken met vervolgopleidingen. Leerlingen van een Technasium gingen hier laatst bijvoorbeeld aan de slag om een energiebesparende waterkoeler te ontwikkelen. De leerlingen vonden het fantastisch! Mede daardoor beklijft de informatie ook beter. Het valt allemaal onder de ervaringen die leerlingen kunnen helpen bij een bewuste studiekeuze.”

 

Het tweede punt waar de aansluiting beter kan: ‘kunnen’, dat gaat over studievaardigheden. Waar gaat het mis?

“De overgang van havo naar hbo is nu voor de meeste studenten te abrupt. Ze moeten binnen twee maanden veel zelfredzamer zijn en meer samenwerken dan waarop ze zijn voorbereid. Het gaat van ‘Pak hoofdstuk 3, bladzijde 6 en volgende week is er een overhoring’ in één keer naar ’Een energieleverancier heeft een crisis, ga met je groepje aan de slag om een oplossing te bedenken’.

Eerstejaars zijn als ze binnenkomen vaak nog niet gewend aan probleemgestuurd onderwijs, en hier op de Hogeschool Utrecht doen we niets anders. Dat is niet voor niets: dit is hoe we studenten voorbereiden op hun werkzame leven. Alles is gericht op je praktische functioneren. We doen steeds meer met programmatisch toetsen, waarbij studenten beoordeeld worden op hun portfolio. En we werken bijvoorbeeld ook met 360-graden feedback, want in het bedrijfsleven krijg je óók feedback van alle kanten.

Onze opleiding ‘Open ICT’ is de eerste van de reguliere fulltime bachelors die die omslag maakte. In de IT is de scrum-aanpak gebruikelijk, dus vanaf dag één bootsen we dat na in de opleiding. Als je binnenkomt, worden er direct leerdoelen geformuleerd: wat wil je bereiken, hoe ga je dat aanpakken? Je gaat ook meteen in groepjes aan de slag. De leerlingen die die opleiding volgen zijn lyrisch over dit onderwijs, en het bedrijfsleven is heel enthousiast over de skills die die studenten hebben. Maar de overgang vanaf de havo is voor veel studenten groot.”

 

Het vraagt inderdaad veel van de zelfredzaamheid van studenten.

“We vragen sowieso veel van onze studenten op het hbo, er zijn veel prikkels en veel keuzes die ze moeten maken. Dat is voor veel studenten lastig. Ze kijken vaak naar de korte termijn en dat is ook niet raar: de havo-leerlingen zijn jonger als ze op het hbo komen dan leerlingen die vanuit het vwo doorstromen naar de universiteit. Je kunt ze niet kwalijk nemen dat hun zelfredzaamheid nog niet optimaal is. Aan de andere kant moeten we ze ook niet onderschatten: er zijn ook jongeren die op hun zeventiende al wethouder zijn. Als ze echt het nut ergens van inzien, lukt het wél. Hoe dan ook zijn ‘zelfredzaamheid’ en ‘reflecteren’ vaardigheden die je eenvoudig kunt verbeteren. Eigenlijk zouden ze al vanaf de brugklas moeten leren reflecteren. Het is goed dat daar nu binnen LOB in het vo steeds meer aandacht voor is.”

 

Het havoplatform maakt zich hard voor een praktijkgericht vak op de havo, havoP, juist ook om de zelfsturing van leerlingen te vergroten. Zou dat helpen om de aansluiting te verbeteren?

“De aanpak van havoP sluit naadloos aan bij het idee van Applied Sciences dat wij hier hanteren. Dat vak bereidt leerlingen heel goed voor op het hbo, zeker als je stuurt op zelfredzaamheid, leren samenwerken en effectief plannen. Als leerlingen in het vak havoP al probleemgestuurd leren werken aan praktijkcases, dan komen ze er wel op het hbo. We kunnen docenten adviseren hoe ze dat in de les vorm kunnen geven, want zoals ik al zei: we doen hier niets anders dan probleemgestuurd onderwijs aanbieden.”

 

Dan het derde punt: ‘kennen’, de vakinhoudelijke aansluiting tussen havo en hbo. Daar zou je eigenlijk geen problemen verwachten, de havo bereidt toch voor op het hbo?

“Maar ook daar is een kloof: waar de havo vakinhoudelijk eindigt, is niet waar het hbo begint. Havisten moeten dus meteen al gaan bijspijkeren, als ze aan een hbo-studie beginnen. Dat is niet motiverend en bovendien wordt de studie daardoor nóg pittiger. Vooral bij Engels, wiskunde en Nederlands lopen studenten daartegenaan. Een mogelijke verklaring is dat we op het hbo meer van studenten zijn gaan vragen, bijvoorbeeld doordat het hoger onderwijs steeds Engelstaliger wordt. Sommige studenten hebben op de middelbare school al tweetalig onderwijs gehad, maar voor de anderen is het echt een grote overgang.

Uiteindelijk is het probleem dat de eindtermen van enkele vakken van de havo niet op het niveau zijn van de begintermen van het hbo. Om dit op te lossen zou er een lobby op landelijk niveau moeten zijn. Het ministerie van OCW weet ervan en de vo-raad is zich ervan bewust. Dus dit probleem is niet iets waar wij in dit project op focussen – laten we eerst doen wat binnen onze invloedssfeer ligt.”

 

Wat zijn de eerste punten waarmee jullie aan de slag gaan?

“We beginnen met kleine projecten die we vervolgens groot kunnen uitrollen. Bij quick fixes denk ik bijvoorbeeld aan het havoP-programma. Dat kunnen we uitwerken in concrete pilots, die vervolgens een voorbeeld kunnen zijn voor andere scholen. Voor LOB geven we prioriteit aan het LOB-cv, en verder zetten we nog meer in op ervaring en beleving door havo-leerlingen hier op de Hogeschool Utrecht uit te nodigen. Dat is allemaal kleinschalig en behapbaar, en later goed op te schalen.

Binnenkort gaan we met de werkgroep bepalen wat we concreet samen met havo-scholen in de regio kunnen doen, en hoe we dat het beste gezamenlijk kunnen vormgeven, bijvoorbeeld door leerlijnen uit te werken of handvatten voor docenten op te stellen. We hopen nog dit jaar de eerste resultaten te delen met de achterban. Het zou mooi zijn als binnen vijf jaar het percentage uitvallers en switches is gereduceerd naar tien tot twintig procent. Dat is nog steeds teveel, maar wel een flinke stap in de goede richting. ”

 

Wat adviseer je LOB-medewerkers van vo-scholen, die hun leerlingen beter willen voorbereiden op het hbo?

“Denk in mogelijkheden! Zoek daarbij vooral ook inspiratie bij collega’s. Bij elke onderwijsinstelling zijn er wel een paar bevlogen voorlopers die zich met de aansluiting vo-hbo bezig houden. Ga bij hen te rade, bijvoorbeeld over hoe je leerlingen kunt helpen extra studievaardigheden te ontwikkelen. Tijdens onze bijeenkomsten blijkt vaak dat collega’s niet van elkaar weten waar ze precies mee bezig zijn. Daar is veel winst te behalen, dus zorg voor mogelijkheden om ervaringen en ideeën uit te wisselen.

Ik doe ook graag nog een oproep aan docenten en schoolleiders van vo-scholen in de regio Utrecht: sluit je aan bij onze werkgroep! Want hoe meer mensen zich aansluiten, hoe meer impact we kunnen hebben. Het verbeteren van de aansluiting tussen havo en hbo is een maatschappelijke opdracht die we gezamenlijk hebben. Het was tijdens de conferentie mooi om te merken dat iedereen binnen vo en hbo hetzelfde nastreeft, en dat ook iedereen zich daaraan committeert. Als we dat doorzetten, maken we de aansluiting tussen vo en hbo, en ook het hele onderwijs, stap voor stap steeds een stukje beter en kunnen we de harde knip overbruggen.”

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen
>

De Walburg College Tour

Hoe het programma College Tour van Twan Huys, de ‘Walburg College Tour’ werd.
 

Mustapha Saidi, docent en projectleider D&P, vertelt hoe het programma College Tour van Twan Huys, de ‘Walburg College Tour’ werd.
“We waren op school al gewend om af en toe gastsprekers uit te nodigen om te komen vertellen over hun beroep en loopbaan. Wat ik echter merkte was dat leerlingen de verhalen van de gastsprekers niet altijd interessant vonden. Die waren soms monotoon en saai, waardoor het verhaal van de gastspreker niet goed overkwam. De gastspreker was ook niet altijd capabel om vragen van leerlingen op een goede manier te beantwoorden. Toen ik op een avond het programma College Tour op tv zag, dacht ik hé waarom kunnen wij dat niet op school organiseren? De schoolleiding vond het een goed idee en zo startte ik samen met mijn collega Esther Slaa de Walburg College Tour. Qua opzet moest het verfrissend worden, anders en vol met dynamiek en interactie tussen spreker en publiek, de leerlingen dus.”

Hoe is de College Tour bij jullie op school opgebouwd?

“Op onze school hebben we een theaterzaal waar 250 mensen in passen. Dat is dus een ideale ruimte voor de Tour. De spreker die komt houdt eerst een pitch over zichzelf van ongeveer 20 minuten, wordt daarna geïnterviewd door een van onze docenten en beantwoordt vragen van leerlingen uit de zaal. De docent is meestal een collega die een vak geeft dat past bij het verhaal van de spreker. Zo wordt een spreker die iets komt vertellen over cryptovaluta geïnterviewd door een docent economie. We voegen soms ook een stukje entertainment toe aan het verhaal van de spreker. Zo hadden we bij de spreker die kwam vertellen over klimaat en duurzaamheid (de Klimaatburgemeester), een woordkunstenaar gevraagd een rap te maken op basis van een aantal kernwoorden op het gebied van klimaat en duurzaamheid. Deze rap was zo’n groot succes dat er in samenwerking met de gemeente nu een clip van is gemaakt!”


Hoe kom je aan interessante sprekers?

“Soms vragen we een ouder van de school, maar meestal probeer ik via mijn eigen netwerk sprekers te vinden die passen bij onderwerpen die leerlingen interessant vinden. Via via is het bijvoorbeeld gelukt om één van de gebroeders Anker te ‘strikken’. Hij komt in 2023 zijn verhaal vertellen over de advocatuur en alles wat daarbij komt kijken. Ook hadden we een arts, een ouder, die aan de wieg stond van het coronamedicijn en verder twee goochelaars/illusionisten die zich tijdens hun verhaal ook richtten op keuzestress, studievaardigheden en LOB. Op het programma staat ook nog een voormalig profvoetballer die onder andere vertelt dat je je niet moet blind staren op 1 bepaald toekomstbeeld. In zijn geval lukte het niet om carrière te maken als profvoetballer en was hij blij dat hij kon terugvallen op een studie.”
 

Zijn er nog dingen die je wilt verbeteren?

“Ik vind dat de reflectie van leerlingen op de Tour nog beter kan en ook zou ik graag willen dat meer van mijn collega’s komen kijken en luisteren naar de sprekers, zodat zij meer betrokken raken bij LOB.”

De College Tour is bedoeld voor havo- en vwo-leerlingen uit klas 3 tot en met 6. Het is niet verplicht om aan de College Tour deel te nemen, maar bij deelname kunnen de leerlingen een reflectieverslag inleveren dat onderdeel vormt van hun LOB-dossier. Dit schooljaar zal er ook een versie van de College Tour voor de mavo worden ontwikkeld.

Wil je bij jou op school ook een College Tour organiseren? Je bent van harte welkom om een keer te komen kijken bij een College Tour op het Walburg College. Ook is Mustapha bereid om je te helpen bij het organiseren van jouw eerste Tour. Helemaal mooi zou het zijn als er een samenwerking ontstaat met een aantal scholen, zodat sprekers kunnen worden uitgewisseld.

--------------------------------------------------------------------------------------

TIPS

  • Zorg voor een goede screening van de spreker zodat je niet voor verrassingen komt te staan en zeker weet dat het cv van de spreker klopt.

  • Investeer in een goede voorbereiding van het gesprek met de spreker zodat er heldere afspraken gemaakt kunnen worden.

  • Informeer leerlingen én hun ouders op tijd. Op het Walburg College gebeurt dat onder andere via social media (Instagram en Facebook) en via de weekbrief.

>

Profielkeuzespel ProfiLeren

Een spel dat leerlingen helpt om echt goed na te denken over welk profiel bij hen past en ze leert voorbij clichés te kijken.
 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Rachèl Wannet, senior communicatie- en marketingspecialist van de Radboud Universiteit Nijmegen, ontwikkelde samen met docenten uit de regio een spel om leerlingen uit klas 3 te helpen bij het maken van een bewuste(re) profielkeuze. Het spel, ProfiLeren, wordt al op veel scholen gebruikt en levert veel enthousiaste reacties op!

Het helpt leerlingen om echt goed na te denken over welk profiel bij hen past en leert ze voorbij clichés te kijken die bestaan over profielen, opleidingen en beroepen. Centrale vraag bij het spel is: welke eigenschappen/vaardigheden en activiteiten passen het best bij dit beroep en waarom?

Leerlingen onderzoeken bij het spelen van het spel hoe deze eigenschappen en activiteiten zich verhouden tot (universitaire) beroepen die aansluiten bij de vier profielen. Ze gaan daarover met elkaar in gesprek en luisteren naar elkaars argumenten en ideeën: wie had de beste argumenten en ideeën en waarom?

Tijdens het spelen worden de beroepen in een context gepresenteerd, waarbij ieder beroep een kleur heeft. In de nabespreking wordt pas aangegeven welke kleur bij welk profiel hoort om de leerling zo objectief mogelijk te laten spelen. Sommige beroepen passen ook bij een hbo-opleiding. Zo worden vwo scholieren er in hun studiekeuzeproces ook bewust van dat een hbo-opleiding een goede aansluitende vervolgopleiding kan zijn.

Een plenaire nabespreking is essentieel om van het spel een betekenisvolle leeractiviteit te maken. Hierbij doorlopen de leerlingen een aantal stappen om tot reflectie te komen. Zo hopen de ontwikkelaars van het spel leerlingen beter te laten nadenken over hun profielkeuze.

 

Tips

Het spel wordt gespeeld met groepen van vier leerlingen. Als je het spel met de hele klas wilt spelen heb je dus meerdere spellen nodig.

Kijk ook eens naar deze filmpjes, waarin studenten en leerlingen vertellen over hun profielkeuze:

Video's voor in de les - Radboud Universiteit (ru.nl)

>

Een LOB-spel om jezelf én elkaar beter te leren kennen

Hoe goed ken jij je studenten en hoe goed kennen zij elkaar? Wil jij een duidelijker beeld  in wie zij zijn om hen beter te kunnen begeleiden?

 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Sanne van Uden is een van de ontwerpers van de Reflectietoolbox. Deze toolbox bevat allerlei creatieve ideeën om studenten te laten reflecteren op LOB-activiteiten en geeft inspiratie bij het maken van reflectieopdrachten binnen vo, mbo en hbo.

Naast de reflectietoolbox ontwierp Sanne een spel dat docenten en studenten de mogelijkheid biedt om op een laagdrempelige manier met elkaar in gesprek te gaan. Het spel kan worden gespeeld als losse opdracht, maar heeft ook een relatie met de reflectietoolbox.

“Wij kwamen er bij onze studenten achter dat zij totaal geen idee hebben over hoe zij overkomen en waar hun talenten liggen. Mensen denken vaak dat een talent is aangeboren en dat je vanzelf ergens goed in wordt. Maar dat is lang niet altijd waar! Als je bijvoorbeeld wel muzikaal bent, maar er niks aan vindt om een instrument te bespelen en daar heel veel mee te oefenen, dan wordt je er nooit goed in. Bij onze studenten wilde ik terug naar de basis: wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik? En daarna: wat kan ik al een beetje en waar kan ik een van mijn talenten in gaan ontwikkelen?
Om studenten hierbij te helpen heb ik een spel ontwikkeld: het LOB-spel. Met het spel wil ik ook aan docenten laten zien hoe leuk het is om met LOB bezig te zijn. Je leert je studenten beter en op een andere manier kennen: het levert echt veel op!”

Het spel bestaat uit een groot aantal kaartjes met vragen die gaan over wie de student is, wat zijn of haar drijfveren zijn etc. Door het spelen van het spel leren de studenten zichzelf beter kennen, maar ook elkaar. Het spel kent vijf categorieën: beschrijvend, creatief, digitaal, muzikaal en beeldend. Binnen deze categorieën zijn verschillende opdrachten gemaakt die worden aangeduid met een symbooltje op het kaartje. Deze opdrachten gaan over: spreken, noteren, tekenen, uitbeelden of opzoeken. Veel kaartjes zijn voorzien van een QR-code waarmee wordt verwezen naar een beeld- of geluidsfragment. Je kunt ervoor kiezen om na het spelen van het spel de studenten een reflectieopdracht te laten maken via www.reflectietoolbox.nl , zodat ze nog een keer stilstaan bij alle antwoorden die ze hebben gegeven. Dit kun je dan als docent later nog individueel bespreken tijdens een loopbaangesprek.

Het spel is heel gemakkelijk in te zetten als kennismakingsactiviteit, binnen een LOB-les of binnen een reguliere les, bijvoorbeeld als energizer tussendoor. Je kunt alleen de kaartjes gebruiken, maar je kunt het ook als bordspel spelen. Het spel kan ook digitaal worden gespeeld, de kaartjes kun je dan projecteren. Een goede begeleiding van de docent is bij alle spelvormen belangrijk.

>

“Je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen”

In het Honoursprogramma van de Gymnasia (HPG) richten leerlingen zich op een project naar keuze, dat aansluit bij hun passies en interesses en waarmee ze bovendien competenties ontwikkelen.
 

Yvonne Lommen en José van Zwieten van Stichting Het Zelfstandig Gymnasium vertellen waarom dit programma ook buiten de gymnasia goed zou kunnen werken. “Het HPG gaat om je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen.”

Een verlegen meisje dat een dichtbundel schrijft en eruit voordraagt. Een leerling die een uitzendbureau begint voor interessante bijbaantjes. Een leerling die vrijwilligerswerk doet in het buitenland of een leerling die een lessenserie voor docenten ontwerpt over hoe ze om kunnen gaan met onzekerheid onder leerlingen.

Het zijn maar een paar voorbeelden van projecten die gymnasiumleerlingen de afgelopen jaren oppakten in het kader van het Honoursprogramma van de Gymnasia (HPG). Plezier in leren, competenties ontwikkelen en je eigen interesses volgen, dat zijn een paar van de doelstellingen achter dit programma. Tijdens het HPG krijgen bovenbouwleerlingen alle vrijheid om zich in een project naar eigen keuze te verdiepen, dat aansluit bij hun passies en interesses. Het programma duurt in totaal 2,5 jaar en wordt afgesloten met een portfolio en een eindgesprek met twee examinatoren van buiten de eigen school – leerlingen die slagen, krijgen een certificaat. Yvonne Lommen en José van Zwieten zijn bij Stichting Het Zelfstandig Gymnasium verantwoordelijk voor de portefeuille HPG. Ze geven voorlichting, doen onderzoek en zijn ook regelmatig examinator op de HPG-dagen, waarbij leerlingen hun portfolio presenteren en een eindgesprek voeren.

José van Zwieten: “Het HPG ontstond als een denkoefening van een clubje van rectoren die iets wilden doen voor gymnasium-leerlingen die eigenlijk méér zouden willen en kunnen. Hoe konden die leerlingen op een andere manier bedienen dan met het huidige aanbod? Meer vanuit hun eigen interesse, en op zo’n manier dat ze ook vaardigheden zouden ontwikkelen? Zo ontstond het beeld van een honoursprogramma en er was zoveel enthousiasme dat er meteen mee werd gestart. Het programma is dan ook vanaf het begin opgezet als een eeuwigdurende pilot: juist het experimenteren en nieuwe dingen uitproberen levert veel op, niet alleen voor de leerlingen, maar ook voor de scholen.”


Eerst even de leerlingen: het honoursprogramma is een aanvulling op het curriculum. Welke toegangseisen zijn er voor leerlingen om mee te doen aan het HPG? Moeten ze een goed cijfergemiddelde hebben, bijvoorbeeld?

Yvonne: “Er zijn voor het HPG geen toegangseisen, dus scholen bepalen zelf welke leerlingen mee mogen doen met het HPG. Het past niet bij alle leerlingen, er wordt echt iets van ze gevraagd. Vooral zelfsturing, want er is wel begeleiding, maar leerlingen draaien hun project voornamelijk zelf.”

José: “Onderpresteerders zijn uitdrukkelijk ook een doelgroep. Dat zijn de leerlingen die in het gewone curriculum niet genoeg worden uitgedaagd. Soms wordt hun aan-knop met het HPG wél gevonden. Dat zagen we bijvoorbeeld bij een meisje dat echt geen gemakkelijke leerling was, maar ontzettend gemotiveerd voor het HPG. Het ging zelfs zo goed, dat ze na twee jaar al klaar was en dus aan het eind van de vijfde klas haar HPG kon afronden. Toen was de uitdaging voor de school wel: ’Welke uitdaging kunnen we nu voor haar verzinnen?’ Maar het liet wel zien dat het HPG kan helpen om juist die leerlingen te motiveren.”

 


Wat voegt het HPG toe naast het profielwerkstuk, waarin leerlingen ook een onderwerp uitdiepen?

Yvonne: “Soms liggen die twee dicht bij elkaar, bijvoorbeeld bij een leerling die een HPG deed over zilte landbouw. Maar het HPG draait vooral om de combinatie van onderzoeken en jezelf ontwikkelen. Het gaat dus niet alleen inhoudelijk de diepte in, maar draait óók om competenties en persoonlijke ontwikkeling: hoe ben je gegroeid in 2,5 jaar dat je aan je HPG hebt gewerkt?”

José: “Het HPG is meer gericht op het proces dan op het resultaat, hoe mooi dat resultaat vaak ook is. Soms loopt een project anders dan je vooraf in gedachten had. Dat geeft niet, dan stel je je plannen bij. Leerlingen kunnen ook na een jaar een ander onderwerp kiezen. Of concluderen dat het niet is gelukt, en daarop samen met de begeleider reflecteren: ‘Welke drempels en hindernissen kwam ik tegen, wat ging wel goed?’”

Yvonne: “We werken altijd vanuit het waarderende perspectief. Wanneer lukt het wél en hoe komt dat dan? Een belangrijk onderdeel van het HPG is ook ‘je talenten inzetten’. Bij talent kan het ook gaan om bijvoorbeeld sport of kunst, of om samenwerken. We sluiten daarbij aan bij de ideeën van Luk Dewulf over talentgericht werken.”


Je noemde al een aantal competenties. Daarbij horen in dit programma ook creëren, onderzoeken en kennis vergaren, communiceren en samenwerken & leiding geven. Hoe zijn die competenties vastgesteld?

Yvonne: “Bij de start van het HPG hebben we mensen uit het bedrijfsleven en van universiteiten gevraagd: ‘Wat zijn competenties waar leerlingen echt iets aan hebben?’ Daar is een lijst competenties uit voortgekomen. Er zijn er in de loop der jaren ook een paar afgevallen. De competentie ‘denken’ bijvoorbeeld, lag te dicht bij ‘onderzoeken’ en ‘kennis vergaren’. Sinds vorig jaar mogen leerlingen ook zélf een competentie toevoegen, waarin ze zich willen ontwikkelen.”

José: “Leerlingen komen vaak met verrassende persoonlijke doelen. Een leerling wilde bijvoorbeeld meer zijn eigen koers leren varen, onafhankelijk van wat vrienden en klasgenoten vonden. Dat is een heel persoonlijk doel. Maar dat vragen we niet van iedereen. We willen dat leerlingen tijdens hun HPG persoonlijke groei en ontwikkeling laten zien, maar dat kan ook zijn ‘Ik weet nu beter wat ik leuk vind’.”

Yvonne: “Hoewel we ‘loopbaanoriëntatie’ niet expliciet benoemen, is het wel onderdeel van het programma. We horen van leerlingen dat het HPG ook bijdraagt aan de studiekeuze. Een leerling die aanvankelijk medicijnen wilde gaan studeren, koos uiteindelijk voor antropologie, omdat dat veel beter bij haar paste. Er is een soort automatisme dat gymnasiumleerlingen doorstromen naar de universiteit, maar dat hóeft natuurlijk niet. Leerlingen die muzikaal of kunstzinnig zijn, kiezen voor het conservatorium of de kunstacademie, soms ook doordat ze zich er met het HPG mee bezig hebben gehouden.”


Leerlingen kunnen zich ook búiten school met hun passies bezighouden. Wat is de meerwaarde als dat op school wordt aangeboden?

José: “De schoolcontext is wel degelijk belangrijk. Een aantal leerlingen zou hun HPG-project misschien op eigen houtje ook wel hebben gedaan, maar leerlingen vinden het prettig dat het door de school begeleid en gewaardeerd wordt. Bij het HPG gaat het erom je te ontwikkelen in iets waar je hart ligt. Het is fijn dat je dan aan het eind iets kunt laten zien.”

Yvonne: “Leerlingen geven aan dat ze het schriftelijke portfolio en het examen een wezenlijk onderdeel vinden van het HPG. Vooral dat eindgesprek, waar twee mensen van buiten de school bij zijn, geeft meerwaarde. Zowel leerlingen als begeleiders zeggen: ‘Het maakt uit dat je ook kunt zakken.’”

José: “We hebben daarin trouwens wel een wijziging doorgevoerd. Voorheen beslisten examinatoren bij het examengesprek of een leerling geslaagd was of niet. Maar het paste niet bij de geest van het programma, om een leerling na 2,5 jaar ineens af te wijzen. Nu leveren leerlingen een portfolio in en is er eerst een voorbereidingsdag met examinatoren. Bij twijfel is er een gesprek met de begeleider van de leerling. De leerlingen die een uitnodiging krijgen voor het eindgesprek, slagen.”


Dit soort aanpassingen zegt ook wel iets over de ‘pilothouding’ die jullie zélf hebben.

José: “Die pilothouding is voor dit project belangrijk. We kunnen dingen uitproberen en fouten maken, daar leren de deelnemende scholen zelf ook van. Als we in dit programma ergens tegenaan lopen, kunnen we het samen oplossen. Als gemeenschap van HPG-scholen blijven we leren en dat geldt ook voor de HPG-begeleiders. We horen regelmatig dat docenten en begeleiders door dit programma meer gaan nadenken over hoe ze onderwijs geven. Of dat ze op een andere manier mentorgesprekken gaan voeren.”

José: “Op onze vraag ‘Wat levert het HPG jullie op?’ antwoordde een van de meest ervaren HPG-begeleiders: ‘Liefde. Van de leerling voor de begeleider en andersom. Dat je echt gesprekken met een leerling hebt, gedurende een langere periode dan één schooljaar, niet alleen over inhoud maar ook over zaken als ‘Wat houdt jou bezig?’ of ‘Wat vind je moeilijk?’, zónder je druk te maken om toetsen en cijfers. Daardoor krijg je een andere relatie met de leerling.’ Dat horen we vaker. Het gaat meer over ‘Wat doet er voor jou toe?’ Dat zijn waardevolle gesprekken!”


Jullie pleiten ervoor om een vorm van HPG ook in andere schooltypen in te voeren. Wat kan het toevoegen?

Yvonne: “We zijn regelmatig examinator en we worden dan soms bijna van onze stoelen geblazen door waar leerlingen mee komen. Er gebeuren zulke bijzondere dingen als je leerlingen vrijheid en ruimte geeft om hun interesses en passies te volgen, en als je ze daarbij begeleidt vanuit een waarderend perspectief en met focus op hun ontwikkeling.”

José: “Omdat we er zelf zo enthousiast over zijn, voelen we ons ook schatplichtig: als je iets moois in handen hebt, wil je het delen. Bij het HPG draait het om het ontdekken van je talent. Wat zijn jouw talenten en hoe kun je die ontplooien? Dat is niet alleen interessant voor gymnasium-leerlingen. Je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen.”Yvonne: ”Natuurlijk, er moet al van alles binnen het onderwijs, dat snappen we. Maar dat je daarnaast leerlingen de ruimte geeft om aan de slag te gaan met iets dat hun interesse heeft, levert zoveel op. Ook voor de school. Door de pilothouding ga je ook samen met je collega’s meer nadenken over de basisvraag hoe je mooi onderwijs van de grond krijgt, altijd vanuit het waarderende perspectief: als je vastloopt, geeft dat niet, dan kijken we naar wat wél goed gaat. Het HPG breng zóveel, zowel voor de leerlingen als voor de school. Eigenlijk is dit de mooiste vorm van onderwijs.”

_____________________________________________________

Hoe geef je leerlingen de ruimte om een eigen project op te zetten?

______________________________________________________

Meer lezen:

______________________________________________________

Meer informatie

Honours Programma van de Gymnasia (HPG) 
>

Muziek maken met een loopbaanvraag binnen het SWLO:

In het Studie Werk Leerorkest (SWLO) wordt met veel plezier gemusiceerd, maar het gaat hierbij vooral om de persoonlijke (loopbaan)ontwikkeling. Hoe zit dat?


Het Studie Werk Leerorkest is een orkest waar mensen – jong en oud – met elkaar musiceren zonder dat ze per se goed zijn in het bespelen van een instrument, dat is zelfs helemaal de bedoeling niet! Toch is er harmonie binnen het orkest en wordt er met veel plezier gemusiceerd, maar gaat het vooral om persoonlijke (loopbaan)ontwikkeling. Hoe zit dat?

Nono Poels, innovatiedocent op het Graafschap College, nam in 2018 het initiatief tot het oprichten van het Studie Werk Leerorkest. Een staaltje out of the box denken dat een project voortbracht dat betaalbaar is en verrassende resultaten oplevert op het gebied van loopbaanontwikkeling. Doel van het initiatief was om mensen uit verschillende domeinen (onderwijs po-vo-mbo-ho, bedrijfsleven en overheid) én van verschillende leeftijden bij elkaar te brengen en via het samen musiceren te werken aan een persoonlijk ontwikkelvraagstuk op het gebied van studie of loopbaan. Iedere ontwikkelvraag is goed, als mensen maar de stap naar verdere ontwikkeling willen zetten en bereid zijn dat te doen vanuit het bespelen van een instrument dat ze niet kennen. Nono: “Binnen het orkest is sprake van domeinoverschrijdend gedrag. Omdat je van nulniveau begint heeft niemand de hierarchie of de expertise, maar wel de wil en het doorzettingsvermogen om op zoek te gaan naar antwoorden.”

Hierarchie in leeftijd, opleiding of expertise spelen dus geen rol binnen het orkest. Wel zijn zeven professionele musici bij het orkest betrokken om alles muzikaal in goede banen te leiden, maar ook zij stellen zich lerend op en begrijpen dat interactie binnen de groep voorrang heeft op het ambacht. Leden van het orkest zijn verder bijvoorbeeld mensen die werken bij de overheid of in het bedrijfsleven, bassischoolleerlingen, leerlingen uit het vo met hun decaan of schoolleider, mbo- of hbo-studenten.

Het orkest komt 30 weken per jaar bij elkaar en binnen die 30 weken zijn er zes dialoogsessies, waarbij de ontwikkelvragen en ervaringen die mensen opdoen binnen het orkest worden besproken. De dialoogsessies worden steeds geleid door verschillende deelnemers van het orkest, dus ook door een tienjarige basisschoolleerling. Deze diversiteit aan begeleiders levert altijd verrassende inzichten op!

Gewerkt wordt vanuit het principe dat je je ontwikkelt vanuit het grote niet weten, 21st century skills spelen ook een rol bij deze ontwikkeling. Het vraagstuk, de worsteling en de zoektocht van de deelnemer vormen het uitgangspunt om collectief te bouwen aan het ontwikkelen van een Leven Lang Lerencultuur en een antwoord te vinden op de persoonlijke loopbaanvraag. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van elkaars netwerk.

Nono werkt bij haar project samen met professor Erik Scherder. Het SWLO is nu nog een regionaal project in de provincie Gelderland, maar er zijn plannen om het project uit te breiden naar de regio’s Brabant, Maastricht en Zoetermeer. Inmiddels hebben ruim 300 mensen deelgenomen aan het orkest. Op 5 oktober jl. waren de intakes van nieuwe leden voor dit schooljaar. Het SWLO is gekoppeld aan een onderzoek: Regie op kantelmomenten. Dit onderzoek is gebaseerd op vier kernlijnen: self-efficacy, doorzettingsvermogen, wendbaarheid en netwerkleren.
 

Tips

Wil je ook een SWLO opstarten in jouw regio?  Maak een stuurgroep waarin overheid, onderwijs en ondernemers zitten. Zorg ervoor dat binnen deze stuurgroep ook een directeur, financieel manager en iemand vanuit het werkveld zitten, zodat er snel beslissingen kunnen worden genomen. Aandachtspunten zijn:

  • Iedereen start vanuit het niet weten, het nulniveau (Theory U, Scharmer,O.)

  • Elke deelnemer komt minimaal in duo uit een ander netwerk. Bijvoorbeeld: docent-student of werkgever-werknemer etc.

  • SWLO is gericht op duurzame veranderingen en Leven Lang Ontwikkelen.

  • De 21 skills sluiten aan bij de keuzedelen: persoonlijk profileren, expressief talent, doorstroom hbo en ondernemend gedrag. Maak deze koppeling wanneer je gaat starten.

  • Kom 30 weken in een kalenderjaar bij elkaar. Twee uur per week: Kies in overleg de beste tijd voor de repetities

  • Het delen van netwerk en ervaringen staat voorop: samen leren delen.

 

>

Zo maak je reflectie betekenisvol!

Reflectieverslagen schrijven – veel leerlingen en studenten hebben er een hekel aan, en uit onderzoek blijkt dat ze er (mede daardoor) vaak weinig van leren.

 

Innovatiedocent en lerarenopleider Sander Berendsen ontwikkelde een methodiek die studenten vrijer laat en beter werkt: leer studenten om aan de hand van betekenisvolle ervaringen hun eigen verhaal te vertellen. “Dan wordt reflectie écht een hefboom voor persoonlijke ontwikkeling.”

Reflectie speelt binnen LOB een belangrijke rol en het lijkt dan ook een logische opdracht om studenten door middel van verslagen te leren te reflecteren op hun ervaringen. Maar wat vinden studenten daar zelf eigenlijk van? Docent en onderzoeker Sander Berendsen deed onderzoek, en heeft een aantal van de reacties van mbo-studenten van het Graafschap College met hun toestemming achter elkaar gezet. Met plezier laat hij de opname horen.

‘Bij iedere vraag moet je gewoon zoveel mogelijk typen’, zegt een studente over de reflectieverslagen. Een ander vult aan: ‘De ene docent geeft het terug en zegt ‘Doe het maar wat uitgebreider’ en de andere docent speelt heel erg in op je gevoel.’ Studenten krijgen al snel door wat er van hen verwacht wordt. ’Dan kom je in de tweede en dan weet je precíes welke leraar wat wil horen’. Maar dat leidt niet tot meer inzicht. ‘Op een gegeven moment dacht je “Ik heb geen zin om er nóg weer een te maken. Ik heb er toch niks mee gedaan, dus waar doe je het dan voor?”’

Aan de stemmen hóór je hoe moedeloos ze zijn, en dat is ook niet raar: toen Sander Berendsen begon met zijn onderzoek (“We merkten een zekere reflectiemoeheid op bij onze studenten en waren benieuwd hoe dat kwam”) bleek dat sommige studenten in een lesperiode van tien weken twaalf reflectieverslagen moesten inleveren. “Twaalf! Studenten zaten dan vlak voor de deadline om een reflectieverslag in te leveren en dan zei de een: ‘Heb jij nog een reflectieverslag?’ Dan gingen ze reflectieverslagen uitwisselen, en met ‘Zoek en Vervang’ de namen veranderen. Dat werd dan opgestuurd en dan kreeg de één een negen en de ander een 6,5. Het was verschrikkelijk! En dan moesten ze op basis van die verslagen óók nog in gesprek met hun studieloopbaanbegeleider, of ze daar nou een klik mee hadden of niet. Het was allemaal totaal niet betekenisvol. Het kwam studenten alleen maar de neus uit.”

 

Nu is ‘reflectie’ voor veel mensen ook wel een vaag begrip, dat soms bijvoorbeeld wordt verward met ‘evaluatie’. Wanneer is reflectie volgens jou wél betekenisvol?

“Betekenisvolle reflectie gaat over het terugkijken op ervaringen, of het ter plekke bespreken van ervaringen, die betekenis voor jou hebben. Dan gaat het om ervaringen waar een emotie aan vast zit. Die emotie is uniek en essentieel: je vóelt wat voor jou van betekenis is. Je wordt ergens blij van, je krijgt er energie van of je raakt ergens door gefrustreerd. Studenten vinden iets spannend, ze lopen ergens tegenaan, ze vinden iets moeilijk of ze denken ‘Laat ik maar niets zeggen’ omdat ze het eng vinden om kwetsbaarheid te delen.

Bij het reflecteren kijk je terug op zo’n ervaring, waarbij je je ervan bewust wordt dat die emotie bij jóu hoort. Aan inzicht kun je een volgende leerstap verbinden. Dát is reflecteren.

Dus je kijkt terug op een betekenisvolle ervaring, je bent je ervan bewust dat die ervaring bij jou hoort, en als je denkt ‘ik wil dat de volgende keer anders of beter’, kun je daaraan werken. Dan zet je een volgende stap in je ontwikkeling, en daarna ga je het weer opnieuw proberen. Zo is betekenisvolle reflectie onderdeel van een doorlopend en levenslang leerproces.”

 

Reflectie is een belangrijk onderdeel van LOB, met name motievenreflectie en kwaliteitenreflectie. Hoe zie jij de rol van reflecteren binnen LOB?

“Ik zie binnen LOB nu twee uitersten. Aan de ene kant wordt reflectie natuurlijk wel als belangrijk gezien, maar toch blijft het onderwerp vaak beperkt tot een uurtje LOB in de week. Docenten hebben dertig leerlingen en weten soms de namen niet eens. Er wordt daarbij vooral instrumenteel gekeken: hoe zijn je cijfers?

Aan de andere kant wordt er, vooral in sociale opleidingen, veel ‘onder de ijsberg’ besproken. Wat vóel je? Wat dóet het met jou? Ik was zelf onder meer verbonden aan de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. Die studenten zijn overwegend meisjes tussen 16 en 21. Aan hen werd continu gevraagd: ‘Wat dóet het met jou?’ Die meiden gingen piekeren! Tom Luken heeft daar ook onderzoek naar gedaan en zegt: ‘Je moet daarbij uitkijken dat studenten die het goed willen doen, niet continu gaan piekeren, omdat ze helemaal nog geen handen en voeten kunnen geven aan die reflectie’ Kariene Mittendorff geeft in haar onderzoek ook aan dat reflectie eerst aangeleerd moet worden.”

Jullie zijn het bij het Graafschap College anders gaan doen. Vertel!

“We zijn begonnen bij de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. De eerste stap was dat studenten zelf een vorm mochten kiezen voor hun reflectieverslagen. Ze kozen vaak voor een Albelliboek, met foto’s van betekenisvolle ervaringen. Dat noemden we ‘Jaarboeken’. Studenten hoefden niet meer te reflecteren op een in beton gegoten thema, de vraag was: ‘Wat was voor jou betekenisvol, op school, thuis, of tijdens je werk of stage? Wat zegt iets over jóu, over jouw persoonlijke zelf?’

Dat werkte veel beter dan die reflectieverslagen. Nu gingen studenten zélf ontdekken waar ze bijvoorbeeld goed in waren of wat ze leuk vonden. Uiteindelijk probeerden we op die manier ook een vertaalslag te maken naar het professionele zelf, de rol van pedagogisch medewerker. Klein voorbeeld: een studente had in haar boek een foto opgenomen van Ajax-speler Victor Fischer, die ze bewonderde omdat hij terugkwam na een zware tegenslag. Een doorzetter bij tegenslag – dat zegt zoveel! Een ander liet een foto zien van haar volleybalteam, waardoor ik later bijvoorbeeld ook kon vragen of ze misschien een volleybal-clinic wilde geven tijdens een sportdag.

Die competenties konden studenten ook weer verbinden aan het kwalificatiedossier. Je krijgt op een hele andere manier contact met studenten.”

 

Werkt die vorm voor alle studenten?

“Nee, de studenten in de technische opleidingen en de maakindustrie zijn niet zo van die fotoboeken, die zijn meer van de actie. Een gesprek voor, tijdens of na het maken van een product werkt dan beter. Voor hen hebben we een polaroidwand gemaakt. De loopbaanbegeleiders maakten daarvoor polaroid-foto’s als hen iets opviel of verraste aan een student, bijvoorbeeld tijdens een praktisch vak of een stage.

Dat was trouwens wel wennen. In het begin zei een student wel eens: ‘Waarom heb je mijn foto opgehangen?’ en dan zei die studieloopbaanbegeleider: ‘Omdat ik vond dat je dat zo goed deed.’ Daar kwam dan een gesprek uit voort, dat leidde tot een keuze, actie of concrete vervolgstap. Door er op die manier aandacht aan te besteden, werden studenten zich er steeds meer van bewust wat ze goed deden. En als je een paar keer een compliment krijgt, dan is het geen toeval meer, dan zegt het iets over jouw talenten. Vervolgens gingen we dáárover praten.

Zo leren studenten gaandeweg hun eigen verhaal te vertellen, aan de hand van die betekenisvolle ervaringen. Dat is belangrijk, want we denken vaak wel dat we een verhaal kunnen vertellen, maar het is echt iets dat je moet leren. En juist door je verhaal te vertellen, wordt het een hefboom voor je persoonlijke ontwikkeling.“

 

Voor een persoonlijk verhaal zijn dus vooral betekenisvolle ervaringen nodig. Hoe creëer je die op school?

“Dat is best een lastige. Wij vroegen in ons onderzoek ook: ‘Als het gaat over betekenisvol leren, waar heb je dan het meeste geleerd? Was dat op school, werkplek, stage, bij verenigingen of clubs of bij familie en vrienden?’ En dan werd door studenten bijna álles genoemd, behalve school.”

 

We schieten nu in de lach, maar eigenlijk is het treurig!

“Er gebeuren op school natuurlijk ook mooie dingen, maar de betekenisvolste gesprekken worden bijna altijd buiten het klaslokaal gevoerd. Het mooie is: voor betekenisvolle ervaringen is vaak helemaal niet zoveel nodig, je kunt die best creëren. Al is het maar door gewoon de school uit te gaan. Aan het begin van een bijeenkomst met studenten hoorde ik eens dat de burgers bij MacDonalds in de aanbieding waren. Toen zijn we spontaan dáár naartoe gegaan. Daar kwamen zulke goede gesprekken uit voort, gewoon door het eens over een andere boeg te gooien. Bij een andere activiteit zijn economie-studenten samen met mensen uit het bedrijfsleven gaan suppen, dat kan hier vlakbij. Daaruit kwamen ook de mooiste gesprekken voort. Daar werden zoveel verhalen verteld, en daar werd zoveel geleerd, zowel door de studenten als door de CEO’s. We zijn ons er hier steeds meer van bewust dat beroepsgerichte didactiek echt anders is dan de vakdidactiek. Iets maken, dat leer je door van alles uit te proberen en ook dingen te laten mislukken. We moeten studenten meer ruimte geven om te prutsen. Zó ontdek je wat werkt en waar je goed in bent! Niet enkel in een klaslokaal terwijl je zit te luisteren naar een docent. Ik geloof dan ook steeds meer in een leer-ecosysteem, waarbij bijvoorbeeld onderwijs en bedrijven bij elkaar zitten en studenten ook ruimte hebben om te experimenteren en bijvoorbeeld zelf een bedrijf te starten.”

 

Waarom is juist dat vertellen van verhalen zo belangrijk, als het gaat om loopbaanontwikkeling?

“Het gaat over het verhaal van je leven. Bij LOB gaat het erom te ontdekken waar je zelf blij van wordt en na te denken over hoe je dát kunt verbinden met actuele beroepen en vraagstukken. Hoe complexer de wereld wordt, hoe dichter we bij onszelf moeten leren blijven. Hoe belangrijk verhalen daarbij zijn, zie ik ook ook bij ondernemers in de Achterhoekse maakindustrie. Ik heb bijvoorbeeld contact met Iginio Voorhorst, hij is CEO van bedrijf dat onder meer luchtveringen maakt. Hij vertelt in een jubileumboek van zijn bedrijf hoe hij in een tussenjaar met een camper door de wereld reisde, en last kreeg van zijn rug. Dáár is uiteindelijk zijn bedrijf uit ontstaan! En als je hem vraagt naar zijn mooiste ervaring, vertelt hij over een jongen van twaalf die ongeneeslijk ziek was, en die hij mee heeft laten rijden in zijn Ferrari. Dát soort verhalen… Als we daar in het onderwijs wat meer aandacht voor hebben, naast het leren van kennis en vaardigheden. Met die balans wordt het onderwijs écht betekenisvoller.”

____________________________________________________________

 


Vertel eens!

Drie tips van Sander Berendsen om te reflecteren aan de hand van verhalen

1. Praat mét studenten, niet tegen ze

Begin klein. Maak aan het begin van de les bijvoorbeeld tien minuten vrij voor de studenten die je op dat moment voor je hebt: hoe is het nu thuis, waar loop je tegenaan in je stage, wil iemand iets delen? Als een student een beetje bozig kijkt: ‘Vertel eens, wat is er aan de hand?’

2. Geef studenten de vrijheid om zelf een vorm te kiezen

Reflecteren hoeft echt niet altijd in de vorm van een geschreven verslag. Misschien kan het in de vorm van een blog, vlog, of een fotoboek. Of maak een polaroid-wand met foto’s van betekenisvolle ervaringen. De vraag is altijd: wat waren voor jou betekenisvolle ervaringen? Wat vind jij belangrijk?

3.  Neem de betekenisvolle ervaringen mee in LOB-gesprekken

Daarbij is het vooral belangrijk dat de lerende, de student dus, de auteur blijft van het verhaal. Stel je als docent of begeleider open op en laat de leerling of student het verhaal vertellen. Wat zou je willen bespreken? Waar liep je tegenaan en wat ga je ermee doen? Het begeleiden van die volgende stap in de ontwikkeling is een uitdagend proces.

____________________________________________________________

Meer informatie

Het boek ‘Leren van verhalen’ van Sander Berendsen is gratis in te zien of te downloaden via www.lerenvanverhalen.nl.

____________________________________________________________

Meer inspiratie

Tekst: Anne Wesseling,  Fotografie: Hetty van Oijen

>

Voor een goed loopbaangesprek is ook zelfkennis nodig

Podcast-serie De Loopbaancoach

 

In de podcast-serie ‘De Loopbaancoach’ interviewt Japke Ebbinge professionals en onderzoekers en geeft ze ook een kijkje in de keuken van de loopbaancoach: hoe verloopt een loopbaangesprek met een young professional? Welke coachingsinstrumenten worden ingezet, en waarom? “Als loopbaancoach moet je leren om óók naar jezelf te luisteren.”

 

 ‘Wat wil ik eigenlijk zélf?’, is de loopbaanvraag van studente Tess, die bijna klaar is met haar hbo-opleiding. ‘Wat zou ik doen en kiezen vanuit mijn ‘rustige zelf’, in plaats van vanuit stress, perfectionisme, emoties en bewijsdrang?’

Loopbaancoach Hadassa Kruithof gaat in gesprek met Tess. Ze reikt praktische handvatten aan (hoe kun je mindfulness momenten inbouwen in de dag?), behandelt een stukje psycho-educatie (hoe kijk je naar stress?) en gebruikt ACT-coaching (hoe kun je je niét verbinden met je negatieve gedachten?).

Bijzonder aan dit gesprek: je kunt erbij zijn. Niet live, maar door te luisteren naar de podcast ‘De loopbaancoach in actie’. “Het gesprek met Tess is een voorbeeld van hoe je een loopbaangesprek kunt aanpakken”, zegt psycholoog Japke Ebbinge, coördinator van de Leergang Loopbaancoaching aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en presentator van de podcastserie. “Je hoort het gesprek van Hadassa en Tess, en daarnaast evalueren Hadassa en ik het loopgesprek en lichten we toe wat we doen. Je zit tijdens het luisteren naar de podcast dus echt in ónze hoofden. Welke keuzes maken we in het moment? Waar gaan we wel of niet op in, en waarom? Ons doel is om door middel van de podcast een inkijkje te geven in het loopbaancoaches, en loopbaanprofessionals een idee te geven van hoe je zo’n gesprek kunt aanpakken. Niet vanuit de gedachte ‘Dit is dé manier’, maar ter inspiratie, en ook om de verschillende coachingsinstrumenten te leren herkennen.”

 

Hoe kwam je op het idee van een podcast?

“Ik vind het leuk om radio te maken, dat had ik al bij de HvA al eerder gedaan. De laatste jaren namen podcasts een vlucht. Met mijn collega Daphne Wiersema maakte ik aanvankelijk een podcast voor de eerste lichting deelnemers aan de Leergang Loopbaancoaching. Daarvoor namen we de hoorcolleges op, en de podcast was alleen te beluisteren door deelnemers. We merkten dat die het luisteren naar een podcast echt een prettige manier van leren vonden.
De reacties waren zo positief dat we meer wilden doen met deze vorm, ook omdat we vanuit de leergang graag laagdrempelig onze kennis willen delen.

We zijn gaan kijken welke professionals voor onze doelgroep interessant zouden kunnen zijn om te interviewen. De eerste professional die meewerkte was Jouke Post, docent Theorie van de Loopbaanbegeleiding aan Saxion Hogeschool. Hij wilde graag iets doen met Kerr Inkson, die een boek schreef over negen metaforen voor loopbanen. Daarmee zijn we begonnen: een serie van negen afleveringen met Jouke Post over die metaforen. Daarna volgden nog meer interviews met professionals, en in de meest recente afleveringen, ‘De loopbaancoach in actie’, voeren we echte loopbaangesprekken.”

Die laatste zijn bijzonder omdat je als luisteraar echt bij het gesprek aanwezig bent – zo voelt het althans.

“We merkten bij onze deelnemers dat ze behoefte hadden aan een voorbeeld van hoe een loopbaangesprek verloopt. Ze genoten ervan als we dat tijdens de bijeenkomsten voordeden. We waren zelf gecharmeerd van de podcasts van Esther Perel, die daarin een inkijkje geeft in haar relatietherapie, en we vroegen ons af of wij misschien ook zoiets konden doen voor het loopbaangesprek – een podcast in de vorm van een écht gesprek, dus niet als rollenspel. We hebben een oproep gedaan onder studenten, en met drie studenten die zich hebben aangemeld, hebben we inmiddels een podcast-aflevering gemaakt.”

Bij de loopbaangesprekken passen jullie verschillende instrumenten toe. Bij de eerste aflevering, met studente Tess die voor de keuze staat wat ze na haar hbo-opleiding zal gaan doen, kozen jullie bijvoorbeeld voor een benadering vanuit ACT, de Acceptance and Committent Theory. Wat houdt die in en waarom kozen jullie daarvoor?

“Wij hebben als docenten een achtergrond in de psychologie, dus dat is hoe we de loopbaancoaching benaderen: vanuit psychologie, gedrag, mens en ontwikkeling. De basis van een loopbaangesprek is goed luisteren en aanwezig zijn, maar daarnaast zet je als coach ook je gereedschappen in. Je kijkt altijd: wat is de vraag, en welk instrument past daarbij? Bij de coachvraag van Tess speelde perfectionisme een belangrijke rol, vandaar vandaar dat we met haar kozen voor oefeningen in het ACT-spectrum. ACT is een instrument dat goed is in te zetten in loopbaanbegeleiding. Het is een ‘derde generatie gedragstherapie’, waarbij het gaat om het verhogen van de psychologische flexibiliteit: je leert anders om te gaan met je gedachten en gevoelens, in plaats van ze te willen veranderen. Je kunt je gedachten bijvoorbeeld op afstand zetten door niet meer te denken: ’ik ben mijn gedachten’ maar eerder ‘Ik heb gedachten’. ACT gaat ook over het accepteren van pijn in plaats van die te vermijden: soms is de pijn dat iets mislukt draaglijker dan wat je doet om die pijn te vermijden.

Dat laatste is vooral belangrijk als het gaat om doen wat waardevol voor je is. Daar komt namelijk bijna altijd spanning bij kijken. Hoe dichter je leeft naar je waarden, hoe spannender het wordt, want dan heb je écht wat te verliezen. Als je die spanning vermijdt, kan het je weghouden bij wat je juist belangrijk vindt. De gedachte wordt dan: ’Ik wil dit doen maar ik vind het spannend’. Het helpt al als je zou kunnen denken ‘Ik wil dit doen én ik vind het spannend’. Als je op die manier die spannende gedachten kunt ontrafelen, kun je meer gaan leven naar je waarden – precies wat Tess aan het eind van het gesprek het gevoel geeft dat ze vanuit rust haar keuzes kan maken.”

 

De gesprekken tussen jou en je collega Hadassa zijn ook persoonlijke gesprekken. Hoe belangrijk is zelfkennis eigenlijk, voor een loopbaancoach?

“Heel belangrijk! Bij coaching gaat het er uiteindelijk om dat je mensen bij hun eigenheid wilt brengen. Als je ruimte wilt maken voor hun verhalen, moet je durven kijken naar de verhalen in jezelf. Hoe dieper je bij jezelf kunt zijn, hoe dieper je bij de ander kunt komen. Loopbaancoaching is geen therapie, maar het kan soms wel therapeutisch werken, omdat je ook met jezelf aan de slag gaat. Dat zit ook in de opzet van het onderwijsprogramma van de leergang Loopbaancoaching: deelnemers passen instrumenten en technieken eerst toe op zichzelf en vervolgens bij een coachee.

Gisteren hadden we bijvoorbeeld een masterclass over zelfinzicht, en over hoe je je eigen schaduwkanten kunt inzetten bij een loopbaangesprek. Als we mensen willen leren om over zichzelf te leren, moeten we dat als leergangteam ook voorleven. Niet in een rollenspel, maar in een echt gesprek. Waar zit ík mee? Hoe zit het met míjn kernkwaliteiten en met míjn schaduwkanten? Heeft mijn collega een reële vraag, of een irritatie, dan voeren we daar echt een gesprek over. Je laat als trainer op die manier zien dat je zelf ook leert en ook kwetsbaar bent. Ik leer er zelf elke keer van.”

 

Tijdens de leergang Loopbaancoaching leer je niet alleen hoe je mensen kunt begeleiden, maar je ontwikkelt je zelf ook?

“In het begin willen deelnemers vooral meer kennis opdoen, maar gaandeweg leren veel ervan zichzelf beter kennen, en ze leren hoe ze die zelfkennis adequaat kunnen gebruiken in de begeleiding. Uiteindelijk leren we mensen ook om meer zichzelf te zijn in hun professie. Aan het eind van de leergang hoor ik vaak: ’Vroeger zag ik de leerlingen in het schoolsysteem, en was ik meer bezig, naar eer en geweten maar niettemin, om ze door een mal te duwen. Nu durf ik vrijer naar ze te kijken: wie ben jij als mens, en wat past daarbij?’

De deelnemers van de leergang Loopbaancoaching gaan gedurende de opleiding ook breder naar zichzelf kijken. Sommigen gaan zelfs hun werkdag anders inrichten, met meer rust. Ze voeren loopbaangesprekken bijvoorbeeld niet meer adhoc en overal tussendoor, maar op een vast moment in de week. Maar met aandacht en vertraging – voor zover die vertraging die mogelijk is binnen de kaders van een volle werkweek.”

 

Er zijn inmiddels bijna dertig afleveringen beschikbaar van podcastserie De Loopbaancoach. Waar kun je als luisteraar het beste beginnen?

“De podcastserie is bedoeld voor de doelgroep van loopbaanprofessionals, maar óók voor mensen die zelf loopbaanvragen hebben, of zich aan het oriënteren zijn op een volgende stap. Er zit geen vaste volgorde in, dus ik zou zeggen: kijk welke podcast je het meeste aanspreekt en beluister die het eerst.

Een aflevering die ik zelf heel interessant vind, is de aflevering met Kitlyn Tjin A Djie, over systemisch werken en over waarom de context belangrijk is voor wie je bent. We zijn vaak zo gericht op ‘je potentieel waarmaken’ en het idee van een meritocratie, waarin je wordt beloond voor je verdiensten. Maar uit steeds meer onderzoeken en publicaties blijkt dat we vaak meer een product zijn van onze context: waar je wiegje staat, bepaalt bijvoorbeeld ook hoeveel kansen je krijgt. Bovendien hebben we lang niet altijd alles in de hand, dat bleek ook in de coronatijd. Ik denk dat dat voor jongeren belangrijk is om te weten.”

____________________________________________________________

Informatie

  • Contactpersoon: Japke Ebbinge, j.ebbinge@hva.nl
  • De podcastserie ‘De loopbaancoach’ is te beluisteren via iTunes, Spotify, podcast-apps en ook via SoundCloud
  • Loopbaancoaching (Hogeschool van Amsterdam) is gericht op loopbaancoaches, mentoren en decanen, LOB-adviseurs en andere professionals die werken met jongeren die staan voor een studie- of loopbaankeuzes. De leergang bestaat uit masterclasses over onder meer identiteitsontwikkeling, stress, keuzestijlen en systemisch werken. 

____________________________________________________________

Hoe voer je een goed loopbaangesprek?

Drie tips van Japke Ebbinge

  1. Geef ruimte door vragen te stellen
    Je kunt als loopbaancoach natuurlijk informatie over studies aanreiken, maar het zoekproces naar ‘Wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik?’ moet een coachee echt zelf doormaken. De kunst is om het zelfsturend vermogen van je coachee te vergroten. Dat kun je doen door vragen te stellen en samen te vatten, en vooral door op je handen te blijven zitten. Dat laatste is misschien wel de grootste uitdaging: niet de regie overnemen, maar je coachee de ruimte te geven om zélf zijn of haar eigenheid te ontdekken. In de fase van identiteitsontwikkeling waarin jong volwassenen zitten, is het überhaupt al een grote levensopgave om te ontdekken wie je bent, wat je kunt en wat je wilt!
  2. Maak leren betekenisvol
    In school is er vaak druk om te presteren en met concrete resultaten te komen, terwijl loopbaanbegeleiding een proces is, niet een eindresultaat. Bij dat proces is het belangrijk om ook naar je eigen werkwijze te kijken. Door welke bril kijk je zélf naar de wereld? Wat vind jij zélf belangrijk?
  3. Sluit aan bij het referentiekader van je coachee
    Een van de dingen die we coronatijd veel hoorden van loopbaanbegeleiders, is ‘Ik dácht dat ik deze leerling kende, maar wat weet ik weinig over hoe de leerling woont!’ Of leerlingen een eigen kamer hebben, of er überhaupt wifi is thuis, hoe de omgeving eruit ziet, of er broertjes en zusjes zijn. Verdiep je in het leven van je coachee, zodat je daar in het gesprek bij aan kunt sluiten.

____________________________________________________________

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

LOB is cruciaal tijdens je middelbare schooltijd

LOB is vaak het terrein van mentoren en decanen, maar uiteindelijk draait het om de leerlingen. Hoe kijken zíj naar LOB?

 

Lina Boukhoubza is voorzitter van de leerlingenraad van het Calandlyceum in Amsterdam en zette daar LOB extra op de agenda. “Er gaat veel aandacht naar de lesstof, maar school is zoveel meer. Over tien jaar weet ik niet meer hoe een vulkaan precies werkt, maar de impact van een stage of een loopbaangesprek kan ik me dan nog precies herinneren.

Ze loopt een dag in de week stage bij het ministerie van Defensie, is betrokken bij het team dat zich bezighoudt met de Maatschappelijke Diensttijd (MDT), is politiek actief én draait mee met een programma van het Oranjefonds. “Mijn ouders houden het ook niet helemaal bij”, zegt Lina Boukhoubza lachend over wat ze allemaal doet náást haar school en het voorzitterschap van de leerlingenraad.

De activiteiten passen bij haar interesses: ze volgt al vanaf de brugklas het Technasium, niet zozeer vanwege de bètavakken, maar vooral vanwege de praktijk- en maatschappelijke kant. De stage bij Defensie kwam vooral voort uit de wens om uit haar eigen bubbels te breken en een compleet nieuwe wereld te ontdekken. “Mijn school faciliteert het ook”, zegt ze. “De stage heb ik zelf geregeld, maar zij zorgden wel dat ik het ook kon doen. Ik zit in een soort ‘topsport-programma’ met een aangepast rooster, daarin zit ook een leerling in die schaakt, en iemand die viool speelt. Het motto van mijn school is ‘Ontdek wat jij kunt bereiken’. School is er niet alleen voor het diploma en de cijfers, maar vooral voor de vorming.”

 

Je zit in de vijfde klas van het Technasium. Heb je dan meer te maken met LOB dan andere richtingen?

“Het Technasium is geweldig qua LOB, vanwege de praktijkopdrachten. In de eerste klas kregen wij bijvoorbeeld een opdracht voor het afvalbedrijf in Amsterdam, en gingen we daar met de klas ook naartoe voor een rondleiding. In de derde klas maakten we een lichtontwerp voor het Amsterdam Light Festival, en kwam een ontwerper in de klas. Het verbreedt je beeld, als Technasium leerling heb je wat dat betreft echt een voorsprong op andere leerlingen.

Maar we hebben ook de Caland College Tour gehad, dat was voor alle leerlingen. Dan was er bijvoorbeeld een officier van justitie te gast op school, en konden we vragen stellen. Het is belangrijk om de buitenwereld in de school naar binnen halen, om leerlingen te laten zien: ‘Hier kun je óók voor kiezen’. Zeker voor leerlingen die die voorbeelden niet in hun eigen omgeving hebben. Want je niet kent, kun je niet kiezen. Wat je niet voor je ziet, ga je ook niet kiezen. LOB heeft ook te maken met kansengelijkheid.”

 

Jullie zien als leerlingen dus echt belang van LOB?

“Je hebt aan LOB nog meer aan dan aan je cijfers. Het hangt wel af van de leerling. Weet je al wat je wilt gaan studeren, of heb je al een richting? De ene leerling heeft meer informatie nodig voor de studiekeuze, voor een leerling die al vanaf z’n vijfde weet wat hij wil worden is de belangrijkste vraag misschien ‘Wil je dit écht?’

Leerlingen om mij heen hebben echt door dat ze hulp nodig hebben bij het maken van een studiekeuze. Als je iets wilt bereiken, in een tijd waarin je zóveel te kiezen hebt, is het fijn dat je iemand kan spreken die je daarbij kan helpen. LOB is informeren, spanningspartner zijn, hulp bieden, inspireren. Het heeft al die functies, en bij elke leerling anders.”

 

Is voor leerlingen uit gezinnen met een migratie-achtergrond LOB nog belangrijker?

“Een flink percentage leerlingen op mijn school heeft een migratie-achtergrond of is de eerste die gaat studeren. Wat ik interessant vind, en terug zie in migrantengemeenschap in Nederland, is dat het onderwijs echt wordt gezien als verheffingsmiddel. De ouders of oma en opa zijn naar Nederland verhuisd zonder kennis van de taal of hoe van hoe alles hier werkt, en willen heel graag dat hun kinderen het beter krijgen. Onderwijs en ook bestaanszekerheid is belangrijk voor deze groep, omdat het de enige manier is om de maatschappelijke ladder op te klimmen. Leerlingen en studenten ervaren veel druk om te presteren en dan is het logisch om een studie te kiezen voor een duidelijk beroep, zoals arts of advocaat. Het is een safe option: je weet wat het je brengt.

Een opleiding wordt vooral gezien als een papier dat je nodig hebt voor een bepaalde baan, in plaats van een manier om jezelf te ontwikkelen. Als ik vertel dat ik misschien bestuurskunde of Liberal Arts and Sciences wil gaan studeren, vinden mijn ouders het goed, maar anderen uit de gemeenschap snappen het vaak niet.”

 

De vraag ‘Wat wil je later worden’ is niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

“In die vraag ‘Wat wil je later worden’ zit eigenlijk al de drang om te kiezen op jonge leeftijd. Het zou moeten gaan over de vraag ‘waar wil je mee bezig zijn?’ Ik heb het idee dat leerlingen het idee hebben dat wat je kiest meteen vaststaat voor de rest van je leven. Ik vind het juist goed om je niet te snel vast te leggen. LOB draait erom dat je ontdekt wat je kan en wat je wilt en wat de weg ernaartoe is. De juiste LOB-keuze is de keuze die je verder brengt in je reis. Je hoeft echt niet meteen in de juiste trein te zitten. Je kunt uit- en overstappen, en misschien heb je de eerste trein nodig om de tweede trein te halen. Ik denk dat veel jongeren zich dat niet genoeg realiseren.”

 

LOB draait voor leerlingen dus niet alleen over voorlichting over bepaalde studies, maar ook over de hele route door het onderwijs?

“Dat geldt ook als je in je familie of je gezin de eerste bent die verder gaat studeren. Dan ben je ook de eerste die een bepaald pad op gaat. Het systeem an sich is dan vaag. Om op een hbo of universiteit echt ‘thuis’ te zijn, zijn er ongeschreven sociale regels die nieuw voor je zijn als je het boxje ‘migratie-achtergrond’ en het boxje ‘eerste die gaat studeren’ aanvinkt. Je bent misschien afwachtend, want je kent de regels niet, blenden is lastig. Het zit in kleine dingen die zorgen dat je je niet echt thuis voelt. Ik heb gelukkig ook vrienden die een paar jaar ouder zijn en me kunnen helpen. Maar als je je daarvan niet bewust bent, ga je daar te laat achter komen en mis je de aansluiting.”

 

Jullie hebben als leerlingenraad LOB ook aangekaart bij de directie van de school.

“LOB zit op onze school vooral verweven in bepaalde componenten, bijvoorbeeld het Technasium, de profielkeuze en de studiekeuze in de mentoruren. Maar uiteindelijk is het toch best minimaal, en wij vinden als leerlingenraad dat LOB niet een van de dingen is die je als school minimaal kunt doen. Het zou gedragen moeten worden door iedereen, niet alleen de mentoren. We wilden de directie scherp houden en onze directeur luistert echt, het is heel fijn dat zij er prioriteit aan geeft.

Scholen en docenten zijn nu vooral bezig met het inhalen van de achterstanden na corona. Ze zien LOB dan als nice to have, maar het is een cruciaal onderdeel van je middelbare schooltijd. Het zou in elke les moeten zitten, maar als docenten er niet echt zin in hebben of geen tijd voor hebben, valt het weg. De werkdruk onder docenten is hoog, dat speelt mee, maar dan nog: als docent kun je je rol herdefiniëren, juist als verder iedereen vooral bezig is met de inhoud van de stof. Dat lesboek is belangrijk, maar wat zit er in je ándere hand? Je kunt als docent echt een sleutelfiguur zijn voor een bepaalde leerling. Ik kan over tien jaar niet herinneren hoe een vulkaan precies in elkaar zit, maar de impact van een stage of een loopbaangesprek kan ik me dan nog precies herinneren.”

 

Heb je zelf een docent gehad die belangrijk voor je was?

“Dan denk ik aan meneer Van den Berg, onze docent Technasium. Het zit in zijn manier van lesgeven: hij heeft hele hoge verwachtingen van je, maar je mag óók heel erg falen. De lat ligt hoog, tegelijkertijd kun je een opdracht helemaal laten mislukken. Het voelt echt als onvoorwaardelijke steun.

Hij gelooft ook dat je dingen kunt, terwijl je het zelf nog niet door hebt. Daarin was hij echt spot on. Ik was in de brugklas bijvoorbeeld heel verlegen, maar toen we in groepjes een idee zouden presenteren, moest ik dat doen voor mijn groepje. Ik had het nog nooit gedaan, maar hij geloofde erin dat ik het zou kunnen. Dan word je ook zelfverzekerder. Het was echt een katalysator.

De brugklas is een belangrijke en cruciale tijd. Je komt ineens in een nieuwe wereld, waar je nog niemand kent. Dan kun je best een steuntje in de rug gebruiken. Meneer van den Berg deed misschien niet de traditionele LOB, maar hij gaf me inzicht in wat ik leuk vond en hij heeft altijd in me geloofd, dat is cruciaal. Ik wilde in zijn lessen ook altijd héél erg graag presteren. Het ging niet om het cijfer, maar om de waardering. Tegelijkertijd mocht ik ook zeggen: ‘Hier loop ik vast’. Die persoonsvorming, daar hielp hij bij.”

 

Je doet veel praktijkervaring op naast je opleiding. Wat heb je geleerd, bijvoorbeeld tijdens je stage bij het ministerie van Defensie?

“Ik denk dat álle stappen die ik heb gezet, mijn beeld genuanceerd hebben. Ik heb gezien hoe hard mensen werken en hoeveel checks & balances zijn ingebouwd: alles wordt driedubbel gecheckt en verantwoord. Ik heb meer vertrouwen gekregen in de overheid. Doordat je tijdens een stage andere referentiekaders heb leren kennen, wordt je oordeel genuanceerder. Je leert snappen hoe anders mensen afwegingen maken, zeker in crisissituaties. Het maakt dat je minder snel je oordeel klaar hebt en minder getriggerd wordt door nieuwskoppen. Ik zal niet snel meer roepen ‘dit is goed’ of ‘dit is slecht’.”

 

De vraag ‘Wat wil je later worden’ is voor jou vast ook niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

“Ik krijg constant de vraag wat ik later wil worden, maar ik voel niet veel drang om mijn toekomst helemaal uit te stippelen. Ik laat dan wel de richting weten: ‘Ik wil in ieder geval iets maatschappelijks doen’. Mensen denken in beroepen en willen je graag in een hokje stoppen, omdat dat dingen duidelijker en beter behapbaar maakt, maar juist het openstaan voor nieuwe dingen heeft me zoveel gebracht in kennis en ervaring.” Lacht: “En ik ben onderdeel van de flexgeneratie, dus eigenlijk hóef me ook niet vast te leggen: wat ik uiteindelijk ook kies, waarschijnlijk zal ik er toch drie banen bij doen.”

____________________________________________________________

Tips

Voor docenten

  1. Verwerk LOB in de lessen
    Een tekst voor Nederlands kan bijvoorbeeld over een bepaald beroep gaan. En ook in gesprekken kan LOB terugkomen: hoe zie je jezelf over een paar jaar?
  2. Maak leren betekenisvol
    Kijk altijd naar hoe de les verbonden is met de wereld buiten de school: wat héb je aan wat je leert? Wat kun je hiermee, welke impact kun je hebben? Er zijn bijvoorbeeld leerlingen die een 3D-printer leren gebruiken, daarmee kun je duurzame dingen ontwerpen.
  3. Geloof in de kracht van je leerlingen
    Kijk voorbij de cijfers. Als leerling voel je het aan als een docent jou echt ziet. En als een docent meer de rol van coach heeft, kan dat de les ook dynamischer maken.
___________________________________________________________

Voor leerlingen

  1. Vraag je af ‘Waar wil ik later mee bezig zijn?’
    Dat is belangrijker dan een specifiek beroep. Leg jezelf niet te vroeg vast. Je hoeft niet nu iets te kiezen voor de rest van je leven, het belangrijkste is dat je een richting op gaat die bij je past.
  2. Laat weten dat je LOB belangrijk vindt
    Doet je school niet genoeg aan LOB, dan kun je dat aankaarten via de leerlingenraad.
  3. LOB gebeurt niet alleen op school
    Je kunt bijvoorbeeld ook meedoen met de maatschappelijke diensttijd (doemeemetmdt.nl). Je doet ervaring op, ontdekt wat je talenten zijn en je doet iets voor een ander. Wil je uit je bubbel, kies dan iets in een sector waar je helemaal geen ervaring mee hebt.

___________________________________________________________

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB

Neem de optie van een tussenjaar op in de LOB lessen voor álle leerlingen die na het behalen van hun diploma niet meer leerplichtig zijn.
 

Hiervoor pleit Daniëlle Vogels, oprichter van het Tussenjaar Kenniscentrum. Het is een manier om leerlingen aan het denken te zetten: ‘Wat heb jij nodig om straks succesvol te studeren, en welke risico’s en kansen zou een tussenjaar daarvoor kunnen opleveren?’"

Een eindexamenleerling in het voortgezet onderwijs wist zeker dat hij een tussenjaar wilde. ‘Prima’, zeiden de ouders. ‘Maar dan moet je wel een dóel hebben.’ Daar zat ‘m net de kneep: de jongen hád helemaal geen doel en wilde daar ook niet over nadenken.

Was dat erg? Volgens Daniëlle Vogels niet. “Een doel opdringen heeft geen zin, en dwingen tot studeren ook niet. Natuurlijk is een tussenjaar voor zulke jongeren een flink risico, maar met de juiste aanpak kan het ook voor hen hele positieve effecten hebben,” zegt ze.

Daniëlle Vogels richtte in 2019 het Tussenjaar Kenniscentrum op. Doel: objectieve informatie geven over het tussenjaar. Het is belangrijk dat daar een onafhankelijke instantie voor is, want commerciële partijen, die bijvoorbeeld taalreizen aanbieden, belichten de zaak maar van één kant. “We vinden het belangrijk dat leerlingen hierover open en goed geïnformeerd een keuze kunnen maken. Een tussenjaar kan voordelen hebben, maar kent ook risico’s.”

 

Je geeft onder meer workshops over het tussenjaar. Wat is het belangrijkste dat je jongeren daarin mee wilt geven?

“Ik laat ze in de eerste plaats nadenken over de vraag ‘Wat zou ik graag willen?’ En vooral ook: ‘Wat zou voor míj nuttig zijn om straks succesvol te kunnen gaan studeren?’ Bij LOB-lessen op school gaat het vaak vooral over de studiekeuze, maar er zijn nog meer zaken belangrijk. Je kunt de leukste studie kiezen, maar dan zitten er toch ook vakken in die je niet leuk vindt. Onder meer motivatie, zelfstandigheid, discipline en doorzettingsvermogen zijn ook belangrijk. Dat zijn dingen waar je eventueel aan kunt werken, in een tussenjaar.”

 

Vaak wordt gedacht aan een taalreis. Lekker Spaans leren aan de Costa!

“Dat kán een mooie invulling zijn, maar niet voor iedereen. Zo’n taalreis kan ook een grote party worden, dan wordt het tussenjaar meer een lange vakantie. Als je nog niet weet wat je wilt gaan studeren, is het trouwens maar de vraag of een taalcursus daarbij gaat helpen, want dan zit je wéér in de schoolbanken kennis tot je te nemen.

Een tussenjaar biedt kansen om jezelf beter te leren kennen. Dat doe je vooral door verschillende dingen mee te maken in het echte leven. Vervolgens kun je daarop reflecteren: wat vind ik ervan, wat zegt dat over mij? Dingen ervaren, dáár biedt het tussenjaar kansen voor leerlingen. En daar hoef je echt niet voor op reis. Misschien is een snuffelstage of vrijwilligerswerk voor jou veel nuttiger om jezelf te leren kennen. De laatste jaren zijn er met financiering van de overheid veel mooie vrijwilligersprojecten opgezet, die horen bij de maatschappelijke diensttijd. Dat is een fantastische mogelijkheid om het tussenjaar zinvol in te vullen. Het kost niets, en het is ontzettend waardevol voor je persoonlijke ontwikkeling én voor je netwerk.”

 

Vergroot een tussenjaar op zichzelf eigenlijk de kans op studiesucces?

“Die vraag krijg ik vaak, van zowel ouders als onderwijsprofessionals, maar op basis van onderzoek is daar niets over te zeggen. Gemiddeld vallen studenten na een tussenjaar niet minder vaak uit, maar een gemiddelde zegt niets over individuele gevallen, en ook niets over wat studenten dan hebben gedaan in hun tussenjaar.

Uit een promotieonderzoek in de Verenigde Staten bleek wel: jongeren die het tussenjaar hebben gebruikt voor hun persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld door te reizen, presteren daarna beter. Maar voor een goed tussenjaar hoef je echt niet per se te reizen. Uit onderzoek onder Nederlandse studenten blijkt dat maar eenderde van de jongeren met een tussenjaar heeft gereisd, dat zijn vaak jongeren met hogeropgeleide ouders. Wat de anderen doen, naast werken, en welke effecten dat heeft, daar is weinig over bekend.”

Zitten er ook risico’s aan een tussenjaar? Bijvoorbeeld dat je uit je studieritme raakt?

“Daar zijn veel mensen bang voor. Het kan best moeilijk zijn om na een tussenjaar weer in het studieritme te komen, maar dat kan na een lange vakantie aansluitend aan je eindexamen net zo goed lastig zijn. Je kunt je afvragen of dit een goede reden is om meteen door te studeren na je eindexamen. Je hebt hier in elk geval het minst last van als je goed weet wat je wilt studeren en echt gemotiveerd bent om te starten.

Een van de grootste risico’s van een tussenjaar is dat je er weinig aan hebt voor je studiekeuze. Dat je daarna nog steeds niet weet wat je wilt gaan studeren, of dat je net zo’n slecht gefundeerde keuze maakt als vooraf. Eenderde van de jongeren die een tussenjaar neemt, kiest uiteindelijk een andere studie dan ze vooraf van plan waren. Daarom is het belangrijk om je ook tijdens je tussenjaar goed te blijven oriënteren op vervolgstudies.

Een belangrijke factor is ook de mentale gezondheid van jongeren. Met de mentale gezondheid van veel studenten gaat het niet goed – dat was al zo vóór corona, onder meer door de prestatiecultuur. Ik hoor vaak dat jongeren gewoon toe zijn aan rust. De druk op middelbare scholen is ook best groot. Dat kan een goede reden zijn om even pauze te nemen, maar aan de andere kant: als je al niet lekker in je vel zit en dan ook nog niet weet wat je wilt gaan doen, raak je misschien nog dieper in de put. Om dit en andere risico’s te beperken is goede begeleiding van ouders belangrijk.”

 

Wat is de rol van ouders precies?

“Wanneer ik een workshop Tussenjaarplan geef, moeten zij verplicht meedoen. Jongeren maken natuurlijk zelf een plan voor hun tussenjaar, maar ouders hebben daarbij wel een rol. Ze hebben bijvoorbeeld, vaak onbewust, invloed op de vraag of een kind al dan niet voor een tussenjaar kiest. En áls het kind een tussenjaar kiest, hebben ouders invloed op wat het kan betekenen, in positieve of negatieve zin.

Er zijn bijvoorbeeld ouders die zich er volop mee bemoeien en van alles gaan regelen, dan beperk je wat je kind zelf kan leren. Wat wel goed kan werken, vooral als een jongere ongemotiveerd is om iets te gaan doen: de geldkraan dichtdraaien. Zolang je je kind financieel blijft ondersteunen, heb je kans dat het tussenjaar uitdraait op een grote vakantie. Veel ouders reageren blij als ik begin over het betalen voor kost en inwoning. Voor jongeren die weinig actiegericht zijn, kan het best lastig zijn als hun ouders de geldkraan dichtdraaien en ze een tijd fysiek moeten gaan werken.”

 

Er zijn ouders en professionals die zeggen: ‘Alleen een baantje in de supermarkt tijdens je tussenjaar, dat schiet niet op’.

“Maar voor sommige jongeren kan dat juist heel waardevol zijn! Een baantje onder je niveau kan wonderen doen voor je motivatie om te gaan studeren, maar ook voor je doorzettingsvermogen. Kom maar eens een flinke periode vroeg je bed uit voor een baantje waar je eigenlijk geen zin in hebt, daar is echt discipline voor nodig.

Ook voor ouders is het een belangrijke vraag: wat heeft je kind nodig om straks succesvol te studeren en wat zou je kind kunnen doen om aan díe dingen te werken? En wíl je kind eigenlijk wel studeren? Het is goed om na te denken over je wensen, ideeën en twijfels. Dán kun je bewust kiezen voor studeren en een eventueel tussenjaar goed vormgeven. Ongeveer de helft van de deelnemers aan mijn workshops Tussenjaarplan weet overigens nog niet zeker of ze een tussenjaar willen doen. Dat hoeft ook niet. Je hebt na afloop in ieder geval gekeken naar de mogelijkheden, en naar wat er nodig is om succesvol te gaan studeren. Dat is ook winst.”

 

Je pleit voor meer voorlichting vanuit het onderwijs omdat dat zou helpen kansenongelijkheid te verminderen. Hoe zit dat precies?

“In het afgelopen jaar ben ik op zoek gegaan naar jongeren met een migratieachtergrond en hun ervaringen met een tussenjaar. Vaak zeiden ze ‘Ik wist niet eens dat het bestond!’ En ook gaven ze aan dat een tussenjaar in hun omgeving taboe is, omdat ouders het zó belangrijk vinden dat ze het goed krijgen. Er is dan van huis uit veel druk om te gaan studeren, en om te kiezen voor een studie met status en carrièreperspectief.

Als die leerlingen niet vanuit school geïnformeerd worden over hoe een tussenjaar je kansen kan vergroten, hebben ze er geen kennis over. Daarom vind ik informatie over de kansen en risico´s van een tussenjaar een onmisbaar onderdeel van LOB. Als mensen twijfels hebben over een tussenjaar kijken ze trouwens meestal niet naar de risico’s van studeren. Veel studenten lopen vertraging op of vallen uit. In het hbo stopt bijvoorbeeld een op de drie studenten in het eerste jaar van de opleiding, dat is ook iets om over na te denken.”

 

Hoe liep het af met de jongen uit het voorbeeld?

“De ouders draaiden de geldkraan dicht, zodat hij moest gaan werken. Na een tijdje merkte hij dat hij het met dat baantje wel gehad had en daar was hij blij mee, want toen kwam alsnog de vraag op: ‘Wat wíl ik eigenlijk?’ Dus juist door er een tijdje níet mee bezig te zijn, kreeg hij de ruimte om echt na te denken over wat híj verder wilde en wat hij daarvoor nodig had.

Die vraag, ‘Wat heb jíj nodig?’, dat is uiteindelijk precies waar het om gaat bij het nadenken over een tussenjaar, en ook waarom het zo belangrijk is er op school in de LOB-lessen aandacht aan te besteden. Het hoeft niet veel tijd te kosten, en het levert ongelofelijk veel op. Want de vragen die je stelt bij het nadenken over een tussenjaar, over wat jij nodig hebt om succesvol te gaan studeren, zijn relevant voor álle leerlingen.”


__________________________________________________________________________

5 tips van Daniëlle Vogels

Een plek voor het tussenjaar in LOB

  1. Besteed er aandacht aan op school
    Het is in de eerste plaats belangrijk om álle leerlingen aan het denken te zetten, ongeacht of ze al dan niet een tussenjaar willen nemen.
  2. Laat het echt een open keuze zijn
    Een tussenjaar kent kansen en risico’s, net als doorstuderen. Let er bij een LOB-les op hoe je het insteekt, zodat het voor de leerlingen echt een open keuze is.
  3. De invulling is altijd persoonlijk
    Het gaat voor leerlingen om de vraag: ‘Wat heb jíj nodig, om straks succesvol te gaan studeren?’ Wil je bijvoorbeeld zelfstandiger worden, of discipline ontwikkelen, en hoe kan een tussenjaar daarbij helpen?
  4. Een tussenjaar hoeft geen geld te kosten
    Vaak wordt bij een tussenjaar meteen gedacht aan werken en reizen of zelfs een jaar high school, maar er zijn nog veel meer opties. Denk aan bijvoorbeeld een maatschappelijke stage, of vrijwilligerswerk: zinvol en ook goed voor je netwerk.
  5. Betrek ook ouders/verzorgers erbij
    Ouders hebben veel invloed op de keuze voor studeren en een belangrijke rol bij het goed invullen van een tussenjaar, al was het maar omdat zij vaak kunnen beslissen de geldkraan open of dicht te draaien.

__________________________________________________________________________

In onze opdrachtenbank vind je een docentenhandleiding en een jongerenopdracht over het thema tussenjaar. Bij de jongerenopdracht worden ook de ouders betrokken
Studiesucces en tussenjaar: kansen en risico’s | Expertisepunt LOB

 

Tekst Anne Wesseling | Fotografie Hetty van Oijen
>

“Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”

Leerlingen kennen bedrijven in hun eigen regio vaak wel van naam, maar hebben geen idee welke prachtige kansen daar liggen als het gaat om hun toekomstige loopbaan. Het digitale platform en LOB-traject ‘Keyport Meets | Regio in je Rugzak’ gebruikt daarom onder meer slimme software om leerlingen en bedrijven te matchen. Projectleider Paul van Lienen: “We brengen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking komen.”

Rockwool. Sekisui Alveo. UPS Healthcare Solutions. Leerlingen die in het Limburgse Herkenbosch wonen en in Roermond naar school gaan, passeren een industrieterrein met talloze bedrijfsnamen op de gevel. Maar weten ze ook wat voor soort bedrijf er achter de naam zit, en wat er daar achter de voordeur precies gebeurt? In de meeste gevallen niet.

Sterker: vo-leerlingen in Midden-Limburg denken vaak dat er in hun regio ‘helemaal niets’ is. Dat is pertinent onwaar, aldus Paul van Lienen, projectleider van Keyport Meets | Regio in je Rugzak. “We hebben hier álles en er liggen bij die bedrijven geweldige kansen – je moet er alleen mee in aanraking komen. Neem Sekisui Alveo: dat is een producent van schuimrubber, en het bedrijf heeft niet alleen een grote administratieve en logistieke afdeling, maar ook een eigen laboratorium. Dat is voor leerlingen hele relevante informatie. Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”

Die informatie bij de leerlingen krijgen, dat is het doel van het online platform ’Keyport Meets’ | Regio in je Rugzak’. ‘Keyport Meets’ verwijst naar de verbinding tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de ‘Keyport’-regio in Midden-Limburg en een stukje Brabant. Het ‘Regio in je Rugzak’-gedeelte is, in eerste instantie, een anderhalf jaar durend LOB-traject voor vo-leerlingen: zij maken een ontdekkingsreis door hun eigen regio, en krijgen daarbij een denkbeeldige ‘rugzak’ mee met informatie en LOB-opdrachten. Gedurende hun reis vullen ze die rugzak met souvenirs, zoals de verslagen van bedrijfsbezoeken en gesprekken die ze hebben gevoerd, maar ook met zelfkennis op het gebied van hun LOB-competenties. “Het wordt een rugzak vol ervaringen, maar ook een sleutel naar je toekomst.”

 

Rugzak in je Regio omvat voor leerlingen een LOB-traject met zes fasen. Hoe is het traject opgebouwd?

“Aan de hand van LOB-opdrachten genereert de slimme software in de eerste fase voor elke leerling een zogeheten DNA-profiel, met onder meer de kwaliteiten en competenties van de leerling. Mede op basis daarvan matcht het programma de leerling met een aantal bedrijven.
Tijdens speciale ‘Regio in je Rugzak’-evenementen kunnen bedrijven vervolgens aan de leerlingen laten zien wat ze precies in huis hebben. Vervolgens bezoeken de leerlingen minimaal twee bedrijven, om een idee te krijgen van de dagelijkse gang van zaken – ze zien in hun digitale omgeving welke initiatieven er zijn, en kunnen zich daar dan ook meteen voor opgeven.
De volgende fasen draaien om verdieping: leerlingen maken kennis met verschillende vakgebieden, bijvoorbeeld door een bezoek aan Bouwmensen of het Foodlab Limburg, en lopen bijvoorbeeld snuffelstages bij bedrijven.
De laatste fase draait om de keuze voor een vervolgtraject: de leerling bezoekt bijvoorbeeld een vervolgopleiding en spreekt met studenten die vertellen hoe die opleiding eruit ziet.

Bij elke fase krijgt de leerling LOB-opdrachten, die grotendeels afkomstig zijn uit de opdrachtenbank van het Expertisecentrum LOB. Het hele traject duurt ongeveer anderhalf jaar. Scholen kunnen zelf invullen hoe ze het precies vorm willen geven, maar wij adviseren om te beginnen in het jaar voordat leerlingen een keuze maken voor een profiel of vervolgstudie. Het platform is uit te breiden naar meer leerjaren.”

 

Jullie maken gebruik van slimme software om kennis en vaardigheden in beeld te brengen en om leerlingen en bedrijven te matchen. Hoe moet ik me dat voorstellen?

“De slimme software is vooral een hulpmiddel om de leerlingen aan het denken te zetten. De vraag ‘Wat zijn je kennis en competenties?’ vinden leerlingen vaak best lastig om te beantwoorden. De software helpt daarbij, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken welke competenties bij jou passen, op basis van wat jíj aanlevert. We hopen natuurlijk dat de leerlingen dan een ‘Oh ja!’-ervaring hebben, maar klopt het niet, dan komen er andere suggesties.”

 

De software helpt de leerlingen ook om een weg te vinden in de regio, door ze te matchen met bedrijven die passen bij hun DNA-profiel.

“Het werkt verschillende kanten op: de leerlingen die geen idee hebben welke kant ze op willen, helpen we om het zoekveld smaller te maken, en leerlingen die juist een smal toekomstbeeld hebben, krijgen extra opties waaraan ze misschien niet gedacht hadden. Het kan overigens ook zijn dat een leerling op een bepaald spoor zat, waarvan hij of zij bij nader inzien denkt: ‘Dit wordt ‘m toch niet’. Dat is óók waardevol.

Door het gebruik van die slimme software komen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking zouden komen. De evenementenbranche trekt bijvoorbeeld enorm, omdat leerlingen er een duidelijk beeld bij hebben. Maar stel, je hebt als leerling een profiel dat past bij de evenementensector. Dan zou jij misschien ook wel een héle goeie begrafenisondernemer kunnen zijn, want dat valt feitelijk in dezelfde sector. Je hóeft niet die kant op, maar leerlingen krijgen nu tenminste wel een keuze.”

 

De nadruk ligt meer op een kennismaking met vakgebieden dan op specifieke beroepen. Waarom hebben jullie die keuze gemaakt?

“Een beroep is al heel specifiek. In instantie kun je beter wat breder kijken: ‘Welk vakgebied past bij mij?’ De zorg heeft bijvoorbeeld zoveel facetten: je kunt in een jeugdinstelling werken, of met ouderen, of meer de technische kant op. Hetzelfde geldt voor de bouw: wil je met je handen werken of liever ontwerpen? De eerste vraag is toch in welke sector jij je op je plek voelt.
We kennen in onze regio veel initiatieven waar leerlingen kunnen kennismaken met een vakgebied, bijvoorbeeld Bouwmensen Limburg, die laten zien wat de bouw inhoudt, CIVIL voor installatietechniek, Foodlab Limburg voor de horeca, en ProfCore voor de procesindustrie. Tijdens hun reis door de regio kunnen leerlingen daar onderzoeken in welk vakgebied ze zich het meest op hun plek voelen. Dat beroep, dat komt later wel, dat komt vanzelf op je pad.”

Hoe reageren bedrijven op Regio in je Rugzak?

“Heel enthousiast! Normaalgesproken verloopt voor hen het contact met het onderwijs best moeizaam: ze moeten veel moeite doen om met leerlingen in contact te komen, en soms gaan alle scholen ineens naar één bedrijf, als bekend is dat daar bijvoorbeeld rondleidingen mogelijk zijn. Nu hoeven bedrijven als eerste stap alleen een profiel aan te maken en krijgen ze de leerlingen bij wijze van spreken op een presenteerblaadje.
Een groot voordeel is ook dat dit project niet draait om eenmalige activiteiten. Bedrijven blijven via dit platform gedurende een aantal jaren met de leerlingen in contact, en de leerling kan de regio blijven volgen. Een leerling kan straks na het afronden van de opleiding aangeven: ‘Ik ben beschikbaar’, en bedrijven kunnen in de toekomst ook op het platform aangeven dat ze vacatures hebben.”

 

En de scholen?

“In de pilotfase hebben leerlingen hun profielen ingevuld; daar wordt nu mee verder gewerkt in LOB-lessen. Door corona hebben we vertraging opgelopen, de komende tijd gaan we echt de slag naar de praktijk maken. Hopelijk kunnen we binnenkort ook weer evenementen gaan organiseren.
De bedoeling is trouwens dat docenten ook een profiel krijgen. Die gaan dus net als de leerlingen hun eigen regio ontdekken en contact leggen met bedrijven. Zo wordt het voor hen ook gemakkelijker om onderwijs buiten de school vorm te geven. Er gebeurt in het onderwijs veel van bovenaf, we willen in dit project juist graag dat de leerlingen en de docenten ontdekken waar zíj mogelijkheden zien om LOB en de samenwerking met bedrijven verder vorm te geven.”

 

Straks stapt zo’n docent zèlf nog over naar een andere sector!

Lacht: “En dat is prima! Mijn werkgever SOML (Stichting Onderwijs Midden-Limburg, red.) juicht het toe dat je als docent een kijkje neemt in het bedrijfsleven, en omgekeerd: dat mensen vanuit het bedrijfsleven een of twee dagen gaan lesgeven. Dit project draait om kansen in de regio, en het gaat erom dat het bedrijfsleven en onderwijs ontdekken dat ze sámen dingen van de grond kunnen krijgen. Bedrijven zouden, wanneer ze een nieuw project opzetten, daar bijvoorbeeld ook onderwijs van kunnen maken. Ze kunnen dan via het platform rechtstreeks een docent benaderen en aangeven dat ze open staan voor gastlessen. Er komt interactie! Daar worden we allemaal beter van.”

 

Hoe gaat het de komende tijd verder?

“We gaan een ‘Regio in je Rugzak’-app ontwikkelen, omdat dat echt past bij hoe jongeren communiceren. We onderzoeken daarnaast of we dit project kunnen doortrekken naar het mbo, en we gaan Regio in je Rugzak ook koppelen aan Meet the Youngsters, een soortgelijk platform voor studenten van mbo, hbo en wo, zodat de leerlingen hun Rugzak-profiel kunnen meenemen naar hun vervolgopleiding. Dan hebben we een echt een mooie doorlopend leerlijn.

Tot slot zou het natuurlijk mooi zijn als we het aantal regio’s kunnen uitbreiden. We zoeken nu om te beginnen aansluiting in Noord-Limburg. Bij het voorvoegsel ‘Keyport Meets’ kun je ‘Keyport’ vervangen door de naam van elke andere regio. Wat blijft is ‘Regio in je Rugzak’. De leerlingen de éigen regio laten ontdekken, zodat ze oog krijgen voor alle kansen en mogelijkheden bij bedrijven in hun omgeving – daar gaat het om.”

 

 

Tips van Paul van Lienen

1. Zie het belang van samenwerking

Samen kun je echt veel meer. Dus onderzoek altijd eerst of je kunt samenwerken met andere scholen en met bedrijvenplatforms, en maak gebruik van elkaars expertise.

2. Je hoeft niet alles zelf te ontwikkelen

Wij gebruiken bijvoorbeeld LOB-opdrachten van het Expertisepunt LOB.

3. Denk aan de lange termijn

Voor ondernemers: zie samenwerking met het onderwijs als een investering die verder gaat dan je eigen bedrijf. Misschien komt de leerling later niet bij jóu terecht, maar kun je hem of haar wel behouden voor je vakgebied.  

 

 

 

Informatie

Contactpersoon: Paul van Lienen, info@regioinjerugzak.nl

www.regioinjerugzak.nl

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

Doorstroomcijfers kunnen helpen om LOB op de kaart te zetten

Hoe kunnen we de aansluiting tussen havo en hbo verbeteren? De Hogeschool van Amsterdam (HvA) gebruikt de doorstroomcijfers om daarover met middelbare scholen in gesprek te gaan. Marieke Siebrecht (HvA) en Stéphanie Dockx (Hervormd Lyceum Zuid) vertellen over wat dat oplevert, onder meer voor LOB.

Hoe doen havoleerlingen het eigenlijk op het hbo? Hoeveel van hen halen hun propedeuse, hoeveel wisselen van opleiding, welk percentage zwaait af of stroomt door naar de universiteit? Hogescholen houden die doorstroomcijfers bij, maar vervolgens gebeurt er vaak niet zoveel mee richting vo-scholen.

Dat is jammer, vinden ze bij de Hogeschool van Amsterdam. Die cijfers kunnen juist een mooie aanleiding zijn om met de school in gesprek te gaan over hoe de aansluiting tussen havo en hbo verbeterd kan worden.

Dat is dus precies wat er sinds een aantal jaren gebeurt, vertelt Marieke Siebrecht, adviseur aansluiting vo-hbo aan de HvA. “In onze doorstroomrapportages geven we een overzicht van onder meer de instroom vanuit de school, hoeveel leerlingen hun propedeuse behalen en hoeveel leerlingen in het eerste jaar stoppen met de opleiding, met of zonder propedeuse. Die cijfers sturen we door naar ruim honderd toeleverende vo-scholen. Vervolgens selecteren we elk jaar vijftig scholen om over de cijfers in gesprek te gaan. Dat kunnen scholen zijn met een hoog aandeel in de instroom, scholen met een nieuwe decaan, of scholen waar we al even geen contact mee hebben gehad.”

Na een eerste gesprek met Marieke besprak Stéphanie Dockx, decaan havo-bovenbouw van het Hervormd Lyceum Zuid (HLZ), de doorstroomrapportage met haar schoolleiding.

Stéphanie, de meerderheid van jullie havo-leerlingen kiest voor een vervolgstudie op de HvA. Hoe waren de doorstroomcijfers?

“Niet goed. Toen ik de cijfers zag, schrok ik in eerste instantie: de uitval in het eerste jaar is vrij hoog, zeker in het vakgebied economie. Naar aanleiding van de gegevens ging ik in gesprek met mijn teamleider havo-bovenbouw. We vroegen ons af: waar ligt het aan? Is het de lesinhoud waardoor de aansluiting naar het hoger onderwijs niet optimaal blijkt? Ligt het aan de studievaardigheden van onze oud-leerlingen en kunnen ze bijvoorbeeld niet goed genoeg presenteren of reflecteren? Of ligt het aan de voorlichting en oriëntatie op een vervolgopleiding? Het was in elk geval genoeg aanleiding om samen nogmaals met Marieke in gesprek te gaan. Als school waren we benieuwd naar de oorzaak van die cijfers en vooral naar wat we eraan konden doen. Was het een combinatie van de drie genoemde factoren, of was er eentje die eruit sprong en waar we dus extra op moesten inzetten?”

Marieke: “Zo heel specifiek zijn de cijfers niet. We kijken vooral naar trends, en wat dat betreft kon ik Stéphanie eigenlijk meteen geruststellen: de uitvalcijfers van het HLZ zijn niet echt hoger dan gemiddeld op de HvA. Sterker nog, eigenlijk gaat het wel de goede kant op. Met uitval bedoelen we trouwens de studenten die bij ons in hun eerste jaar stoppen en zich daarna veelal opnieuw oriënteren op een opleiding. De meesten vinden het jaar daarna een beter passende studie. Ze hebben door hun eerste ervaring meer over zichzelf geleerd en weten beter wat bij hen past.”

Hoge uitvalcijfers op het hbo zijn dus niet per definitie alarmerend?

Marieke: “In de cijfers zitten veel nuances. Er zijn bijvoorbeeld studenten die na hun hbo-propedeuse doorstromen naar de universiteit. Daarbij: de opleidingen binnen het vakgebied economie zijn heel verschillend en juist de leerlingen met E&M profiel vinden het lastig daarin hun weg te vinden.”

Stéphanie: “Het is fijn om met Marieke van gedachten te wisselen, want ongeacht de cijfers vinden we het als school belangrijk om aan de aansluiting met het hbo te werken. We hebben om de paar maanden een gesprek met Marieke samen met de teamleider en leerjaarcoördinator havo bovenbouw.”

Marieke: “Daar gaat het uiteindelijk ook om: de doorstroomcijfers zijn voor ons ook vooral een aanleiding om met scholen in gesprek te gaan over hoe we de aansluiting kunnen verbeteren. Daarbij gaat het om drie dingen: om kennen, kunnen en kiezen. Kennen gaat over de vakinhoud, kunnen over hbo-vaardigheden en kiezen over de loopbaanoriëntatie.”

Leren kiezen is binnen LOB een belangrijk thema.

Stéphanie, hoe begeleiden jullie leerlingen daarbij? “Het begint al in de brugklas. Leerlingen maken veel keuzes, maar ze maken ze niet bewust. Dus dat is de eerste stap: ze daarvan bewust te maken. Waarom koos je voor deze school? Welk profiel kies je en waarom? Waarom kies je voor Spaans en niet voor Frans? In kleine stapjes worden de keuzes steeds belangrijker. We willen als school de komende tijd meer inzetten op die doorlopende leerlijn omdat we er het belang van inzien.

Het valt me op dat veel leerlingen bang zijn om keuzes te maken. Sinds de drempelloze doorstroom zijn er ook meer leerlingen die naar het vwo willen doorstromen en natuurlijk moedigen we dat aan. Maar soms is het ook zo dat ze nog niet weten wat ze willen en hun keuze voor een vervolgopleiding willen uitstellen. Vervolgens is de gedachte af en toe dat je na het vwo per se naar de universiteit moet ‘anders is het zonde’.”

Hoe haal je iets van die keuzestress weg?

Stéphanie: “Onder meer door uit te leggen dat een keuze meestal niet allesbepalend is en dat er meerdere wegen naar Rome leiden. Dat vergeten leerlingen en ouders soms. Als leerlingen bijvoorbeeld een profiel hebben gekozen waardoor ze uiteindelijk een vak missen dat ze later toch nodig blijken te hebben voor een opleiding die ze willen gaan volgen, kunnen ze daarvoor alsnog een certificaat behalen.”

Marieke: “Kiezen ís ook lastig. Je wordt er al snel onzeker van, er is zoveel keuze. Jongeren zien vaak wel de mogelijkheden, maar vinden het lastig om die aan zichzelf te koppelen. Ze kiezen er dan voor om zoveel mogelijk opties open te houden. Maar dat hóeft niet. Als je leert welke aspecten voor jou van belang zijn, ben je minder bang om keuzes te maken. Het gaat erom dat jongeren leren autonome keuzes te maken. Wat past bij jóu? Kunnen kiezen is een levensvaardigheid.”

Leiden jullie gesprekken ook tot meer samenwerking?

Stéphanie: “Ja, bijvoorbeeld bij de activiteit ‘Student in de klas’, dan vertellen studenten over hun ervaringen bij de overstap naar de HvA. We gebruiken ook een flow chart, een invulschema voor leerlingen. Daarbij vragen we hen expliciet of ze al weten wat ze willen gaan studeren, en kunnen ze kiezen uit ‘Ik heb nog geen idee’, ‘Ik twijfel’ of ‘Ik weet zeker wat ik wil studeren’. Met de leerlingen die het helemaal nog niet weten, wil ik een studiekeuzeworkshop doen.

Marieke bood aan om daarbij te helpen.” Marieke: “Wij hebben een ‘Hoe kies ik’-workshop ontwikkeld die daar goed bij aansluit. Daarin komt ook aan de orde wat er allemaal van invloed is op een keuze – alleen al zien dát het ingewikkeld is, helpt leerlingen om weer uit te ademen. Ik ben op mijn beurt trouwens heel benieuwd naar die flow chart en hoe Stéphanie daarmee werkt. Wij ontwikkelen naar aanleiding van de gesprekken met scholen soms ook nieuwe activiteiten en we verzamelen en ontwikkelen tools voor hbo-vaardigheden die we op onze website aanbieden.”

Marieke, binnen de faculteit Business en Economie is de uitval ook hoog omdat studenten vooraf geen duidelijk beeld hebben gekregen van de verschillen tussen de opleidingen.

Is dat reden om de voorlichting aan te passen? “Ja, bijvoorbeeld door minder vast te houden aan de voorlichting per studierichting. Het afgelopen studiejaar is door de faculteit Business en Economie een faculteitsbrede voorlichting ontwikkeld aan de hand van een casus over een sneaker. Dit sluit goed aan op de belevingswereld van aankomende studenten. Je kunt daar commercieel naar kijken: hoe zet ik die sneaker in de markt, aan wie kan ik hem verkopen? Je kunt kijken naar de financiële cijfers: wat moet je inkopen en hoe financier je dat? Je kunt het ook bekijken vanuit de logistiek, of vanuit HRM: hoe zorg je dat er goed voor de medewerkers van het bedrijf wordt gezorgd? Door het bedrijf op die manier van verschillende kanten te belichten, ontdekken leerlingen welke kant zíj interessant vinden en hoe ze dat kunnen koppelen aan, bijvoorbeeld, een opleiding Commerciële Economie of Finance & Control.”

Stéphanie, op het HLZ koppelen jullie LOB expliciet aan het profielwerkstuk. Daarbij gaat het ook om hbo-vaardigheden en studiekeuze. Hoe hebben jullie dat opgezet?

“We vinden het vooral belangrijk om onze havoleerlingen te stimuleren zich goed te oriënteren op vervolgstudies. We hebben het profielwerkstuk daarom gekoppeld aan voorlichtingsactiviteiten en stages [zie kader]. Voor elk onderdeel kunnen leerlingen punten verdienen. Al die LOB-activiteiten tellen dus mee voor het profielwerkstuk. Idealiter vormen de LOB-activiteiten dan een inspiratiebron voor een mooi profielwerkstuk en vice versa. De hoofdvraag voor je profielwerkstuk halen uit een interview met de baas van je stageplek, is natuurlijk prachtig.

Daarnaast vinden we het belangrijk om de samenhang te laten zien met de hbo-vaardigheden die leerlingen straks nodig hebben, zoals presenteren en reflecteren. Leerlingen zien die vaardigheden vaak als losstaand. Bij het PWS merken ze dat de trucjes die ze bij Engels leren om te presenteren, ook kunnen gebruiken bij de presentatie van hun profielwerkstuk. Zo worden ze zich hopelijk bewust van de samenhang. LOB helpt daarbij.”

Hoe kun je LOB nog meer inzetten om de aansluiting met het hbo te verbeteren?

Stéphanie: “Het zou mooi zijn als LOB meer een onderdeel kan zijn van elk schoolvak. Docenten zijn er nu ook al mee bezig, maar dat gebeurt vaak nog onbewust. Wanneer docenten bijvoorbeeld tijdens een les vertellen wat de leerlingen later kunnen doen met hun vak, zouden ze dat ook aan LOB kunnen koppelen: ’Als je dit interessant vindt, is misschien deze opleiding iets voor jou.’ Zo’n kort uitstapje tijdens de les geeft context.”

Marieke: “Dat is een belangrijk advies aan docenten: benoem het! Haal leerlingen even uit de lesstof en laat zien: zó kun je dit gebruiken, dít kun je er in de toekomst mee. Zo kun je leerlingen echt helpen.”

Stéphanie: “We kunnen wellicht docenten er ook meer bewust van maken hoe ze binnen het vakonderwijs al zouden kunnen aansluiten op het vervolgonderwijs. Ook op het gebied van hbo-vaardigheden. De HvA denkt hierin mee. Dat vind ik trouwens ook echt een pluspunt aan onze gesprekken: ze zijn een startpunt voor samenwerking in de toekomst. Marieke en ik hebben nu in ieder geval korte lijnen, we weten elkaar te vinden.”

Tot slot, wat zijn jullie adviezen voor vo-scholen?

Stéphanie: “Zoek actief contact met de hogescholen waar je leerlingen naar toe gaan. Het loont om je netwerk uit te bouwen en je houdt er goede contacten aan over. Het belangrijkste is om LOB bij de schoolleiding op de kaart te krijgen. Als je de schoolleiding mee hebt, kan er meer. Bij ons op school wordt LOB en de aansluiting met het vervolgonderwijs sterk gestimuleerd vanuit de schoolleiding, maar ik hoor vaak dat dat op andere scholen niet vanzelfsprekend is.”

Marieke: “Voor die gesprekken kunnen cijfers cruciaal zijn. Ga dus achter die doorstroomcijfers aan. Want let op, wij versturen onze cijfers voornamelijk naar de schooldecanen. Schoolleiders krijgen daarnaast de doorstroomcijfers van álle leerlingen vanuit het NCO, het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs. Een gesprek hierover tussen schooldecaan en management wordt niet altijd gevoerd. Vraag die cijfers dus op, want het kan je helpen om een gesprek over LOB te voeren. De cijfers leveren vragen op. Stél die. Dan ga je als vo-school ook merken: je bent maar een stukje in de leerloop-baan van de leerling. Ook wij zijn, als hbo, een stukje. Het is fijn als die losse stukjes op elkaar aansluiten, zodat daar een leerlijn in zit.”t en de leerlingen van havo 4 een meeloopstage. In het ideale geval hangt die samen met het onderwerp van hun profielwerkstuk (maar dat is geen must). 

 

LOB en het profielwerkstuk

Op het Hervormd Lyceum Zuid is het profielwerkstuk in havo 4 gekoppeld aan LOB. Dat gebeurt in vier stappen.

1.  In november en december bezoeken de leerlingen verplicht minimaal één open dag. Het driehoeks-gesprek met ouders, mentor en leerling begint daarna met een korte reflectie op die LOB-activiteit. Daarbij presenteren de leerlingen aan hun ouders en mentor wat ze hebben gedaan en wat dat hen heeft gebracht (of níet heeft gebracht, ook dat is waardevolle informatie).

2. In februari bezoeken de leerlingen een regionale voorlichtingsavond. Ook dit is een verplicht onder-deel. Dit bezoek wordt voorbereid in de mentorlessen en na afloop reflecteren de leerlingen op hun ervaringen: wat hadden ze eraan en wat zijn hun vervolgstappen? In de mentorles vertellen ze aan hun medeleerlingen welke voorlichtingen en open dagen ze hebben bijgewoond, en waarom een studie wel of niet bij hen past. 

3. In maart organiseert het HLZ een PWS-startweek. Die week begint met PWS-presentaties van havo 5-leerlingen, zodat de leerlingen van havo 4 een idee krijgen van wat er verwacht wordt. Zelf zetten ze in die week de eerste stappen: ‘Waar liggen mijn interesses en hoe koppel ik die aan een hoofdvraag voor mijn PWS?’ 

4.  Tot slot lopen de leerlingen van havo 4 een meeloopstage. In het ideale geval hangt die samen met het onderwerp van hun profielwerkstuk (maar dat is geen must).

 

 

Informatie

Informatie Op de website van de Hogeschool van Amsterdam is veel informatie en materiaal beschikbaar voor decanen en mentoren, niet alleen over hbo-opleidingen maar ook over hbo-vaardigheden. Ook zijn er instrumenten en materialen beschikbaar die scholen kunnen inzetten bij de keuzebegeleiding en het ontwikkelen van hbo-vaardigheden. www.hva.nl/scholen  

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

LOB op de Open Schoolgemeenschap Bijlmer

De leerlingen perspectief geven, dat is het belangrijkste

Op Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam Zuidoost draait LOB vooral om perspectief, aldus directeur-bestuurder Maryse Knook. “Praat met leerlingen over hun dromen en ambities. Laat zien dat de wereld ook voor hén open ligt.”

Toen Maryse Knook haar team een YouTube-filmpje doorstuurde over bouwplannen in Amsterdam Zuidoost, maakte een docente er meteen een opdracht van voor haar leerlingen: ‘Welke beroepen kom je allemaal tegen in dit filmpje?’ Architect, die was gemakkelijk, die had iedereen. Maar er kwamen nog veel meer banen langs: beroepen in de bouw, een secretaresse, een stadsdeelbestuurder, gemeenteambtenaren, er was een school waar natuurlijk docenten werkten, maar ook een conciërge… Leerlingen reageerden verrast: waren er zóveel beroepen?

“Je hoorde hun hersens kraken,” zegt Maryse Knook. “Ze zagen ineens zoveel mogelijkheden.” Knook is directeur-bestuurder van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer, een school met zo’n 1400 leerlingen in de richtingen vmbo (basis, kader en TL), havo en vwo. LOB ligt haar al langer aan het hart: eerder in haar loopbaan was ze loopbaanadviseur.

De wereld van de leerlingen groter maken en dromen naar boven halen, daar gaat het om bij LOB, zegt ze. “En vervolgens: aangeven dat het kán. Dat de wereld voor je open ligt. Oók als je uit Amsterdam Zuidoost komt. Dus perspectief bieden, dat is echt het belangrijkste.”

Waarom is dat perspectief zo belangrijk?

Maryse Knook: “Omdat het iets heel essentieels is voor leerlingen, zeker voor leerlingen uit dit stadsdeel. Zij krijgen dat perspectief namelijk niet vanzelfsprekend aangereikt. Voor veel van onze leerlingen is de wereld beperkt. Ze komen het stadsdeel niet uit, ook niet in de vakantie. Bovendien, ze verdienen het ook – ze hebben zoveel kwaliteiten, maar die komen minder snel naar boven dan in een gezinssituatie met hoogopgeleide ouders en voldoende geld voor bijlessen. Het is mooi dat je als school kunt helpen hun wereld te vergroten en het belangrijk om dat ook uit te stralen: ‘Ik zie je, je hebt talent. Die wereld ligt ook open voor jóu’.”

De OSB werkt met een tweejarige brugklas met heterogene groepen. Pas aan het begin van jaar drie is er een splitsing tussen vmbo en havo/vwo. Maakt dat uit voor LOB?

“Nee, in de klassen een en twee is LOB voor alle leerlingen hetzelfde. In het tweede jaar gaat LOB vooral over het onderzoeken wat bij je past en wat je talenten zijn. Of je luchtverkeersleider of timmerman wilt worden, maakt daarbij niet zoveel uit.

Wat wel ontzettend belangrijk is, is dat leerlingen sámen ontdekken wat er te koop is en wat bij hen past. Dat gebeurt in de les en in projecten binnen en buiten de school. De leerlingen kunnen elkaar daarbij ook prima bevragen. Veel leerlingen weten helemaal nog niet wat ze willen worden, hun toekomstdromen gaan niet verder dan voetballer, advocaat of arts. We hébben een paar voetballers op school, vanochtend sprak ik toevallig nog een leerlinge die al meedeed met de selectie van Ajax onder de zeventien. Maar dat is niet voor alle leerlingen weggelegd, dus we helpen leerlingen om na te denken over de toekomst.

Overigens: LOB is niet alleen een apart vak, het zit bij ons ook echt in de haarvaten van de school. We beginnen bijvoorbeeld alle lessen met een kringgesprek, en sluiten de lessen ook af met een kringgesprek. Daarbij gaat het over de inhoud van de les, over het bepalen van je leerdoelen, maar ook over hoe het met leerlingen gaat en wat hun interesses zijn. Ze leren daarin bijvoorbeeld ook al feedback geven.”

Een voorbeeld van een LOB-project is de Week van de Ambitie die jullie organiseerden. Wat hield die precies in?

“Het was een superintensieve week: leerlingen bepaalden hun eigen leerdoelen, brachten hun netwerk in kaart, ontwierpen hun eigen visitekaartjes en volgden workshops over onder meer beleggen, zelfrijdende auto’s of forensische opsporing. Ook waren er speeddates waarbij leerlingen professionals interviewden. We hadden daarvoor zo’n zeventig ouders en mensen uit de buurt gevraagd om mee te werken, dat ging van stewardess en piloot tot arts en dj. Vooraf hadden de leerlingen al nagedacht over vragen die ze konden stellen. Alleen al een vraag als ‘Waarom bent u dit vak gaan doen?’ of ‘Wist u op uw zestiende al wat u wilde worden?’, leidde tot boeiende gesprekken.

De week werd afgesloten met presentaties aan de eigen klas, waarin leerlingen aan elkaar vertelden wat ze hadden geleerd. Het trof me hoe makkelijk ze dat deden en hoe goed ze elkaar feedback gaven – dat is echt de invloed van de oefening die ze in de kringgesprekken hebben gehad.”

Nog een bijzonder project: vlak voor de coronaperiode liepen twintig leerlingen van de OSB mee op de redactie van het Nederlandse tijdschrift Vogue.

“Ze werden geïnterviewd en er was een fotoshoot waarin leerlingen gefotografeerd werden in hun favoriete outfit. Drie van onze leerlingen stonden op de cover van het oktobernummer 2020. Dit project kwam tot stand via de schoonzus van een van onze docenten, die bij Vogue werkte. Het tijdschrift wilde meer diversiteit laten zien en zo kwamen we met elkaar in contact. Dit was ook echt een voorbeeld van hoe de wereld van leerlingen plotseling veel groter kan worden. Het gevoel bij de leerlingen achteraf was ‘Wow, ik dóe ertoe, ik mag er zijn!’ Dat is waar het om gaat.”

Welke rol speel jij als schoolleider bij LOB?

“Het belangrijkste is dat ik mijn netwerk inzet voor mijn leerlingen. Ik heb een behoorlijk netwerk met bedrijven en instellingen in Amsterdam Zuidoost en daarbuiten. Daardoor kan ik samen met decanen lijnen uitzetten, bijvoorbeeld als het gaat om stages – de decanen richten zich op de uitvoering, ik leg de contacten op bestuursniveau.

Mijn netwerk schakel ik ook in voor individuele leerlingen. Bij de laatste diploma-uitreiking vertelde een leerling dat hij sportanalist wilde worden. Ik heb hem gevraagd of hij al iemand kende in de sportwereld. Want we hébben die contacten, bijvoorbeeld bij de Arena, Ajax of bij AT5. Dus: ’Stuur maar een mailtje, jij bent aan zet!’ Dat blijft wel een stap voor een leerling, maar op die manier kan ik wel helpen om de drempel te verlagen. Verder word ik natuurlijk regelmatig geïnterviewd door leerlingen en binnenkort loopt een leerling een dag met me mee. Ik maak graag een praatje met leerlingen, en dan gaat het ook al snel over dromen en ambities.”

Heb je een voorbeeld van hoe een gesprek een LOB-gesprek kan worden?

“Een tijdje geleden boog onze jongerenrechtbank zich over het geval van een leerling die een mes had meegenomen naar school. Een ernstige zaak, maar de leerlingen in de rechtbank snapten zijn verdediging wel: dat hij het had gedaan omdat hij eigenlijk zelf bang was op straat. Uiteindelijk werd besloten dat hij met mij in gesprek zou gaan over hoe we de veiligheid op school nog verder zouden kunnen verbeteren. Dat werd een ongelofelijk leuk en zinvol gesprek, over zaken als: Wat gebeurt er als je een mes zou moeten gebruiken, wat kunnen we doen als school? Het was voor mij ook leerzaam, maar ook hier weer vond ik het vooral belangrijk om de leerling perspectief te bieden: wat zijn jouw dromen, wat wil jij doen, hoe koppel je dat aan veiligheid? Uiteindelijk was het ook echt een LOB-gesprek.”

Je bent ook een afwisselende loopbaan gehad, je was onder meer loopbaancoach. Wat geef je leerlingen mee?

“Vooral: wees niet bang om in je opleiding een verkeerde keuze te maken. Mensen van mijn generatie dachten altijd dat we op ons 65ste met pensioen zouden gaan en vaak bij hetzelfde bedrijf zouden blijven. Leerlingen nu weten niet op welke leeftijd ze later kunnen stoppen met werken en ze weten ook niet wat voor banen er in de toekomst zijn. Mijn advies aan hen is daarom: ‘Ga iets doen dat nú bij je past, iets dat je leuk vindt en waar je energie uit haalt. Je kunt altijd iets anders gaan doen.’

Mijn tweede advies is: ‘Zet altijd zo hoog mogelijk in’. Dat geldt voor zowel docenten als leerlingen. Lef is de eerste stap. Wil je bij een bedrijf een dag meelopen, vraag dan of je met de directeur mee kunt lopen. Heb je geen naam, typ dan op LinkedIn de naam in van het bedrijf en ‘directeur’, en benader die gewoon. Want echt: íedereen zegt ja. Ze vinden het allemaal veel te leuk! En de leerlingen groeien drie meter, door zo’n ervaring. Het geeft ze de boodschap dat ze ertoe doen. Ze krijgen het gevoel dat alles kan, en dat de wereld voor hen open ligt.”

 

Drie LOB-tips van Maryse Knook:

1 Schroom niet om je schooldirecteur in te zetten voor je netwerk. Dat geldt voor docenten én voor leerlingen.

2 Zet zo hoog mogelijk in. Wil je bij een bedrijf een dag meelopen, vraag dan of je met de directeur mee mag lopen.

3 Wees niet bang om een verkeerde studiekeuze te maken. Ga iets doen wat nú bij je past en waar je energie uit haalt – je kunt altijd iets anders gaan doen. 

 

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

Durf hoge verwachtingen te hebben van een leerling

Louise Elffers over LOB en kansengelijkheid in het onderwijs

Docenten adviseren aan het eind van groep 8 vaak te voorzichtig. Met goede bedoelingen, ze willen leerlingen behoeden voor een faalervaring. Maar juist leerlingen met een achterstand hebben baat bij hoge verwachtingen, betoogt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid.

Ze maakt het regelmatig mee, als ze ergens spreekt over kansengelijkheid in het onderwijs: dat een leraar of schooldirecteur zegt: “Die cijfers over onderadvisering zullen wel kloppen, maar wij geloven op onze school heel erg in kansengelijkheid en wíj maken altijd een zorgvuldige afweging.’ Dat er goede bedoelingen zijn, gelooft ze graag; niemand zit met valse bedoelingen leerlingen tegen te houden. ‘Maar goede bedoelingen zijn niet genoeg’, zegt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. ‘Het punt is: juist als je heel erg gelooft dat je bezig bent met gelijke kansen, doe je onbewust soms juist het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld doordat je te beschermend bent of je verwachtingen naar beneden bijstelt, en daarmee bepaalde leerlingen onbedoeld tegenhoudt.’

Het pijnlijke gevolg: juist op scholen met kinderen van minder of niet in Nederland geschoolde ouders, komt vaker onderadvisering voor.

Wat is daaraan te doen? En hoe kan LOB helpen om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen?

 

Er zijn, is je stelling, in het onderwijs mechanismen die zorgen voor kansenongelijkheid. Klopt het dat dat ook met name zit in de overstap van basisonderwijs naar de middelbare school?

‘Niet alleen daar, maar het is wel een brandpunt van ongelijkheid. Daar gaan schoolloopbanen verder uit elkaar lopen naar sociale achtergrond. Kinderen gaan in Nederland relatief laat naar school en we selecteren ze vroeg, dus hebben ze maar een paar jaar de tijd om zich aan de hand van het onderwijs te ontwikkelen. Dat is relatief kort, vooral voor leerlingen die meer van de school afhankelijk zijn voor de ontwikkeling van hun leerpotentieel, omdat ze van huis uit niet zoveel meekrijgen als andere kinderen. Daar zit dus al een verschil in kansen.

Maar we zien daarnaast dat leerlingen die in groep 8 op gelijk niveau presteren, tóch ongelijk geselecteerd worden voor het vervolgonderwijs. Als de ene leerling anderstalige ouders heeft, is de neiging bijvoorbeeld om wat voorzichter te adviseren. Leraren zitten echt niet bewust te discrimineren, het gebeurt met de beste bedoelingen. Maar als je een kind op basis van zijn achtergrond vooral ziet als een kwetsbare leerling, worden we snel te voorzichtig: “Jij presteert weliswaar op vwo-niveau, maar ik zie jou toch niet zo erg op dat gymnasium. Doe maar niet.” Door corona kwamen die ongelijkheden nog scherper in beeld. Leerlingen die te maken kregen met onderadvisering, hadden niet de mogelijkheid om aan de hand van de eindtoets alsnog een hoger advies te krijgen. We zien dat er lager is geadviseerd in het jaar dat er geen eindtoets is gegeven en dat de sociale ongelijkheid in de adviezen weer toenam. Dat liet weer zien: hoe minder gestandaardiseerde toetsen, hoe meer die ongelijkheid erin komt. Vandaar mijn pleidooi: pin leerlingen alsjeblieft niet te vroeg vast op een niveau, maar zorg juist dat ze in het voortgezet onderwijs ruimte hebben om alsnog te groeien en te laten zien dat ze misschien meer in hun mars hebben.’

 

Jouw oplossing is om later te selecteren.

‘Ja, maar niet om later te differentiëren, dat is een belangrijke nuance. Ik zeg niet dat alle leerlingen op de middelbare school drie jaar lang hetzelfde onderwijs moeten krijgen. Dat is vaak de eerste paniek: “Maar kinderen die goed kunnen leren worden daarmee tegengehouden!” Nee. Het gaat erom dat de definitieve selectie wordt uitgesteld.

Leerlingen die zich in groep 7 en 8 al dood vervelen op de basisschool, kunnen prima op een hoger niveau instromen, en op het hoogste niveau wiskunde volgen, bijvoorbeeld. Net zo krijgen leerlingen die veel extra begeleiding nodig hebben, ook op hún eigen niveau les. Waar het om gaat is dat er binnen de school ruimte is voor leerlingen om dat instroomniveau te ontstijgen of juist een stapje terug te doen Er zit tussen leerlingen op de verschillende niveaus een veel grotere overlap in vaardigheidsniveau dan vaak gedacht. Zeker voor leerlingen voor wie het niveau zich nog niet volledig heeft uitgekristalliseerd, is het gunstig als ze de ruimte krijgen om een hoger niveau te proberen als het lekker gaat, of juist een stapje terug te doen als dat hogere niveau toch te pittig blijkt. Zonder dat dat betekent dat een leerling van school af moet, of dat het negatieve consequenties heeft voor een school als het gaat om de rendementsberekening. Die flexibiliteit zit leerlingen voor wie het wél al heel duidelijk is op welk niveau ze functioneren niet in de weg.

Ik denk dat zo’n brede scholengemeenschap bovendien voor leerlingen op alle niveaus een interessant aanbod kan geven, omdat je kunt verbreden, verdiepen, versnellen, vertragen, en ook je breder kunt oriënteren. Op het gymnasium krijg je nooit de kans om een keer met je handen te werken, of om te ontdekken dat meubelmaker iets voor je kan zijn. Waarom eigenlijk niet? En misschien zijn er ook wel havisten die het leuk vinden om Grieks en Latijn te leren.’

Welke rol zou LOB spelen, als je het onderwijs op deze manier organiseert?

‘LOB is daarbij de centrale motor. Om te beginnen omdat er meer overstapmomenten zijn, en ook meer verbredings-, verdiepings- en versnellingsmogelijkheden, zodat je eigenlijk continu met zo’n leerling in gesprek bent over hoe het gaat: “Waar wil je uiteindelijk naar toe, waar sta je nu, wat zou je nodig hebben om daarnaartoe te gaan, wat is er nu mogelijk?” En bij elke stap samen te evalueren: “Hoe ging het?”

De tweede reden is dat, zodra je leerlingen meer ruimte geeft om keuzes te maken, het extra belangrijk is dat ze weten wat de consequenties van bepaalde keuzes zijn voor hun vervolgmogelijkheden. Leerlingen moeten kunnen reflecteren op hun loopbaan en weten wat er in het onderwijs te koop is, om goede afwegingen te maken over wat hun volgende stap wordt. Daarbij speelt LOB een belangrijke rol.

Zodra het over ambities van leerlingen gaat, wordt er vaak grappend gedaan. “Oh ja, ze willen allemaal arts en advocaat worden”. Maar als je twaalf bent, wat weet je dan over wat er allemaal te koop is? Als je weinig kennis hebt van het systeem, zijn arts en advocaat de enige beroepen die je kent.’

 

Hoe zou je daar als LOB-coach op in kunnen spelen?

‘Die wens om arts of advocaat te worden, kan juist een prima basis zijn voor een loopbaangesprek: “Oké je zit nu op vmbo-kader en je hebt medische interesse, wat zou voor jou een volgende stap kunnen zijn?”

Ik begeleidde leerlingen in een brugklas vmbo/havo. Die kinderen stonden vaak onder een enorme druk dat ze door moesten stromen naar de havo. Hun ouders hadden zelf geen onderwijs in Nederland gevolgd en wisten maar één ding: vermijd het vmbo.

Die kinderen wilden allemaal iets medisch worden, en kenden daarvoor uitsluitend de route via de universiteit. Die leerlingen waren zó blij als ik vertelde: “Weet je dat je na het vmbo bijvoorbeeld ook een mbo-opleiding voor operatiekamer-assistent kan doen? En dat je dus nog steeds in een ziekenhuis kan gaan werken als je nu niet door mag naar de havo? En vanuit het mbo kun je verder naar hbo, of zelfs door naar de universiteit…”

Het gaat er niet om of ze dat uiteindelijk gaan doen, maar dat ze weten dat het kán. Het gaat om horizonverbreding: zorgen dat leerlingen weten wat er te koop is en daar hun eigen plek in kunnen vinden.’

 

Nog even terug naar de huidige kansenongelijkheid. Hoe erg is het eigenlijk als leerlingen een voorzichtig advies krijgen?

‘Ik doe onderzoek naar studenten die aan het eind van groep 8 een laag advies kregen en uiteindelijk van het vmbo via het mbo naar het hbo zijn gegaan. Die zeggen “Ik heb me acht jaar lang dood verveeld op school.” Die leerlingen raken gedemotiveerd en gaan steeds minder hard werken, omdat ze denken “Wat zit ik hier nou helemaal te doen?”. Die hebben steeds het gevoel “Ik kan meer en ik wil meer, en het wordt niet gezíen”.

Het schooladvies is steeds bepalender geworden voor het verdere verloop van de schoolloopbaan. Dit gaat over de kansen van leerlingen. Ik zie de cijfers over onderadvisering, en ik schrik me elke keer een hoedje. We doen het gewoon echt niet goed bij de overgang naar het voortgezet onderwijs: een deel van de kansenongelijkheid in het onderwijs wordt daar gecreëerd.’

 

Waar schrik je het meest van?

‘Van de ontkenning. Dat leraren zeggen: “Bij ons gebeurt dat niet”. Want we zien het elke keer in de cijfers: het gebeurt overal en juist vaker op scholen die zich met hart en ziel inzetten voor kansengelijkheid. Je ziet daar leraren met een enorm hart voor hun leerlingen, en tegelijkertijd de neiging om de verwachtingen van hun leerlingen naar beneden bij te stellen en dus lager te adviseren dan gelijkpresterende leerlingen op andere scholen.’

 

Heel concreet: wat kun je als docent doen, als je die voorzichtigheid herkent?

‘‘Wees jezelf er echt van bewust dat we allemaal geneigd zijn in stereotypen te denken. Het willen voorkomen dat er teveel geëist wordt van leerlingen, ze beschermen tegen mogelijk falen: het gebeurt écht met goede bedoelingen. Maar er zit ook paternalisme in. Leraren zeggen dan “Ik kan al heel snel zien of het wat gaat worden met die leerling”. Dat geloof ik graag. Maar geef die leerling altijd de ruimte om jouw verwachting te ontstijgen.

Blijf ook altijd checken of je echt het individuele kind nog ziet, of dat je onbewust afgaat op een beeld over een groep. Op het moment dat je denkt “Ik zal maar niet teveel van deze leerling vragen, want deze ouders kunnen hem misschien niet altijd goed ondersteunen”, zou je dat beeld eigenlijk moeten omdraaien: kennelijk presteert die leerling ondanks die mogelijk beperkte ondersteuning op dit niveau, dus dat zegt juist veel over wat dit kind in z’n mars heeft. Durf hoge verwachtingen te hebben, niet alleen in groep 8, maar bijvoorbeeld ook als een leerling na de TL naar de havo wil. Laat dat risicomijdende los. Zeg liever “Laat het maar zien! Je krijgt van ons de kans en we stimuleren je om het te proberen”.

Die uitnodigende houding zie ik nog te weinig en dat is jammer. Want wat is nou erger: de leerling een kans geven met het risico dat hij het niet redt, of een leerling tegenhouden het te proberen? Natuurlijk, afstroom is vervelend, zeker wanneer dat betekent dat een leerling van school af moet. Juist daarom ben ik zo’n voorstander van brede schoolgemeenschap. Maar ook als je het uiteindelijk niet redt, heb je het tenminste wél mogen proberen. De massale onderbenutting van potentieel, met name onder bepaalde groepen leerlingen, is minstens zo frustrerend. En daar kunnen we echt iets aan doen.’

Meer informatie: 

Het volgende boek van Louise Elffers, over kansenongelijkheid in het onderwijs, verschijnt bij AUP/Walburg Pers.

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

Studenten inzetten op school

Landelijk platform om examenleerlingen te ondersteunen en visie op een duurzame aanpak van het lerarentekort

Studenteninzetopschool.nl is een landelijk platform van initiatieven waarbij studenten uit het hoger onderwijs worden ingezet om leerlingen (van de eindexamenklassen) in het voortgezet onderwijs te ondersteunen. Het platform (not-for-profit ) bundelt de krachten en wil de negatieve gevolgen van de coronacrisis minimaliseren door vo-leerlingen te helpen bij bijvoorbeeld de voorbereiding op hun examens en door docenten uit het vo een steuntje in de rug te geven.

De ondersteuning van leerlingen heeft meestal de vorm van één-op-één bijles die in principe zowel online als offline te organiseren is. Maar ook andere vormen van ondersteuning, zoals groepslessen, zijn bespreekbaar. De studenten geven aan in welke vakken ze ondersteuning kunnen geven. De school geeft aan welke leerlingen ondersteuning nodig hebben en waarin. Daarna wordt er gezocht naar een match.

De studenten krijgen een door een lerarenopleiding verzorgde cursus over de meest adequate begeleiding richting het eindexamen. Deze cursus wordt aangevuld met terugkombijeenkomsten en webinars om van elkaar te leren. Zo kan een kwalitatief hoogstaande begeleiding worden gegarandeerd. Voor de studenten is deze ondersteuning een leuke bijbaan met maatschappelijke impact. Voor sommige leerlingen is het misschien wel het verschil tussen zakken of slagen in 2021!

>

Een stage moet echt de blik van de leerling verruimen

Hoe maak je van een stage een echte LOB-stage? Vooral door buiten de kaders te kijken, zegt Cristel van Doorn van het Stagebureau in Meppel. Kies voor een stage dus in elk geval een nieuwe omgeving, niet de plek waar de leerling al een bijbaantje heeft. Dat is misschien niet de gemakkelijkste optie en soms schuurt dat. ‘Maar is het zó waardevol.’

Een leerlinge met het profiel Zorg & Welzijn kon wegens corona moeilijk een stage vinden, en ging uiteindelijk stage lopen op een melkveebedrijf. Je zou denken: dat past niet. Maar volgens de boerin die de leerlinge zou begeleiden, paste het juist prima. ‘Als ze hier met de kalfjes werkt, moet ze die de fles geven, ze moet zorgen voor de medicatie en de gezondheid monitoren. Dat is óók zorg!’

Het is een voorbeeld dat Cristel van Doorn, hoofd van het Stagebureau in Meppel, gebruikt om aan te geven dat stages buiten de geijkte kaders heel waardevol kunnen zijn. ’Deze stage was zelfs zo’n succes dat de leerlinge nu denkt aan een vervolgopleiding op het gebied van veehouderij.’

Cristel van Doorn is hoofd van het Stagebureau in Meppel. Het Stagebureau is onderdeel van Stad en Esch, een scholengemeenschap met ruim 2000 leerlingen verdeeld over vier scholen voor vmbo, praktijkonderwijs, vso, havo en vwo. De stages variëren van een schaduwstage in het eerste jaar tot en met beroepsgerichte stages van twee dagen per week waarna leerlingen doorstromen naar een baan. De drie medewerkers van het Stagebureau onderhouden onder meer de contacten met ruim 800 bedrijven waar leerlingen stages lopen en regelen de stagecontracten. ‘Het Stagebureau ontzorgt’, zegt Cristel van Doorn. ‘Daarnaast regelen we ook gastlessen en excursies, letten we op de verbinding met LOB en zetten we projecten op.’

 

Wat is eigenlijk een goede stage, als je het vanuit LOB bekijkt?

’Eigenlijk is een stage al heel gauw goed. Omdat kinderen nog niet zoveel referentiekaders hebben, is vrijwel elke ervaring nieuw. Ook als de stage niet leuk is, of niet goed gaat, leer je in elk geval wat níet bij je past, dus vanuit LOB gezien is het dan een hele goede stage. Waar we hier vooral naar streven, is dat de stage de blik van de leerling verruimt. Dus wil een leerling stage lopen bij de supermarkt van zijn zaterdagbaantje, dan zegt een docent toch: ‘Je mag daar best heen als je het kunt motiveren, maar als je daar al werkt, is het handiger als je dan bij een ándere supermarkt je stage gaat lopen’. Dat roept soms weerstand op want het is niet de gemakkelijkste weg, het schuurt en het wringt. Maar je helpt ze ook om boven zichzelf uit te stijgen en dat is zo waardevol.’

 

Een stage hoeft niet per se aan te sluiten bij het profiel?

‘Nee, dat hoeft niet per se. We hebben nu bijvoorbeeld een leerling Mobiliteit die stage loopt bij een herenmodezaak. Prima! De stage is er voor LOB, en als je weet dat je niet verder wilt in de motor-techniek, dan moet je een stage kunnen lopen in een ander vakgebied om te onderzoeken of dat beter bij je past. Overigens sprak ik een PIE-docent die zei: ‘Ik vind dat mijn leerlingen hun eerste stage in elk geval wel in de richting PIE moeten doen’. Daar heeft hij een punt, want je moet toch eerst ontdekken of het inderdaad iets voor je is of niet. Ik vind het leuk dat we dit soort gesprekken voeren. Het geeft ook een ontwikkeling aan: een paar jaar geleden was een stage buiten het profiel nog niet bespreekbaar geweest.’

 

Het Stagebureau ging vier jaar geleden van start. Hoe reageerden docenten erop dat jullie een deel van de taken overnamen?

‘In eerste instantie was er weerstand. Veel docenten vinden een stage regelen juist léuk, en nu was er ineens iemand die het anders deed en beter wist. Maar inmiddels is die weerstand wel weg, want docenten merken dat ik helemaal niets overneem, ik ben er voor de ondersteuning. Ik schrijf de brieven, regel de stage-contracten en zorg dat de stageboekjes er goed uitzien. Ik faciliteer en informeer en ik kan helpen om LOB op een hoger plan te brengen, bijvoorbeeld door te zorgen dat leerlingen van verschillende profielen in hun stageboekjes vergelijkbare opdrachten krijgen, die volgens dezelfde normen worden beoordeeld.

Maar de uitvoering en begeleiding van de stages ligt nog steeds bij de docenten. De rol van de mentor/coach ligt in de voorbespreking: wat ga je doen, waarom? En in het samen reflecteren: wat vond je leuk en wat niet? Daarmee verbind je de stage met LOB.’

 

Jullie werken met het CRM-systeem Teamspot. Hoe bevalt dat?

‘Teamspot is voor ons echt de rode draad. De leerlingen kunnen inloggen, ze vinden er bedrijven waar ze stage kunnen lopen, maar ook lesmateriaal. Wat ik vooral fijn vind aan Teamspot, is dat je het langzaam uit kunt bouwen. Teamspot had aanvankelijk een beperkte functionaliteit, dat is inmiddels enorm uitgebreid. De procedures zijn bijvoorbeeld gestroomlijnd: als een stage is goedgekeurd, wordt er automatisch een stagecontract gegenereerd.

We hebben inmiddels ook icoontjes voor de loopbaancompetenties bij de opdrachten gezet, zodat leerlingen zien wat de link is met de vijf loopbaancompetenties van Marinka Kuijpers. Leerlingen kunnen nu ook filmpjes toevoegen en als de stageboekjes klaar zijn, kunnen ze die uploaden in hun LOB-dossier. Het implementeren van het CRM-systeem was in het begin een uitdaging, maar we hebben er nu veel plezier van. We hebben een database met 800 bedrijven waar leerlingen de afgelopen vier jaar stage hebben gelopen, en heel belangrijk: alle gegevens zijn up-to-date. Onze STO-bedrijven zitten er bijvoorbeeld ook in, met de contactpersonen en de activiteiten of gastlessen die ze kunnen verzorgen. We zijn nu een keuzemodule ‘Maritiem’ aan het ontwikkelen, en in ons systeem kan ik snel en gemakkelijk en aantal bedrijven zoeken die daarbij passen. Geweldig, echt zo fijn!’

 

Het Stagebureau bestaat nu vier jaar. Wat is het belangrijkste dat je hebt geleerd?

‘Dat je hele grote stappen kunt zetten als je gewoon begint. Ga van start met een klein clubje enthousiaste mensen, dan kun je daarna gaandeweg uitbreiden en verbeteren. Het voordeel is dat je veel sneller kunt werken dan wanneer alles eerst uitgebreid door het management beoordeeld en goedgekeurd moet worden.

Die aanpak past ook bij de visie van Stad en Esch. We werken met zelfsturende teams en er is veel ruimte voor eigen initiatief en ideeën. ‘De zeven eigenschappen van effectief leiderschap’, van Steven Covey, hebben we hier omarmd: proactief zijn, werk met het doel in gedachten. We bedenken iets en dan gaan we het dóen. En dan voeren we stapje voor stapje verbeteringen door. Zo worden bijvoorbeeld de Stageboekjes elk jaar beter. Dit jaar zijn er ook Stageboekjes voor de havo en het valt me op dat de havo-docenten heel kritisch zijn op het taalgebruik in de opdrachten. Daar komt weer een nieuwe verbeteringsslag uit voort, zo houden we elkaar scherp.’

 

Geldt dat ook voor de projecten die jullie vanuit het Stagebureau opzetten?

‘Zeker! Ik heb dit schooljaar bijvoorbeeld de cyclus ‘Solliciteren kun je leren’ ontwikkeld, samen met een van onze docenten Nederlands. Het is een serie lessen voor de derde klassen vmbo, waarbij leerlingen onder meer op een fictieve vacature solliciteren. Ze schrijven een sollicitatiebrief en voeren via Zoom een sollicitatiegesprek. We hadden mensen uit ons netwerk erbij betrokken, zodat de leerlingen echt in een realistische setting konden oefenen.

Ook hier was onze aanpak: bedenken, snel beginnen, en gaandeweg verbeteren. We begonnen met 100 leerlingen en 25 begeleiders en we hebben van tevoren duidelijk gezegd: ‘Dit is de eerste keer dat we dit doen, dus misschien gaan er dingen niet helemaal goed, we zijn blij met jullie feedback!’ Op zo’n manier is het niet erg als het niet meteen vlekkeloos verloopt. Maar het was echt een succes, de reacties waren heel positief. Een moeder vertelde: ‘Mijn zoon is niet zo’n prater dus hij was zó zenuwachtig voor het sollicitatiegesprek, maar hij heeft wel een uur gezoomd en hij had een tien voor zijn gesprek, hij was zo blij!’ Het leuke is dat deze leerling had gesproken met een student HRM, die op deze manier ook kon oefenen met het voeren van een sollicitatiegesprek. Ik wil nu graag dat alle leerlingen in de derde dit vak kunnen volgen, ook op de havo en het vwo. Daarvoor moeten we opschalen. Dat kan bijvoorbeeld door samen te werken met een opleiding HRM. Dan heb je een hartstikke mooie win-winsituatie, want de studenten kunnen dan oefenen met het voeren van sollicitatiegesprekken. Ik heb net een mailtje gestuurd naar de Regiocampus, de bemiddelaar tussen bedrijfsleven en onderwijs, om dit groter te maken.’

 

Wat zijn verder jullie plannen voor de toekomst?

‘We streven ernaar dat binnenkort ook vwo-leerlingen een stage gaan lopen. We willen meer gaan samenwerken met andere scholen, ook vanuit het programma Sterk Techniekonderwijs. Daarnaast willen we de gastlessen en excursies verder professionaliseren en ook de professionalisering van docenten blijft belangrijk, bijvoorbeeld als het gaat om de LOB-cyclus en het voeren van LOB-gesprekken. Het is ook een cultuurverandering, dat gaat niet zo snel, je moet het de organisatie indruppelen. Maar ook hier geldt: het beste is om gewoon te beginnen, met elkaar in gesprek te gaan en te zorgen voor mooie voorbeelden. En dan gaandeweg verbeteren.’

 

Nog een laatste vraag: klopt het dat bij jullie de leraren voor LOB ook stage lopen?

‘Ja, een keer per twee jaar lopen onze docenten een dag stage. Dat mag bij een andere school zijn of bij een bedrijf. Voor die stages geldt hetzelfde als voor de leerlingen: het doel is om je horizon te verbreden. Ik vind het mooi dat dezelfde visie erachter zit niet alleen de leerlingen, maar óók de docenten worden gestimuleerd om zich in de breedte te ontwikkelen!’

 


Drie kenmerken van een goede LOB-stage

1.     Een stage verruimt de wereld van de leerling

Cristel van Doorn: ’In de eerste plaats is het belangrijk dat leerlingen op een voor hen vreemde, nieuwe plek komen. Ga niet te snel voor het gemak van, bijvoorbeeld, het bedrijf waar de leerling al een bijbaantje heeft. Vraag altijd: waarom deze stageplek? Wat wil je hier leren? In het eerste jaar is het prima om een korte stage te doen bij ouders of familie, maar bij een serieuze stage gaat het er-om dat de leerlingen echt onbekend terrein betreden.’

2.     De stagebegeleider geeft feedback
‘Tijdens hun stage hebben de leerlingen een andere rol dan ze gewend zijn: niet kind of leerling, maar een meer volwassen rol, waarbij ander gedrag hoort. De leerling leert bijvoorbeeld van alles over omgangsvormen, samenwerken en organiseren. De stagebegeleider begeleidt de leerlingen in die nieuwe rol.’

3.     Gesprek met de LOB coach
‘Het is belangrijk dat er na de stage op school een gesprek plaatsvindt tussen de LOB-coach en de leerling. Onderwerp: hoe heb je de stage ervaren en wat betekent het voor je toekomst? Is deze rich-ting iets wat jij je past, waarom wel om waarom niet? Op deze wijze verbind je stage en LOB.’

 

 


Informatie

Teamspot,  www.teamspot.nl

Stad en Esch, www.stadenesch.nl

De schoolwiki van het Stagebureau, https://stadenesch.schoolwiki.nl/stagebureau Waar willen de leerlingen van Stad en Esch zijn over vijftien jaar?

Over 15 jaar - Meppel from Stad & Esch on Vimeo.

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen

>

‘De manier waarop je LOB optuigt, is bepalend voor het succes’

In Zeeland is Mayke de Jong Florisse een van de aanjagers van de regionale LOB-website én van het LOB-programma binnen haar eigen school, vmbo gl/tl CS Walcheren Van de Perre in Middelburg. Haar visie: LOB moet door álle medewerkers in de school gedragen worden om het te laten slagen. Hoe bereikt ze dat?

 

Decaan/LOB-coördinator Mayke de Jong Florisse kreeg net een mailtje van iemand van het Maritiem College in Vlissingen: ‘Wij willen best wel eens een vakles wiskunde bij jullie geven, om uit te leggen hoe je met een zeekaart kunt navigeren.’ Een aanbod waar ze blij van wordt, want het is precies een voorbeeld van waar het volgens haar bij LOB om gaat: de leerlingen een idee geven van hoe de kennis die ze op school opdoen écht van pas komt in de praktijk. Niet alleen tijdens de lessen over LOB, maar in alle lessen, dus ook bij wiskunde. ’Zo’n praktische les is leuk voor de docent wiskunde, maar natuurlijk vooral voor de leerlingen,’ zegt ze. ‘Op deze manier gaat de stof leven.’

 

LOB is dus niet alleen een zaak voor decanen en mentoren?

‘Het doel is dat LOB vanaf leerjaar één ondersteund wordt. Dat lukt niet als een decaan of mentor het in z’n eentje doet, je hebt iedereen in de organisatie nodig. Op alle niveaus en in alle lessen kun je de praktijk meer de school in halen, en de nadruk meer leggen op ‘leren door ervaren’. Het is ook helemaal niet zo ingewikkeld. Vaak zijn de opdrachten er al, en hoef je ze alleen te herschrijven om er een LOB-perspectief in te brengen. Moeten de leerlingen bij Engels of Frans een zakelijke mail schrijven? Maak er dan bijvoorbeeld van dat de leerling stage wil lopen bij een bedrijf. Of koppel de opdracht aan een bezoek aan een camping, waar veel Duits gesproken wordt. De kennis koppelen aan een praktische situatie, dat gaat eigenlijk om een verandering van mindset.’

 

Hoe krijg je alle docenten daarin mee?

‘Dat ‘omdenken’ is in het begin best lastig. Je wilt ook niet dat collega-docenten het gevoel hebben dat ze iets opgelegd krijgen, dat dit weer iets is dat móet. De insteek is juist positief: ‘Je dóet al veel, het is alleen even een vertaalslag om te maken. Je kunt eruit filteren wat goed werkt voor jezelf, maar ook voor de leerlingen’.

Die positieve insteek is belangrijk, want hebt het draagvlak onder alle docenten wel echt nodig. De leerlingen krijgen het vak LOB en de verantwoordelijkheid voor de LOB-leerlijn ligt bij de vakdocent. Maar als de mentor LOB niks vindt, krijg je de leerlingen ook niet mee. In het begin is denk ik een derde van de docenten meteen enthousiast is over LOB, en op den duur is dat twee derde. Een aantal leraren zal er misschien nooit enthousiast over worden, maar op termijn worden die wel meegenomen door de rest.

Je moet dus best een lange adem hebben. Daarom is het ook zo belangrijk dat je wat je als decaan doet, in de visie van de school past. Dat je gesteund voelt en dat je de tijd krijgt om het LOB-programma uit te rollen. Hier op school wordt het belang van LOB gelukkig heel erg gezien: de directie steunt mij en het LOB-beleid wordt schoolbreed opgepakt. Ook mijn collega’s van havo en vwo zijn er actief mee bezig, en waar mogelijk werken we nauw samen. Dat is zó belangrijk. Je krijgt alleen dingen voor elkaar door het samen te doen.’

 

Hoe betrekken jullie de ouders bij LOB?

‘Ouderbetrokkenheid is echt een onderdeel van LOB. Op de LOB-website staan ook opdrachten waarbij de ouders meedoen, bijvoorbeeld bij opdrachten waarin leerlingen ontdekken wat voor soorten vervolgopleidingen er zijn.

De ouderavonden zijn bij ons ook altijd samen met de kinderen. Zo’n driehoeksgesprek is per leerjaar anders, we behandelen andere vragen en de leerlingen bereiden die vragen thuis voor, samen met hun ouders. Het is gekoppeld aan opdrachten in de LOB-website: hoe gaat het met de leerling? Wat gaat goed, wat is nog moeilijk? Waarmee zouden we kunnen helpen? Die voorbereiding hoort echt bij LOB. Pas daarná heb je het gesprek.

Wat trouwen ook echt bij LOB hoort, is dat je na altijd na afloop altijd zegt: hoe is het gegaan, welke afspraken zijn gemaakt? Zodat je daar bij een volgend gesprek weer op in kunt gaan.’

 

Jullie hebben het profielwerkstuk gekoppeld aan LOB-opdrachten. Hoe ziet dat er precies uit?

‘De leerlingen maken om te beginnen een loopbaanblog. Daarmee beginnen ze al in leerjaar 1. Het loopbaanblog is gekoppeld aan de loopbaancompetenties. Er komt bijvoorbeeld aan de orde: wie ben ik, wat wordt mijn vervolgstap, waar wil ik zijn over vijf jaar, welke meeloopdagen heb ik bijgewoond? Dat loopbaanblog is onderdeel van het profielwerkstuk dat de leerlingen maken in leerjaar drie en vier. Dat profielwerkstuk bevat onder meer ook de uitslagen van de interessetest en een sterkte/zwakte analyse en de leerlingen maken een presentatie over zichzelf, in de vorm van een YouTube-filmpje waarin ze laten zien wie ze zijn, welke ervaringen ze hebben en wat hun motivatie is voor hun vervolgopleiding. Het profielwerkstuk bevat ook een verslag van een gesprek met een beroepsbeoefenaar, en een motivatiebrief, die ook meetelt als opdracht voor het vak Nederlands. Er zitten opdrachten in voor de intake van het mbo, en ook een evaluatieopdracht over hoe de leerling het maken van het profielwerkstuk heeft ervaren.

De afronding van het profielwerkstuk is een voorwaarde om examen te kunnen doen. Het is ook het uitgangspunt bij het intakegesprek voor een vervolgopleiding. De intakers gebruiken bijvoorbeeld het loopbaanblog om met de leerlingen over de vervolgstappen te praten.’

 

Alle vo- en mbo-scholen in Zeeland werken met hetzelfde LOB-programma, Intergrip. Wat is het voordeel?

‘Zo’n LOB-programma is natuurlijk een middel, geen doel, maar het is wel helpend. We willen dat alle middelen op één plek staan, zodat er ook voor de kinderen een overzicht is. Via de site kan ik een loopbaangesprek inplannen, de leerling kan ook zelf een gesprek met mij inplannen. Je kunt er aan de hand van vragen gesprekken voorbereiden en achteraf verslagen vastleggen. Het voordeel van de samenwerking is dat we nu met z’n allen de site kunnen verbeteren en dat alle scholen opdrachten kunnen aanleveren voor de opdrachtenbank.

Het is ook heel fijn om samen op te trekken met de mbo-opleidingen. Bijvoorbeeld bij meeloopdagen. Leerlingen krijgen eerst een LOB-opdracht: welke beroepen zijn er, welke competenties heb je daarvoor nodig en welke opleidingen kun je daarvoor volgen? Aan de hand van die opdracht leiden we de leerlingen eigenlijk naar een keuze voor een opleiding waar ze graag een dag mee willen lopen. Vervolgens kunnen ze zich ook via de LOB-site rechtstreeks inschrijven voor een meeloopdag op een van de Zeeuwse mbo-scholen. Ze krijgen dan automatisch een aantal daaraan gekoppelde LOB-opdrachten. Ze schrijven bijvoorbeeld een zakelijke e-mail: ‘Ik wil bij u graag een meeloopdag meemaken, is dat mogelijk?’ Vooraf krijgen leerlingen de opdracht alvast de website van de opleiding te bekijken, en om tien vragen te bedenken die ze tijdens de meeloopdag kunnen stellen aan studenten en docenten. Na afloop is er ook een reflectieopdracht. Nu maak ik die opdrachten nog vanuit de school, de bedoeling is dat de mbo-opleidingen ook opdrachten aan gaan leveren; zij weten natuurlijk het beste welke competenties ze verwachten van hun toekomstige studenten.

De site geeft trouwens ook voor mij veel overzicht, dat is prettig. Bij ons heeft, zie ik, al 97% van de leerlingen een keuze voor een vervolgstudie ingevuld, drie zijn in behandeling. Je zou het tussen scholen bijna als een soort wedstrijdje kunnen gaan zien, misschien is het een extra stimulans om goed te monitoren.’

 

Zo’n netwerk in de provincie Zeeland opbouwen, dat is best een klus!

‘Zeker. Nu moet ik zeggen: het is voor ons relatief gemakkelijk. We hebben in de hele regio te maken met dertien vmbo- en mbo-scholen, in een regio als Rotterdam of Den Haag zal het lastiger zijn. Evengoed is het best een hele weg geweest. Dat is gelukt doordat we het samen hebben gedaan, en dankzij Bianca van der Meijden, zij werkt nu voor het Expertisepunt LOB. Bianca is een echte netwerker. Scalda en het Expertisepunt LOB faciliteren haar. We werken veel samen met Iris Verbruggen van Scalda, die tussenpersoon is voor Intergrip. Daarnaast zijn er werkgroepen van decanen, bijvoorbeeld over de warme overdracht – wat vooral belangrijk is voor kwetsbare leerlingen. De Zeeuwse vmbo- en mbo-scholen hebben ook samen de student journey in kaart gebracht. Het was een initiatief van Scalda, met het doel om de activiteiten meer op elkaar af te stemmen.’

 

Die student journey, wat houdt die precies in?

‘In de student journey staat wat we aan LOB-activiteiten en opdrachten aanbieden en hoe dat aansluit op waar de leerlingen op dat moment mee bezig zijn. We brengen de hele route van de leerlingen in kaart, met de LOB-activiteiten: wie biedt wat aan, met welk doel, en doen we het op de juiste plek, in welk leerjaar?

Om zo’n student journey te maken, moet je denken in het belang van de leerling op een bepaalde leeftijd. Als je van het vmbo wilt doorstromen naar de havo, wat voor competenties heb je dan nodig? Als je vanaf mavo 2 naar kader 3 wilt: welke profielen zijn er? Dat soort opdrachten wil je aanbieden op momenten dat leerlingen ermee te maken hebben.

Bijvoorbeeld ook bij de profielkeuze. Leerlingen gaan al in de tweede klas naar een meeloopdag. Ze moeten dan eigenlijk al kiezen voor een meeloopdag, bijvoorbeeld verpleegkunde, terwijl ze nog niet eens weten welke profielen ze in de derde kunnen kiezen. Daarom heb ik opdrachten gemaakt naar aanleiding van de website KiesMBO.nl, zodat de leerlingen in de tweede eerst rustig kunnen rondsnuffelen en, bijvoorbeeld, ontdekken dat je na de mavo een mbo-niveau 4 opleiding kunt doen.’

 

Wat wordt in Zeeland de volgende stap?

‘We zijn nu ook bezig Zeeuwsbreed speeddates op te zetten, waarbij mbo-leerlingen op een vaste dag in het jaar op bezoek bij hun oude vo-school, om voorlichting te geven over hun opleiding aan leerlingen die een vervolgopleiding gaan kiezen. Daar willen we een gezamenlijk evenement van maken.

Verder willen we ons meer gaan richten op de samenwerken met bedrijven. De mbo-student blijft na de studie meestal in Zeeland wonen, en Zeeland is daar ook bij gebaat, vanwege de werkgelegenheid. Daarom willen we binnen LOB meer gaan inzoomen op de regionale werkgelegenheid. De sector maritiem is bijvoorbeeld echt een verbindende factor in Zeeland, met de visserij en de loodsboten. Maar ook in de sectoren groen en technologie zijn veel banen. Er zijn straks gigantisch veel mensen nodig om windmolenparken op zee aan te leggen, daar start binnenkort een mbo-opleiding voor.’

 

Best een leuk vak, decaan en LOB-coördinator!

‘Ik vind het het mooiste vak dat er is. De functienaam is natuurlijk van oorsprong ‘decaan’, maar sinds de invoering van LOB ben ik me meer LOB-coördinator gaan voelen. Ik ben trouwens ook nog steeds mentor en gymleraar. Er zijn raakvlakken: je ziet een kind voor wie het is en wat het kan. Je kunt leerlingen daardoor ook helpen, als ze niet lekker in hun vel zitten en niks leuk vinden. Door het om te draaien: wat vind je wél leuk? Wat heb je nodig? Je ziet leerlingen soms in hun onhandigheid, maar je ziet ze ook groeien. Een leerling die heel graag archeoloog wil worden en die aardrijkskunde stom vindt, raakt intrinsiek gemotiveerd als hij ziet dat aardrijkskunde nuttig en belangrijk is voor wat hij later wil gaan doen. Dát vuurtje, dat moeten we met z’n allen aan krijgen.’

 


3 tips van LOB-coördinator Mayke de Jong Florisse

1.     Zorg dat je zelf enthousiast bent en erin gelooft

‘Het begint bij jou. Dat jij als LOB-coördinator echt enthousiast bent en gelooft in LOB, is een voorwaarde om het een succes te maken.’

2.     Zorg dat je de schoolleiding mee krijgt

‘Om LOB door de hele school uit te rollen is het echt een voorwaarde dat de directie erachter staat en het faciliteert.’

3.     Maak een plan van aanpak

‘Zomaar aan opdrachten werken is leuk, maar wat is je doelstelling en wat is je visie? Het is belangrijk om daarover na te denken. De manier waarop je LOB vervolgens optuigt, is bepalend voor het succes.’

 

 


Contactpersoon:

Mayke de Jong Florisse, JGM@cswalcheren.nl

Informatie:

 

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen

>

De reflectietoolbox

Inzetten op diversiteit en creativiteit

Omdat iedere leerling anders is, heeft een team van ROC de Leijgraaf (en als onderdeel van het desginteam Niveau2Plus), de Reflectietoolbox ontworpen.

In een digitale leeromgeving worden studenten door middel van verschillende werkvormen uitgedaagd te reflecteren op (bpv-)ervaringen, situaties, competenties, activiteiten en andere zaken die te maken hebben met de ontwikkeling van hun loopbaancompetenties. De opdrachten zijn zeer divers en sluiten daarmee aan bij verschillende leervoorkeuren en leerstijlen.

Op deze manier kan iedere student zo optimaal mogelijk leren en gestimuleerd worden om zijn/haar competenties verder te ontwikkelen. Zo kunnen studenten bijvoorbeeld kiezen uit beschrijvende opdrachten, presentaties, video en vlogs, werken met tools als Scrumbler of CANVA, audio, fotografie, pitchen, het maken van een stripverhaal, song, rap of gedicht.

>

LOB als pijler van het onderwijs

Montessori Lyceum Oostpoort in Amsterdam is dit jaar begonnen met een praktische havo-afdeling. LOB is een van de pijlers van het onderwijs. Teamleider Anita Alsemgeest en decaan Claudia van der Heijden leggen uit waarom LOB zo belangrijk is en hoe dat op de praktische havo wordt vormgegeven.

Interview met Anita Alsemgeest en Claudia van der Heijden, teamleider en decaan bij Montessori Lyceum Oostpoort

Een voorbeeld van hoe praktische kennismaking meer inzicht geeft dan alleen theorie? Decaan Claudia van der Heijden hoeft er niet lang over na te denken: een bezoek aan de rechtbank, vorig schooljaar. ’Een van onze leerlingen wilde advocaat worden. We hebben met haar klas als LOB-activiteit een bezoek gebracht aan de rechtbank om een zitting bij te wonen. Toen ze buitenkwam, zei ze: “Is dát wat een advocaat doet? Dan hoef ik het niet meer!” Haar idee van wat een advocaat doet, was gebaseerd op het geromantiseerde beeld dat je ziet in Amerikaanse televisieseries. Het bijwonen van een rechtbankzitting liet zien hoe het écht was, daar kon geen gesprek tegenop. Het fijne is dat de weg daarna ook meteen open was om het over allerlei andere beroepen te hebben. Want soms zijn leerlingen zo gefixeerd op wat ze willen, dat er over iets anders gewoon niet valt te praten.’

Die praktische kennismaking met werk en beroepen en het opdoen van vaardigheden is precies wat voorop staat bij de nieuwe praktische havo op Montessori Lyceum Oostpoort in Amsterdam, die dit jaar van start ging met 20 leerlingen in de eerste klas en 23 in de vierde. De onderbouw werkt met dagdelen en domeinen, zoals Mens en maatschappij, Mens en natuur, Sport en bewegen en Kunst en cultuur. In de ochtend krijgen de leerlingen instructiemomenten en uitleg. In de middag wordt er vakoverstijgend gewerkt, aan de hand van projectlijnen en thema’s. De vierdeklassers krijgen instructie in dagdelen.

De praktische havo ging dit jaar van start met een eerste klas en een vierde klas. Wat was precies de aanleiding?

Anita Alsemgeest, teamleider: ‘Het Montessori Lyceum Oostpoort is een brede vmbo-school en heeft daarnaast Internationale Schakel Klassen voor alle niveaus. We raken dus de leerlingen kwijt die na hun vmbo-diploma naar de havo willen, en ook de ISK-leerlingen die naar de havo uitstro-men. Die leerlingen wilden we graag binnenhouden en daarom wilden we een havo/vwo opstarten. We kozen ervoor om te beginnen met een eerste en vierde klas: de eerste voor nieuwe leerlingen, en de vierde voor onze eigen leerlingen die doorstromen vanuit het vmbo en vanuit de ISK.

Dat het een praktische havo werd, lag voor de hand, omdat we vanuit het vmbo al prachtige praktijk-lokalen hebben en ook de kennis al in huis is. Het paste bovendien goed binnen het Amsterdamse scholenlandschap. Maar we hebben natuurlijk ook naar de leerlingen gekeken. We zien dat de havo-leerlingen het fijn vinden om praktisch aan het werk te gaan, in plaats van alleen maar te leren en te reproduceren. De leerlingen die het op de havo nét niet redden, hebben in de onderbouw vaak moeite met stilzitten en om zich te concentreren. Daarvoor is hier wél ruimte.’

Decaan Claudia van der Heijden: ‘Wat ik bijzonder vind, is dat we op de praktische havo de leerlingen een kans geven om na het vmbo nog twee jaar een algemeen vormende opleiding te doen. Dat gaat om ISK-leerlingen, maar ook om de mavo-leerlingen die wel een vaag plan hebben van wat ze zouden willen gaan doen, maar die zich nog breder willen oriënteren. Die bieden wij nu via de havo de kans en ruimte om te ontdekken wat voor hen de juiste weg is.’

LOB is een grote pijler van de praktische havo

Anita: ‘Het is vooral een geïntegreerde pijler. In de brugklas is LOB nog vrij algemeen. Het gaat dan echt om de basis: Wie ben ik, wat kan ik, wat vind ik leuk? Bij alles wat de leerlingen doen, leren we ze om zich constant af te vragen wat er goed en niet goed ging, wat ze leuk vinden en wat juist niet. Alle leerlingen beginnen de dag met het maken van een planning en sluiten af met een moment voor reflectie over wat ze die dag gedaan hebben en waar ze de komende dagen aan gaan werken. Omdat LOB geïntegreerd is, zijn ze zich er overigens vaak niet echt bewust van dat activiteiten onder LOB vallen.’

Claudia: ‘We zeggen in de bovenbouw ook niet: “Je gaat nu LOB doen”, maar eerder: “Je bent nu in gesprek over je toekomst”. De leerlingen ervaren het niet bewust als LOB, maar dat vind ik eerlijk gezegd niet erg. Ik denk namelijk dat het resultaat er wél is. Het gaat erom dat ze zichzelf leren kennen en steeds beter weten wat ze later willen gaan doen.’

Anita: ‘We werken met vijf periodes per jaar, elk met een thema, bijvoorbeeld ‘Wie ben ik?’ Of ’Ik en de ander’. In de onderbouw maakten de leerlingen een drieluik, waarbij ze in allerlei talen dingen over zichzelf vertelden. In de bovenbouw zijn ze met elkaar mee naar huis gegaan om een cultureel portret van de ander te maken. De uitwerking zit bij CKV, maar maatschappijleer en Nederlands zijn helemaal geïntegreerd. Een leerling heeft bijvoorbeeld een fotoserie gemaakt, er zitten prachtige portretten tussen. En natuurlijk heeft het alles te maken met LOB, want het draait om vragen als: wat is je identiteit, waar kom je vandaan, wat heb je meegemaakt dat maakt dat je bent wie je bent?’

De nadruk op de praktische havo ligt op context gericht onderwijs

Hoe sluit het aan bij LOB? Anita: ‘Het doel van zulke vakoverstijgende, contextuele onderwerpen is dat dat beter inzicht geeft in wat je met de theoretische vakken kunt doen. Een goed voorbeeld is het slaapkamerproject, waar de eerste klas nu mee bezig is. Daarbij maken de leerlingen een maquette van hun droomslaapkamer, met als uitgangspunt hun kamer thuis. In de ochtend krijgen ze instructies: bij Mens en natuur gaat het bijvoorbeeld over technisch tekenen, bij wiskunde over schaalmodellen en bij de talen zit thematische woordenschat. In de middag gaan ze praktisch aan het werk: ontwerpen, een plan van aanpak maken, een maquette bouwen. Ze presenteren dat aan de docenten en de groep, dus ze pakken ook meteen presentatievaardigheden mee.’

Claudia: ‘Het mooie is ook dat leerlingen op die manier al in de praktijk ervaren wat beroepen inhouden en wat ze leuk vinden of juist niet. Een van onze ISK-leerlingen wil nu bijvoorbeeld allround timmerman worden óf bouwkundig tekenaar. Ze spreekt nauwelijks Nederlands en heeft nog niet echt een beeld van wat een timmerman of bouwkundig tekenaar doet. Als leerlingen in 1 havo al met technisch tekenen bezig zijn, kunnen we daar later naar verwijzen. En als docententeam krijgen we ook meer zicht op de talenten van de leerlingen.’

Alle 4 havo-leerlingen hebben individuele mentoren en voeren ook gesprekken met de decaan, wat zijn daarbij de  belangrijkste onderwerpen?

Claudia: ’Ze willen vooral weten of ze wel het juiste profiel hebben voor wat ze hierna willen gaan doen, of ze nog iets kunnen veranderen en of wat ze willen ook reëel is. Een aantal wil geneeskunde gaan doen, dan zoeken we samen uit wat de weg daarnaartoe is. De ene leerling denkt dan “Dat duurt me te lang, laat maar!” Maar de ander wil er echt voor gaan. Als een leerling chirurg wil worden, leg ik ook uit dat er tegen de tijd dat ze zich gaan specialiseren wel een opleidingsplaats moet zijn. Als die er niet is, kan het zomaar zijn dat je oogarts wordt, in plaats van chirurg. Het is best lastig, vind ik, want aan de ene kant wil je een kind niet demotiveren, maar aan de andere kant vind ik wel dat ze dat moeten weten.’

Anita: ‘Ze geven ook aan dat ze zich serieus genomen voelen. Onze 4 havo-leerlingen zijn een of twee jaar ouder dan de gemiddelde leerling en dan moet je ze ook behandelen als jongvolwassenen. We laten ze veel reflecteren en terugkijken op wat ze hebben gedaan. Dat is vanaf de start onze instelling geweest: laten we op zoek gaan naar waar je goed in bent, wat je kunt en wat je wilt. Wat je níet wilt en níet kunt is daar een onderdeel van, maar de insteek is zo positief mogelijk.’

Hebben ISK-leerlingen eigenlijk behoefte aan andere LOB-activiteiten dan leerlingen die in Nederland geboren en getogen zijn?

Claudia: ‘Ze hebben geen behoefte aan ándere activiteiten, maar ze hebben wel meer uitleg nodig. Ik heb ook veel gesprekken met ouders, want die snappen gewoon het hele onderwijssysteem in Nederland niet. Ze hebben bijvoorbeeld geen idee dat het mbo verschillende niveaus heeft. Een belangrijk punt is ook de aansluiting met het Nederlandse onderwijs, die is vaak lastig. Een leerling die bijvoorbeeld in Suriname naar mulo 4 zou gaan, kan hier niet naar mavo 4, omdat er in de derde al schoolexamens worden gedaan. Zo’n leerling moet dan opnieuw naar de derde en die vindt dat natuurlijk niet leuk. Als ouders uit Suriname bellen, adviseer ik dan ook om liever eerst dáár de mulo af te maken, en daarna hier naar het mbo te gaan.’

Anita: ‘Leerlingen hebben soms het gevoel dat ze overnieuw moeten beginnen en soms ís dat ook zo. De taalachterstand speelt daarbij ook mee. Er zijn ISK-leerlingen die moeiteloos een vwo-opleiding hadden kunnen doen. Maar als je zestien bent als je in Nederland komt en je moet eerst de taal leren, ben je te laat om die aansluiting naadloos te kunnen maken, dus dan ga je eerst naar een vmbo-opleiding of een mbo-opleiding. Uiteindelijk kom je heus wel waar je terecht moet komen, het duurt alleen langer.’

Claudia: ‘Als ze eenmaal een richting hebben, is het LOB-programma bij ons voor alle leerlingen hetzelfde: vanaf leerjaar 2 in het vmbo gaan we bijvoorbeeld bij verschillende profielen kijken en bedrijven bezoeken. Daarbij maakt het niet uit of een leerling nu wel of niet in Nederland geboren is.’

Wat zou er volgens jullie verbeterd kunnen worden op het gebied van LOB?

Claudia: ‘Het zou vooral fijn zijn LOB-portfolio’s makkelijker uitgewisseld konden worden. Toen we hier het LOB-dossier wilden invoeren, hebben we een stuk of zes mensen laten komen van verschil-lende LOB-programma’s. Vanuit allerlei disciplines hebben er mensen meegekeken: mentoren, do-centen, systeembeheerders, roostermakers, de medezeggenschapsraad, de leerlingen. Zo kwam er voor ons een LOB-programma uit waarin je een portfolio kunt opbouwen, opdrachten kunt uitvoeren en testen kunt doen.

Maar in feite kiest iedere school dus op die manier zijn eigen LOB-portfolio. Dat is logisch, want het moet ook bij type school en leerlingen passen. Maar als leerlingen overstappen naar een andere school, kunnen ze na een tijdje dat portfolio online niet meer in. Dat zijn ze dan dus kwijt. Terwijl de bedoeling was, en zo is het ons ook gepresenteerd, dat leerlingen het LOB-portfolio mee konden nemen naar hun vervolgopleiding. Het zou zo mooi zijn als dat opgelost werd, zodat LOB echt een doorlopende leerlijn kan worden. En dat vervolgopleidingen daar dan ook echt naar kijken, zodat niet, zoals nu wel gebeurt, een leerling op het mbo opnieuw een persoonlijkheidstest doet die ze bij ons ook al gedaan hebben.’

Hoe gaat het verder na dit eerste jaar?

Anita: ‘Wij hebben een vmbo-t en we blijven de ISK-leerlingen houden, dus die aparte instroom aan de bovenkant van de havo blijft. Ook als de praktische havo van onderaf volloopt, blijven die twee stromen hier waarschijnlijk naast elkaar bestaan.

Het leuke is trouwens dat we nu al projecten hebben waarbij de eersteklassers en de vierdeklassers samenwerken. Dan organiseert de bovenbouw iets voor de eersteklassers. Laatst moest ik even uit een les weg en vroeg aan een van de meiden van de bovenbouw of ze even op kon letten. Toen ik terugkwam had ze de leerlingen, omdat ze hun taak af hadden, uit eigen initiatief een vervolgopdracht laten doen. Dat was echt leuk om te zien. De eersteklassers nemen de oudere leerlingen ook onmiddellijk aan als autoriteit. Ze zijn echt met elkaar verbonden.’

Scholenmarkt online? Laptop mee naar school!

De Amsterdamse scholenmarkt voor havo- en vwo-leerlingen vindt dit jaar online plaats. Montessori Lyceum Oostpoort organiseert dan op school een speciale avond voor de leerlingen van 4 havo. De leerlingen nemen hun laptops mee en er zijn docenten aanwezig om de avond te begeleiden. ‘De leerlingen hóeven voor zo’n online informatiemarkt niet naar school,’ zegt teamleider Anita Alsemgeest, ‘maar thuis zitten ze in hun eentje achter de computer. Op deze manier kunnen ze hun ervaringen direct met elkaar delen en met hun docenten bespreken. Het heeft echt meerwaarde.’

 

Meer Informatie: Montessori Lyceum Oostpoort www.oostpoort.nl

 

>

Leren kiezen voor de toekomst

Tips en opdrachten via YouTube

Errol Hogenkamp en Els Dillerop, decanen op het Montessori College in Arnhem startten een eigen YouTubekanaal en maakten een studiekeuzechallenge van 30 filmpjes om leerlingen aan het denken te zetten over hun loopbaankeuzes. Daarnaast voerden zij interviews met beroepsbeoefenaren om hun leerlingen te inspireren en aan te zetten tot zelf interviews houden.

>

Studiekeuze stripboek

Op een luchtige en toegankelijke manier uitleggen waar studiekeuze over gaat!

Decanenkring Arnhem en Wageningen University ontwikkelden samen het Studiekeuze Stripboek over de stappen die je moet zetten om een hbo- of wo-studie te kiezen. Bij elke stap in het proces horen een striptekening en vijf tips. Het stripboek helpt jongeren en ouders op een luchtige manier over studiekeuze te praten. Ook ouders die zelf niet gestudeerd hebben of uit een ander land komen, kunnen de strips en tips lezen. Voor mensen die meer willen weten is er bij elke strip een verdiepend artikel.

>