Praktijkvoorbeelden LOB

Expertisepunt LOB

Hoe geven vmbo, havo/vwo-, mbo- en hbo-scholen in Nederland vorm aan LOB? Hier vind je ter inspiratie praktijkvoorbeelden. Je kunt de voorbeelden vrij gebruiken voor je eigen LOB-programma. Wil je zelf een mooi praktijkvoorbeeld van jouw school met ons delen? Graag! Stuur ons een bericht naar info@expertisepuntlob.nl. Deze databank wordt periodiek aangevuld met nieuwe praktijkvoorbeelden.

Thema
Onderwijs
hbo
Regio

We hebben weinig tijd, dus laten we vertragen!

Welke interventies zijn effectief als scholen besluiten om zoveel mogelijk mensen van het team te betrekken bij LOB?

 

Vooral niet te overhaast te werk gaan blijkt uit onderzoek. Mieke van Diepen, Daphne Wiersema en Japke Ebbinge van het Lectoraat Kansrijke Schoolloopbanen in een Diverse Stad en de Leergang Loopbaancoaching van de Hogeschool van Amsterdam, brachten met hun onderzoek ‘We hebben weinig tijd, dus laten we vertragen’ in kaart wat docententeams nodig hebben om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken. Op basis van hun praktijkgerichte onderzoek geven de onderzoekers veel praktische tips om dit veranderproces tot stand te brengen. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met verschillende onderwijsorganisaties, waarbij zoveel mogelijk mensen vanuit verschillende rollen betrokken waren.

De betrokken organisaties committeerden zich om stappen te zetten voor meer betrokkenheid bij LOB in een viertal doelstellingen: visievorming, draagvlak ontwikkelen voor de ontwikkelde visie, inzicht geven aan betrokken professionals op welke manier zij een rol kunnen spelen in de loopbaanbegeleiding van leerlingen én kennis en vaardigheden ontwikkelen om dit te kunnen doen. Maar voordat de schoolteams aan de slag gingen met de bovengenoemde doelstellingen, werd eerst vooral tijd en energie gestoken in het creëren van een context. Deze context moest aan drie voorwaarden voldoen: het slim organiseren van het versterken van LOB door managers of leidinggevenden, professionele ruimte creëren voor het schoolteam en het (voortdurend) aanjagen van het veranderproces door de experts binnen de organisatie. Deze drie voorwaarden beïnvloeden elkaar. Zo is slim organiseren door het management bijvoorbeeld nodig om de professionele ruimte voor docenten mogelijk te maken.


Slim organiseren

De onderzoekers hebben vijf sleutels geformuleerd die managers en leidinggevenden kunnen gebruiken om het proces om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken te ondersteunen.

  • Begin klein en ga uit van wat er op school al gebeurt op het gebied van loopbaanontwikkeling- en begeleiding.

  • Toon interesse en geef steun, maak weloverwogen keuzes die laten zien dat je hecht aan het belang van loopbaanbegeleiding.

  • Houd de regie op het proces van docentprofessionalisering (door een aanjager) en bouw aan een gedeelde verantwoordelijkheid van het team.

  • Zet de aanjagers van het proces in positie en geef ze de ruimte om loopbaanbegeleiding een onderwerp te maken dat zichtbaar is en leeft binnen de gehele organisatie.

  • Zorg voor zogenaamde ‘sparringpartners’ voor de aanjagers. Deze ‘sparringpartners kunnen fungeren als maatje voor de aanjager of er bijvoorbeeld voor waken dat er te snel te grote stappen worden gezet in het veranderproces. Managers kunnen zelf ook de rol van ‘sparringpartner’ voor de aanjager vervullen.


Professionele ruimte benutten

Professionele ruimte geven en benutten blijkt uit het onderzoek, is noodzakelijk om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken. Dit begint met het kiezen voor vertraging en verbinding. Vooral de tijd nemen om met elkaar te onderzoeken waarom een grotere betrokkenheid van zoveel mensen binnen de school bij LOB belangrijk is. Hiervoor kan de dialoog als middel worden ingezet, maar ook verschillende vormen van intervisie of andere ‘ontmoetingen-zonder-agenda’, zijn helpend bij het ontstaan van professionele ruimte.

Aanjagen

Aanjagers (bijvoorbeeld decanen) zijn nodig om het thema voortdurend onder de aandacht te brengen en te houden. Aanjagers die zichzelf (en het thema) zichtbaar maken, proactief handelen en ruimte innemen, kunnen managers helpen om slim te organiseren en docenten helpen om professionele ruimte te benutten. Andersom werkt het ook: als managers slim organiseren en docenten de professionele ruimte benutten, kan de aanjager zichzelf goed zichtbaar maken en invloed uitoefenen. Aanjagen en regie voeren vraagt om luisteren en ruimte maken voor ervaringen, gedachten en gevoelens van collega’s. Daarnaast om het inspireren van collega’s voor LOB en het verbinden van de visie van de instelling met dat wat al gebeurt.

____________________________________________

TIPS

Kennis en vaardigheden aanleren Bij het aanleren van kennis en vaardigheden (professionalisering) is het erg belangrijk dat eerst aan bovengenoemde drie voorwaarden wordt voldaan. Het is noodzakelijk dat het management slim organiseert, het docententeam leert om professionele ruimte te benutten en aanjagers aansluiten bij de behoeften die leven en hierin voortdurend in verbinding blijven. Het is daarbij een uitdaging om als organisatie te balanceren tussen het vervullen van behoefte aan ‘klassieke’ training of aanbod van concrete kennis en vaardigheden en de wetenschap dat soms het vertragen meer oplevert dan dergelijke trainingen.

____________________________________________

>

De Transition Makers Toolbox

Een toolbox die docenten helpt bij het vormgeven van transitieonderwijs.



De Sustainable Development Goals (SDG’s) zijn in 2015 door alle 193 landen van de Verenigde Naties omarmd. Deze 17 doelen moeten ervoor zorgen dat we in 2030 in een duurzamere wereld leven, waarin niemand wordt buitengesloten.

Om de implementatie van de 17 Sustainable Development Goals te versnellen ontwikkelde de Ekskäret Foundation uit Stockholm een raamwerk van zogenaamde Inner Development Goals: 23 vaardigheden en attitudes die nodig zijn om bij te kunnen dragen aan het realiseren van de SDG’s. Dit Zweedse raamwerk van doelen bleek heel goed te matchen met het raamwerk van een samenwerkingsproject op het gebied van transitieonderwijs waarbij verschillende Nederlandse universiteiten zijn betrokken.

Vanuit het Instituut voor Interdisciplinaire Studies van de UvA (IIS), wordt in samenwerking met de kennisalliantie EWUU (TU Eindhoven, Wageningen University & Research, Universiteit Utrecht en UMC Utrecht) gewerkt aan het breed inzetten van transitieonderwijs binnen het huidige onderwijs.
Transitieonderwijs is onderwijs dat is gericht op het aanleren van vaardigheden die nodig zijn om de complexe problemen van onze tijd op te lossen en maatschappelijke veranderingen vorm te geven, om zo een duurzamere toekomst te creëren. Helemaal in lijn met de Sustainable Development goals dus.

Vanuit dit samenwerkingsverband van universiteiten is de Transition Makers Toolbox ontwikkeld, een website vol onderwijsmaterialen die gebruikt kunnen worden door docenten bij het vormgeven van transitieonderwijs.
Centrale vraag bij het ontwikkelen van de Toolbox was: ‘Kunnen we een toolbox ontwikkelen waarin we alles wat docenten al doen op het gebied van transitieonderwijs bundelen, zodat niet iedereen hetzelfde wiel hoeft uit te vinden, én waarbij we zoveel mogelijk docenten inspireren om aan de slag te gaan met transitieonderwijs’.

Belle Jansen, projectcoördinator bij de Transition Makers Toolbox vertelt over het ontwikkelproces: “Bij het ontwikkelen van de Toolbox zagen we dat de vaardigheden en attitudes die wij hadden geformuleerd als leerdoelen voor transitieonderwijs, veel overeenkomsten hadden met het Inner Development Goals-raamwerk van de Ekskäret Foundation. Wij hebben dit raamwerk toegespitst op het hoger onderwijs door een leerdoel te formuleren voor iedere IDG en daar een lesactiviteit en toetsing aan te verbinden. Zo helpen we docenten binnen hun lessen aandacht te hebben voor transitieonderwijs. Via co-creatiesessies deelden docenten van zeven hoger onderwijsinstellingen in Nederland op welke manier ze al vorm gaven aan transitieonderwijs in de vorm van een tool, of welke ideeën ze hadden voor nieuwe tools. Soms waren de ingebrachte tools erg context gebonden, dat wil zeggen passend bij een specifieke opleiding.

Het Transition Makersteam heeft toen samen met de betrokken docenten gekeken hoe we deze tools geschikt konden maken voor een breder publiek. Wij hebben geld en tijd beschikbaar gesteld om die materialen samen verder te ontwikkelen. We hebben op dit moment een verzameling van 24 tools en ons doel is om bij ieder inner development goal twee of meer tools hebben, minstens 48 tools in totaal. Zo kun je als docent kiezen welke tool het beste past bij het onderwijs dat je geeft. Op dit moment hebben we dus nog niet voor ieder IDG een tool. Deze IDG’s hebben voor wat betreft het ontwikkelen van nieuw materiaal prioriteit. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om IDG’s als moed, integriteit en interculturele perspectieven”.

De Toolbox is in eerste instantie ontwikkeld voor docenten die les geven op de universiteit of op het hbo, maar de tools zijn zeker ook bruikbaar voor docenten binnen het mbo. Al het materiaal is ‘open source’, dus je kunt er vrij gebruik van maken zolang het niet wordt ingezet voor commerciële doeleinden. Vertaling van de tools naar het Nederlands heeft op dit moment geen prioriteit.

___________________

TIPS

Ilja Boor, co-founder van de Toolbox en senior curriculumontwikkelaar bij het IIS, is een van de auteurs van het boek ‘Meaningful Assesment’. Een publicatie die docenten helpt om op een andere manier te kijken naar hun manier van toetsen. Alle materialen in de Toolbox zijn open source, dus je bent vrij om de tools uit de toolbox te gebruiken in je eigen onderwijs.
All tools – Transition Makers Toolbox

___________________

>

Universiteiten slaan een brug naar het vo

Hoe kunnen we jongeren helpen bij de overstap van het vwo naar de universiteit?


Het is een onderwerp waar Jacqueline Hoornweg (Universiteit Leiden) en Loes Mulders (VU Amsterdam) zich al lange tijd mee bezig houden. Ze ontwikkelden diverse programma’s om de overstap succesvoller te maken, en als leden van het Landelijk Overleg Aansluiting vo-wo zetten ze zich in voor meer samenwerking – niet alleen tussen de universiteiten, maar ook met vo-scholen.

 

 

 

 

 

 

Vwo: de afkorting staat voor Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs, maar niettemin is de overstap naar de universiteit een grote overstap die lang niet alle studenten meteen de eerste keer succesvol maken. Plotseling zijn ze in een andere omgeving, wordt er een beroep gedaan op vaardigheden die ze soms nog niet voldoende hebben, krijgen ze meer leerstof en mínder begeleiding – en dan wordt er ook nog van uitgegaan dat ze zich bewust zijn van wie ze zijn en dat ze weten wat ze wel en niet kunnen. “Uit onderzoek blijkt dat studenten vaak het eerste semester missen of tentamens niet halen, omdat ze gewoon overdonderd zijn over wat er op de universiteit allemaal gebeurt en van ze wordt verwacht”, zegt Loes Mulders.

Om vwo-leerlingen te begeleiden bij de overstap ontwikkelden de Universiteit Leiden en VU Amsterdam beide een Pre-University College met diverse activiteiten. Jacqueline Hoornweg: “We zetten in op academische vaardigheden en studievaardigheden in het voortgezet onderwijs. Als jongeren daarmee op het vwo kunnen oefenen, komen ze op de universiteit beter beslagen ten ijs en zullen ze succesvoller zijn.”

Loes Mulders noemt daarnaast het leren varen van je eigen koers als speerpunten de Pre-University-programma’s. “Dus weten wie je bent, wat je sterke en zwakke kanten zijn. En ook: als je je eigen koers gaat varen, hoe doe je dat dan en welke kennis, vaardigheden en welk netwerk heb je daarbij nodig?”

 

Loes, jij ontwikkelde binnen het Pre-University College onder meer de programma’s Be Prepared en Better Prepared, voor studenten die als eerste in hun familie gaan studeren. Wat is voor hen de extra uitdaging?

Loes: “Eerstegeneratiestudenten kunnen niet terugvallen op hun ouders voor advies en ondersteuning, en ze hebben via hun ouders geen toegang tot een netwerk van mensen die ook gestudeerd hebben en bijvoorbeeld kunnen helpen bij het vinden van een kamer of een stage. Be Prepared en Better Prepared zijn bedoeld om de kansengelijkheid op dat punt te verbeteren. Be Prepared is een programma voor 5 vwo’ers die als eerste in hun familie gaan studeren, en helpt hen bij de studiekeuze. Better Prepared is een programma van vijf dagen voorafgaand aan het studiejaar, waarin studenten leren wat ze kunnen verwachten op de universiteit en ze ook alvast een aantal studiegenoten leren kennen. Eerstegeneratiestudenten hebben dit echt nodig om goed te studeren en niet uit te vallen of te switchen. We zien dat het werkt: het groepje eerstegeneratiestudenten van Better Prepared neemt na afloop altijd omhelzend afscheid en ze zoeken elkaar ook op tijdens hun studie. Ze worden ook allemaal studentcoach voor een volgende generatie.”

 

Jacqueline, jullie ontwikkelden in Leiden onder meer een lessenserie voor het vo, over academische vaardigheden.

Jacqueline: “We weten uit onderzoek dat studiesucces afhangt van de mate waarin een leerling op het vo geoefend heeft met studievaardigheden en academische vaardigheden. Niet alleen in het profielwerkstuk, maar ook bij andere vakken als geschiedenis, economie en Frans – dan daalt het goed in en doen ze het na een tijdje op de automatische piloot. Er zijn vo-scholen die dat supergoed aanvliegen en ook aan universiteiten hulp vragen om dat goed in de school te organiseren. Er zijn ook scholen die onvoldoende beseffen hoe belangrijk het is om die vaardigheden te oefenen in álle vakken, of niet weten hoe je dat zou kunnen aanpakken. Daarom hebben we samen met vwo-docenten een lessenserie over studievaardigheden ontwikkeld, voor gebruik in de vaklessen op het vwo. Leerlingen oefenen in die lessen de studie- en academische vaardigheden. Het mooie is dat dat meestal de resultaten van de vaklessen óók omhoog gaan, het is echt een win-win. Daarnaast bieden we ook bijscholingen aan voor vwo-docenten, om met dit digitale materiaal te werken of het zelf te kunnen aanpassen. Voor leerlingen is er de website Profielwerkstuk.nl, met ideeën en voorbeelden, om ze te helpen en ze te enthousiasmeren om onderzoek te doen.”

 

Over onderzoek gesproken: onlangs publiceerden rectoren van universiteiten een opiniestuk waarin ze aangaven dat ongeveer 15% van de studenten op een hbo meer op hun plek zou zijn, omdat onderzoek doen eigenlijk niet is wat ze willen.

Loes: “Op de universiteit word je opgeleid om onderzoek te doen. Kijk dan ook goed wat bij je past, want als je onderzoek minder leuk vindt en liever een beroep hebt, kun je eigenlijk beter naar het hbo.”

Jacqueline: “We hebben vanuit het overleg geijverd voor financiering voor het project ‘Wisselstroom’, dat de overstap tussen wo en hbo gemakkelijker moet maken. We kijken nu samen met vo-docenten en decanen hoe je af zou kunnen stappen van het idee ‘Het hoogste is het beste’. Dat is lastiger dan je denkt: het is voor mentoren en decanen nu al complex om vwo-leerlingen goed te adviseren over wetenschappelijke studies, laat staan dat ze ook nog alle hbo-opleidingen mee moeten nemen.

Soms denken ouders ook tegengesteld. Als een vwo-leerling ontdekt dat een universitaire studie niet het pad is dat hij of zij wil bewandelen, omdat hij of zij toch wat praktischer is aangelegd, zou ik zeggen: ‘Prima!' Maar sommige ouders stimuleren liever een universitaire studie, ‘want je hebt een vwo diploma’.”

Loes: “Daarom is die eigen keuze ook echt een belangrijk onderdeel van onze Pre-University-programma’s. Het idee bij ouders en familie, zeker bij eerstegeneratiestudenten, is toch vaak: ‘Als je op het vwo zit, moet je studeren, en dan het liefst Geneeskunde, of Economie, Rechten of Pedagogiek en Psychologie’. Dus wat is nu je eigen keuze? Wat wil je nu echt zelf?”

 

Wat zou je binnen het onderwijs kunnen doen om leerlingen te helpen bij die keuze?

Jacqueline: "Promotieonderzoek heeft onlangs aangetoond: als leerlingen eenmaal een idee hebben van wat ze willen gaan studeren, zijn ze er moeilijk weer van af te brengen, zelfs als blijkt dat een studie eigenlijk niet goed bij ze past. Het enige wat helpt, is een écht realistische onderwijservaring. Dus niet een reclamepraatje voor een studie op een open dag, maar realistische colleges volgen en realistische opdrachten maken, bijvoorbeeld uit de propedeuse. Dan schrikken leerlingen soms, en gaan ze eerder nadenken: is dit wel echt wat voor mij?

Vervolgens heeft het ook te maken met coping om tegen je zelf en anderen te kunnen en durven zeggen ‘Het was toch niet zo’n goede keuze, ik moet wat anders gaan doen’. We kunnen jongeren daarbij helpen door uit te leggen dat het gewoon onderdeel is van het keuzeproces om nog eens kritisch te kijken en om eventueel te switchen. Maar liefst wel vóórdat ze daadwerkelijk aan de studie beginnen.”

Jullie hebben het Expertisepunt LOB betrokken bij het overleg over de doorstroom vo-wo. Wat kan LOB toevoegen?

Loes: “Een studie vinden die echt bij je past, daarvoor moet je weten wie je bent: waar ben ik goed en minder goed in, wat vind ik leuk, wat motiveert mij, hoe krijg ik mijn motivatie überhaupt op orde? Juist die identiteitsontwikkeling is binnen LOB belangrijk. Als LOB beter geïntegreerd is in het onderwijs en mentoren en docenten er meer vanaf weten, wordt het voor leerlingen ook normaler om daarmee bezig te zijn.”

Jacqueline: “Daarbij hoort ook dat LOB een vak is waar eisen aan worden gesteld, zoals je dat bij Frans of Geschiedenis ook doet. Een toets kan ook een portfolio zijn dat de leerling heeft gemaakt. En het is belangrijk om ook binnen LOB te blijven monitoren: werkt het, zijn we op de goede weg, waar moeten we bijstellen?”

 

Loes, jullie draaien de programma’s van het Pre-University College nu een jaar of acht. Welk effect heeft dat gehad op de uitvalcijfers?

Loes: “Toen ik begon hadden we een percentage van tussen de twintig en vijfentwintig procent dat uitviel of switchte, en dat is echt lager geworden. In de cijfers van de VU zien we dat de studenten die een voorbereidend programma hebben gedaan, eerder afstuderen en minder switchen. Dus het werkt. Je krijgt dat switchen natuurlijk nooit helemaal weg, maar dat hoeft ook niet. Ook als je je goed hebt voorbereid, kun je tijdens je studie tot het inzicht komen dat iets anders toch nog beter bij je past.”

 

Wat zou jullie visie zijn voor over vijf jaar, als het gaat over die overstap van VWO naar universiteit?

Jacqueline: “Ik hoop op nog meer samenwerking. Er gebeurt al veel: in ons materiaal verwijzen we bijvoorbeeld ook naar filmpjes over studievaardigheden die de andere universiteiten hebben gemaakt. Die samenwerkingen kunnen we nog uitbreiden. Mijn ideaalbeeld is dat elke vo-school een overeenkomst heeft met een instelling voor hoger onderwijs in de regio, zodat leerlingen in 5 en 6 vwo bijvoorbeeld een week kunnen proefstuderen in een richting die ze mogelijk op willen. Op die manier kun je leerlingen een realistische onderwijservaring bieden, en kunnen ze op basis daarvan een gefundeerde studiekeuze maken.”

Loes: “Ik hoop dat over een paar jaar LOB goed geïntegreerd is binnen het vo-onderwijs. Vanwege de studiekeuze en de vaardigheden, maar vooral ook vanwege die persoonlijke ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. Je leven bestaat niet alleen uit dingen doen, het is ook wie je bent en hoe je omgaat met veranderingen. Er zijn in het leven zoveel overgangen naar nieuwe fasen. Als we jongeren bij de overstap naar het wo leren hoe ze daarmee om kunnen gaan, hebben ze daar iets aan voor de rest van hun leven.”

___________________________________________________

Hoe help je leerlingen bij de overstap naar het wo?

  1. Zorg voor realistische onderwijservaringen
    Universiteiten hebben activiteiten en materialen ontwikkeld die daarbij kunnen helpen, kijk bijvoorbeeld op
    www. universiteitleiden.nl
  2. Oefen op school al met academische en studievaardigheden
    Universiteit Leiden ontwikkelde een tiendelige lessenserie die geschikt is voor alle schoolvakken, de lessen zijn gratis beschikbaar via LessenUp. 
  3. Leerlingen kunnen voor hun profielwerkstuk ook terecht op www.profielwerkstuk.nl.
  4. Besteed aandacht aan het verschil tussen universiteiten en hogescholen
    Het hoeft geen automatisme te zijn om na het vwo voor het wo te kiezen. Wil je liever meer praktisch aan de slag na je studie, in plaats van onderzoek doen? Dan past een hbo-opleiding misschien beter bij je.
  5. Zorg voor goede begeleiding van mentoren
    Zorg dat mentoren goed weten wat er van ze wordt verwacht en hoe ze goede begeleidingsgesprekken kunnen voeren. Het Expertisepunt LOB heeft daarvoor trainingen ontwikkeld. 

___________________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
>

Goed landen op het hbo: de Startthermometer

Een online reflectie-instrument dat bijdraagt aan de reflectie op de start van de opleiding op het hbo.

 

Ongeveer 30 tot 40 procent van de startende hbo-studenten stopt binnen het eerste jaar met hun studie. De belangrijkste redenen die zij zelf hiervoor aangeven: gebrek aan motivatie en een verkeerde studiekeuze. Om deze studenten al tijdens de start van de opleiding op het spoor te komen en de juiste begeleiding te geven, ontwikkelde Fontys de Startthermometer

 

De Startthermometer is een online reflectie-instrument dat bijdraagt aan de reflectie op de start van de opleiding en vroegtijdige signalering van studenten die twijfelen over de gekozen opleiding. Door in de Startthermometer vragen te beantwoorden over o.a. tevredenheid over de studiekeuze, motivatie, het ‘thuis voelen’ op de opleiding en het studeren op het hbo, krijgen studenten een beter inzicht in hoe ze functioneren tijdens de eerste weken op het hbo.

Het invullen van de thermometer kost de student tien minuten. Op basis van de gegeven antwoorden krijgen de studenten een reflectiedocument. Dit document kan aanleiding zijn om op hun studentcoach af te stappen met een vraag, zorg of twijfel.

De Startthermometer geeft aan studentcoaches de mogelijkheid om vroegtijdig te signaleren waar (extra) ondersteuning of begeleiding nodig is en welke studenten het eerst aandacht verdienen. Verder kunnen opleidingen (het managment), interactief en op maat aan de slag met de algemene resultaten van de thermometer in een daarvoor ontwikkeld online dashboard.

Naar aanleiding van het invullen van de Startthermometer geeft 40% van de studenten aan actie te hebben ondernomen, bijvoorbeeld door zich aan te melden voor een training, een gesprek te hebben met hun studentcoach of een afspraak te maken bij de dienst studentenvoorzieningen. Uit onderzoek blijkt dat vooral vier van de twaalf factoren die worden gemeten bij het invullen van de Startthermometer een voorspellende waarde hebben op studiesucces: motivatie, sociale integratie, academische integratie en tevredenheid met de studiekeuze.

Tevredenheid over de studiekeuze heeft hierbij de grootste voorspellende waarde. Op basis van de vier bovengenoemde factoren kan al na de eerste periode 50% van de uitvallers en 80% van de blijvers correct worden voorspeld.

>

Ontdek het hbo

Online tool helpt mbo-student bij vinden route naar het hbo

 

De overstap van het mbo naar het hbo heeft voor sommige studenten in het middelbaar beroepsonderwijs flink wat obstakels. Een nieuwe online tool kan hen tijdens hun mbo-opleiding kennis laten maken met het hbo en ervaren of deze onderwijsvorm bij hen past. Windesheim en Deltion College ontwikkelden in een vruchtbare samenwerking met verschillende mbo-instellingen de tool ‘Ontdek het hbo’. Een gesprek met Anneke Postma (Windesheim) en Martje Werkman-Bos (Deltion College).

 

 

 

 

 

Voor welke mbo-studenten is deze tool vooral geschikt?

Anneke: ‘De gedachte achter dit project is het centraal stellen van de student en vooral: het creëren van gelijke kansen. Er zijn studenten op het mbo die direct aan het werk willen, of die een tweede mbo-opleiding willen volgen. Maar er zijn ook flink veel studenten die naar het hbo willen en zich afvragen: wat is nou mijn volgende stap, hoe pak ik dit aan. Die kunnen dankzij deze e-learning, ‘Ontdek het hbo’, kennismaken met hbo-vaardigheden en zelf de regie nemen.’

Martje: ‘Deze tool is voor alle mbo-studenten, maar voor de een is de drempel om naar het hbo te gaan hoger dan voor de andere. Sommigen redden het op eigen kracht en hebben goede voorbeelden in hun omgeving, maar er zijn ook heel wat studenten die thuis te horen krijgen: dat kun je beter niet doen, of: dat is te hoog gegrepen. Voor studenten die extra begeleiding nodig hebben kan de drempel ook te hoog zijn. En er zijn soms hele praktische en theoretisch redenen. Een mbo-student die in de toekomst een overstap wil maken naar een andere sector, vindt het vaak lastig om zijn mogelijkheden te overzien. De vraag is dan: hoe kun je als onderwijsinstelling daar op inspelen om vertraging te voorkomen. Een student die er vroegtijdig achter komt wat zijn mogelijkheden zijn, bespaart een hoop tijd en geworstel én voorkomt wellicht afstel. Dat inzicht is mogelijk de aanleiding om bijvoorbeeld alvast een vak als wiskunde of scheikunde te volgen om een toekomstige stap naar de zorg of techniek makkelijker te maken.’

Hoe kwam de online tool tot stand?

Martje: ‘Het idee komt voort uit de connecties die we samen met Windesheim en een aantal mbo-instellingen al hadden ter voorbereiding van een onderdeel genaamd Keuzedeel Voorbereiding hbo. We wilden echter graag meer mbo-studenten bereiken én in een veel eerder stadium. Vanuit het hbo is er de behoefte dat je studenten in huis wilt halen die een gedegen keuze maakten en in het mbo speelt de vraag hoe je die vervolgroute het beste kunt vormgeven en aanpakken. Studenten moeten, vinden wij, al veel eerder dan het officiële 1-mei-moment bezig zijn met kiezen en oriënteren. Met deze tool brengen we het hbo direct vanaf het eerste leerjaar veel dichterbij, gebruikmakend van een lijn door het gehele mbo. Daarbij kiezen we voor een opbouw richting het keuzemoment, zodat het voor de student steeds urgenter wordt om ermee bezig te zijn en zich erin te verdiepen. Langzamerhand kwamen we via een aantal brainstormsessies uit op de wens om een online middel te creëren. Ook omdat we het belangrijk vinden om zo actueel mogelijk te kunnen blijven. Bij Deltion hebben we een expert op het gebied van Xerte en die heeft de tool gebouwd.’

Anneke: ‘Het is begonnen met individuele contacten. Wat dat betreft verdient Martje alle credits want zij is een echte verbinder en kan mensen goed bij elkaar brengen en stappen laten zetten richting een mooi en gezamenlijk product.’

 

Hoe werkt de tool?

Martje: ‘We hebben zeven hoofdstukken gemaakt die de student ieder in zijn eigen tempo verder brengt in het denkproces. In ruim veertig opdrachten bouwt de student zelfstandig een portfolio op. We merken nu al dat het werkt. Studenten worden op ideeën gebracht en vertellen dat ook. Een leuk weetje: de kleuren van de onderdelen corresponderen met de kleur van de onderwijsinstelling die de vraag en onderdeel voor haar rekening nam.’

Anneke: ‘Studenten werken zelfstandig aan hun portfolio maar begeleiding is natuurlijk belangrijk. Loopbaanoriëntatie (LOB) is een vast onderdeel binnen het mbo. Vanuit de tool krijgen studenten ook opdrachten om onderdelen te bespreken met hun studiebegeleider.’

 

Wat is de kracht van deze tool?

Anneke: ‘De kracht vind ik vooral dat deze tool een gezamenlijk product is van een samenwerking tussen verschillende onderwijsinstellingen. We hebben dit echt met z’n allen voor elkaar gekregen. Ik hoop dat we elkaar in de toekomst zullen blijven vinden en dat deze tool kan bijdragen aan het langzaam verdwijnen van de harde knip tussen mbo en hbo, waarvan nog steeds sprake is. Verder past dit project heel goed in het plaatje van een leven lang ontwikkelen. Je plant er toch een zaadje mee.’

Martje: ‘Sommige studenten op het mbo willen doorstuderen, misschien op dit moment niet, maar later misschien wel. Deze tool helpt hen om na te denken over hun toekomst. En inderdaad zoals Anneke zegt: het is een prachtig product van samenwerking. Om samen zoiets te maken helpt om elkaar beter te kunnen vinden rondom het thema de student centraal. We blijven ontwikkelen!’

_________________

De samenwerking van Windesheim, Deltion en verschillende mbo’s in de regio bij het ontwikkelen van de Ontdek-het-hbo-tool(opent in nieuw tabblad) is onderdeel van het Regionaal Ambitieplan met als doelstelling het versterken van de samenwerking in de regio en binnen de netwerkgroep Zw8lse (Zwolse 8).

Aan deze tool werkten o.a. mee: Landstede MBO, Menso Alting Zwolle, Drenthe College, Hogeschool Windesheim, Deltion College, Aventus, Cibap vakschool voor vormgeving, Hogeschool KPZ, ArtEZ, Hogeschool Viaa en Zone College.

_________________

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: https://www.windesheim.nl/nieuws

>

Talent als uitgangspunt bij de opleiding HRM

Talent is een heel belangrijk thema bij het begeleiden van onze studenten”, zegt Rianne Wolberink, docent bij de Fontys deeltijd opleiding HRM.
 

“Binnen de gehele flexibele deeltijd opleiding staat het (eigen) talent centraal en werken studenten aan hun eigen Persoonlijk Professionele Ontwikkeling. Talent en talentontwikkeling ‘lopen’ de gehele vier jaar van de opleiding met de student mee”. Studenten kunnen op deze manier hun eigen talent en dat van anderen herkennen en benoemen.

Fontys benadert HRM vanuit een mensgerichte en brede visie. Studenten krijgen zo oog voor de organisatie én de mens die binnen deze organisatie werkt. Bij de deeltijd-opleiding HRM gaat het naast kennis vergaren en toepassen, ook om het leren coachen en stimuleren van mensen in hun loopbaan- en talentontwikkeling. Deze belangrijke skills, zoals gespreksvaardigheden en groepsdynamische interventies, zijn hierbij voorbeelden uit het curriculum van de opleiding.

HRM deeltijd-studenten kiezen in het tweede en derde jaar van hun opleiding een viertal Advanced Modules uit een totaal aanbod van negen, waaronder de modules ‘loopbanen’ en ‘ talentonwikkeling’. Alle Advanced modules zijn onder voorwaarden ook separaat te volgen door studenten of Bachelor/Master-afgestudeerden van andere studierichtingen. Binnen de module Loopbanen is er aandacht voor de theorie van loopbaanontwikkeling en de concretisering hiervan. Tevens leren studenten te werken met een loopbaanbegeleidingsmethodiek, waarbij het leerproces van de cliënt centraal staat. Studenten ronden de module af middels twee eindopdrachten in de vorm van een beroepsproduct en een loopbaantraject.

De Advanced Module Talentontwikkeling heeft een duidelijke relatie met het lectoraat ‘Dynamische talentinterventies’ van Fontys. Talent wordt hierbij gezien als een eigenschap van een persoon die, in de juiste context, leidt tot plezier, voldoening én uitzonderlijke prestaties . Binnen het lectoraat gaat het om het ontdekken, ontwikkelen en benutten van talent in de werkcontext, met als ambitie eraan bij te dragen dat ieder individu de kans krijgt in een context te werken waarin hij/ zij diens talenten kan ontdekken, ontwikkelen en benutten en daardoor betekenisvol werk kan vervullen.

De deeltijdstudenten HRM gaan in de Advanced Module Talentonwikkeling op zoek naar mogelijkheden om talentontwikkeling in de (eigen) organisatie vorm te kunnen geven.Talent vormt een belangrijke basis voor een Leven Lang ontwikkelen. Ook deze module wordt afgerond met een beroepsproduct.

De talentgerichte én persoonlijke aanpak bij de deeltijd opleiding HRM van Fontys, zorgt ervoor dat studenten zichzelf beter leren kennen. Hierdoor ontwikkelen ze zich in de toekomst tot goede, talentgerichte HRM professionals. De flexibele lesvorm zorgt voor een persoonlijke leerroute afgestemd op de eigen situatie.

___________________________________________________________________________________

Tips

  • Als je met je studenten meer talentgericht wilt gaan werken, besteed dan tijd aan het opsporen, ontdekken en ook benoemen van het unieke talent van de student en ga uit van de inclusieve talentbenadering: o.a. gebaseerd op sterke punten en het uitgangspunt ‘iedereen is een talent’. Bespreek samen hoe de student dit talent kan inzetten in de praktijk.

  • Talenten ontwikkelen zich ook in de loop van de tijd: studenten leren zichzelf tijdens hun studie steeds beter kennen door kennis en ervaringen op te doen.

  • Talentgericht werken vraagt reflectie en ‘onderhoud’. Een talent is immers niet ‘in beton’ gegoten

___________________________________________________________________________________

 

>

Stapsgewijs de harde knip overbruggen tussen havo en hbo

Hoe kunnen we de aansluiting tussen voortgezet onderwijs en hbo verbeteren, zodat minder studenten uitvallen?


De Hogeschool Utrecht sloot daarvoor onlangs een convenant met vo-scholen in de regio. Lieke van Bokhoven, projectleider regionale samenwerking, legt uit welke drie factoren vooral belangrijk zijn om te zorgen dat studenten slagen, en welke plannen er zijn om de kloof tussen vo en hbo te dichten.

’Op het hbo krijg je te pas en te onpas feedback! Dat is zó wennen!’ Het is een uitspraak van een eerstejaars student die illustreert waarom de overstap naar het hbo voor studenten echt verwarrend kan zijn. “Deze docent bedoelt het waarschijnlijk goed,” zegt Lieke van Bokhoven, “maar de eerstejaars studenten denken dat ze iets verkeerd doen en raken in verwarring. Het is beter om de feedback rustig op te bouwen.” Lieke van Bokhoven is projectleider regionale samenwerkingen vo-ho aan de Hogeschool Utrecht. Doel van het project: de doorstroom van met name havisten verbeteren. “Nog steeds valt een op de drie studenten uit op het hbo. Het merendeel valt uit op een opleiding van hun eerste keus en gaat dan een andere opleiding doen. Dat zorgt voor oponthoud. Er zijn er ook die tijdelijk gaan werken en dan niet terugkomen – ook dat is een gemiste kans.” De oorzaak is duidelijk: “Tussen havo en hbo zit nu een harde knip. Vaak hebben leerlingen aan het eind van de havo nog niet de juiste skills voor het hoger onderwijs. De vraag is dus: ‘Hoe kunnen we de landing gemakkelijker voor ze maken?’ Er zijn veel initiatieven van individuele opleidingen en bevlogen docenten om de aansluiting te verbeteren. Het doel van dit project is om krachten te bundelen, elkaar te inspireren en kennis te delen.”

 

Hoe gaan jullie dat precies aanpakken?

“Ik werk met een Projectteam Regionale Samenwerking, waarvan acht mensen van Hogeschool Utrecht deel uitmaken. Daarnaast is er een werkgroep met ruim twintig mensen uit het vo en hoger onderwijs in de regio. Die groep is een dwarsdoorsnede uit het onderwijs, van schoolleiders, mentoren en decanen tot beleidsmedewerkers van toeleverende scholen. In oktober hebben we een werkconferentie georganiseerd. Daar is ook een convenant ondertekend door bijna veertig scholen, gericht op het verbeteren van de samenwerking.

De titel van de conferentie was ‘Van woorden naar daden’: we willen niet dat het alleen bij praten blijft. Het voordeel van een convenant is dat er écht een commitment komt, ook vanuit de schoolbesturen. Dat is belangrijk, want je kunt als docenten wel goed samenwerken, maar je hebt toch vooral faciliteiten nodig en daarvoor zijn besturen verantwoordelijk. Het was een mooie bijeenkomst met aandacht voor wetenschappelijke inzichten en met vertegenwoordigers vanuit het landelijk en regionale bestuur. Er waren ook inspirerende werksessies – ik wist niet dat er al zóveel initiatieven waren voor samenwerkingen, het was mooi om dat te ervaren.”

 

Bij die werksessies draaide het om drie thema’s waar de aansluiting tussen vo en hbo verbeterd kan worden: kiezen, kunnen en kennen. Om met ‘kiezen’ te beginnen: hoe kunnen jullie als hbo samenwerken met de havo-scholen als het gaat om studiekeuze en LOB?

“Bij studiekeuze gaat het niet alleen om begeleiding en voorlichting, uit onderzoek blijkt dat vooral ervaringen zorgen dat een studiekeuze succesvol is. Vanuit de Hogeschool Utrecht kunnen we op verschillende manieren ondersteuning bieden. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld een dag meelopen met een student, of ze kunnen onze labs bekijken. Onlangs was een aantal vo-scholen hier een middag zodat leerlingen konden kennismaken met Informatietechnologie. Die waren na afloop dolenthousiast. Ze dachten dat de ICT-sector niets voor ze was, maar hier in het VR-lab zagen ze hoe de praktijk kan zijn.

Daarnaast zijn er tools, zoals het LOB-cv, die je kunt gebruiken bij LOB in het vo en die wij kunnen gebruiken op de matchingsdag en bij de aanmelding van nieuwe studenten. Dat soort tools willen we binnen deze regionale samenwerking verder gaan uitrollen, want het effect wordt groter als vo en ho ze allebei gebruiken. Als een student bijvoorbeeld na twee maanden besluit dat de studie van de eerste keus het bij nader inzien toch niet is, kun je samen terugkijken in het LOB-cv: wat waren nog meer studierichtingen die hij of zij heeft overwogen? Misschien zit daar iets bij waar de student alsnog beter op zijn of haar plaats is. Onlangs hebben we trouwens een evaluatie uitgevoerd bij een aantal scholen die LOB-cv gebruiken en daarbij zagen we al minder uitval van de eerstejaarsstudenten. Het is een kleine steekproef, maar wel veelbelovend. Als je met tools als het LOB-cv aan de slag gaat, zie je snel resultaat. Dat is al gebleken uit onderzoek, maar je moet het wel gaan dóen.”

 

Wat is de belangrijkste belemmering?

“Tijd. We werken op dit moment in de werkgroep met extra bevlogen mensen, dat zijn echt de voorlopers. De gemiddelde havo-docent zegt: ‘Ik zie het belang, ik wil het doen, maar ik kom er gewoon niet aan toe. We moeten al zoveel!’

De kunst voor ons is dus om vanuit de Hogeschool Utrecht iets te bedenken dat aanvullend is en niet teveel tijd kost. Daarom focussen we nu op het ontlasten van docenten, bijvoorbeeld door lessen over te nemen of faciliteiten ter beschikking te stellen. Een docent wiskunde kan hier met de klas een IT-experience komen doen, een docent aardrijkskunde kan hier een les komen geven. Leerlingen kunnen hier ook op een experience-manier kennismaken met vervolgopleidingen. Leerlingen van een Technasium gingen hier laatst bijvoorbeeld aan de slag om een energiebesparende waterkoeler te ontwikkelen. De leerlingen vonden het fantastisch! Mede daardoor beklijft de informatie ook beter. Het valt allemaal onder de ervaringen die leerlingen kunnen helpen bij een bewuste studiekeuze.”

 

Het tweede punt waar de aansluiting beter kan: ‘kunnen’, dat gaat over studievaardigheden. Waar gaat het mis?

“De overgang van havo naar hbo is nu voor de meeste studenten te abrupt. Ze moeten binnen twee maanden veel zelfredzamer zijn en meer samenwerken dan waarop ze zijn voorbereid. Het gaat van ‘Pak hoofdstuk 3, bladzijde 6 en volgende week is er een overhoring’ in één keer naar ’Een energieleverancier heeft een crisis, ga met je groepje aan de slag om een oplossing te bedenken’.

Eerstejaars zijn als ze binnenkomen vaak nog niet gewend aan probleemgestuurd onderwijs, en hier op de Hogeschool Utrecht doen we niets anders. Dat is niet voor niets: dit is hoe we studenten voorbereiden op hun werkzame leven. Alles is gericht op je praktische functioneren. We doen steeds meer met programmatisch toetsen, waarbij studenten beoordeeld worden op hun portfolio. En we werken bijvoorbeeld ook met 360-graden feedback, want in het bedrijfsleven krijg je óók feedback van alle kanten.

Onze opleiding ‘Open ICT’ is de eerste van de reguliere fulltime bachelors die die omslag maakte. In de IT is de scrum-aanpak gebruikelijk, dus vanaf dag één bootsen we dat na in de opleiding. Als je binnenkomt, worden er direct leerdoelen geformuleerd: wat wil je bereiken, hoe ga je dat aanpakken? Je gaat ook meteen in groepjes aan de slag. De leerlingen die die opleiding volgen zijn lyrisch over dit onderwijs, en het bedrijfsleven is heel enthousiast over de skills die die studenten hebben. Maar de overgang vanaf de havo is voor veel studenten groot.”

 

Het vraagt inderdaad veel van de zelfredzaamheid van studenten.

“We vragen sowieso veel van onze studenten op het hbo, er zijn veel prikkels en veel keuzes die ze moeten maken. Dat is voor veel studenten lastig. Ze kijken vaak naar de korte termijn en dat is ook niet raar: de havo-leerlingen zijn jonger als ze op het hbo komen dan leerlingen die vanuit het vwo doorstromen naar de universiteit. Je kunt ze niet kwalijk nemen dat hun zelfredzaamheid nog niet optimaal is. Aan de andere kant moeten we ze ook niet onderschatten: er zijn ook jongeren die op hun zeventiende al wethouder zijn. Als ze echt het nut ergens van inzien, lukt het wél. Hoe dan ook zijn ‘zelfredzaamheid’ en ‘reflecteren’ vaardigheden die je eenvoudig kunt verbeteren. Eigenlijk zouden ze al vanaf de brugklas moeten leren reflecteren. Het is goed dat daar nu binnen LOB in het vo steeds meer aandacht voor is.”

 

Het havoplatform maakt zich hard voor een praktijkgericht vak op de havo, havoP, juist ook om de zelfsturing van leerlingen te vergroten. Zou dat helpen om de aansluiting te verbeteren?

“De aanpak van havoP sluit naadloos aan bij het idee van Applied Sciences dat wij hier hanteren. Dat vak bereidt leerlingen heel goed voor op het hbo, zeker als je stuurt op zelfredzaamheid, leren samenwerken en effectief plannen. Als leerlingen in het vak havoP al probleemgestuurd leren werken aan praktijkcases, dan komen ze er wel op het hbo. We kunnen docenten adviseren hoe ze dat in de les vorm kunnen geven, want zoals ik al zei: we doen hier niets anders dan probleemgestuurd onderwijs aanbieden.”

 

Dan het derde punt: ‘kennen’, de vakinhoudelijke aansluiting tussen havo en hbo. Daar zou je eigenlijk geen problemen verwachten, de havo bereidt toch voor op het hbo?

“Maar ook daar is een kloof: waar de havo vakinhoudelijk eindigt, is niet waar het hbo begint. Havisten moeten dus meteen al gaan bijspijkeren, als ze aan een hbo-studie beginnen. Dat is niet motiverend en bovendien wordt de studie daardoor nóg pittiger. Vooral bij Engels, wiskunde en Nederlands lopen studenten daartegenaan. Een mogelijke verklaring is dat we op het hbo meer van studenten zijn gaan vragen, bijvoorbeeld doordat het hoger onderwijs steeds Engelstaliger wordt. Sommige studenten hebben op de middelbare school al tweetalig onderwijs gehad, maar voor de anderen is het echt een grote overgang.

Uiteindelijk is het probleem dat de eindtermen van enkele vakken van de havo niet op het niveau zijn van de begintermen van het hbo. Om dit op te lossen zou er een lobby op landelijk niveau moeten zijn. Het ministerie van OCW weet ervan en de vo-raad is zich ervan bewust. Dus dit probleem is niet iets waar wij in dit project op focussen – laten we eerst doen wat binnen onze invloedssfeer ligt.”

 

Wat zijn de eerste punten waarmee jullie aan de slag gaan?

“We beginnen met kleine projecten die we vervolgens groot kunnen uitrollen. Bij quick fixes denk ik bijvoorbeeld aan het havoP-programma. Dat kunnen we uitwerken in concrete pilots, die vervolgens een voorbeeld kunnen zijn voor andere scholen. Voor LOB geven we prioriteit aan het LOB-cv, en verder zetten we nog meer in op ervaring en beleving door havo-leerlingen hier op de Hogeschool Utrecht uit te nodigen. Dat is allemaal kleinschalig en behapbaar, en later goed op te schalen.

Binnenkort gaan we met de werkgroep bepalen wat we concreet samen met havo-scholen in de regio kunnen doen, en hoe we dat het beste gezamenlijk kunnen vormgeven, bijvoorbeeld door leerlijnen uit te werken of handvatten voor docenten op te stellen. We hopen nog dit jaar de eerste resultaten te delen met de achterban. Het zou mooi zijn als binnen vijf jaar het percentage uitvallers en switches is gereduceerd naar tien tot twintig procent. Dat is nog steeds teveel, maar wel een flinke stap in de goede richting. ”

 

Wat adviseer je LOB-medewerkers van vo-scholen, die hun leerlingen beter willen voorbereiden op het hbo?

“Denk in mogelijkheden! Zoek daarbij vooral ook inspiratie bij collega’s. Bij elke onderwijsinstelling zijn er wel een paar bevlogen voorlopers die zich met de aansluiting vo-hbo bezig houden. Ga bij hen te rade, bijvoorbeeld over hoe je leerlingen kunt helpen extra studievaardigheden te ontwikkelen. Tijdens onze bijeenkomsten blijkt vaak dat collega’s niet van elkaar weten waar ze precies mee bezig zijn. Daar is veel winst te behalen, dus zorg voor mogelijkheden om ervaringen en ideeën uit te wisselen.

Ik doe ook graag nog een oproep aan docenten en schoolleiders van vo-scholen in de regio Utrecht: sluit je aan bij onze werkgroep! Want hoe meer mensen zich aansluiten, hoe meer impact we kunnen hebben. Het verbeteren van de aansluiting tussen havo en hbo is een maatschappelijke opdracht die we gezamenlijk hebben. Het was tijdens de conferentie mooi om te merken dat iedereen binnen vo en hbo hetzelfde nastreeft, en dat ook iedereen zich daaraan committeert. Als we dat doorzetten, maken we de aansluiting tussen vo en hbo, en ook het hele onderwijs, stap voor stap steeds een stukje beter en kunnen we de harde knip overbruggen.”

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen
>

“Bij Empower vinden hbo-studenten hun spark”

HBO-studenten die bij Fontys Hogeschool Eindhoven uitvallen, of dreigen uit te vallen, kunnen terecht bij Empower.
 

Hier kunnen ze tijdens een intensief programma van achttien weken ontdekken welke studierichting wél een goede match is. Programmaleider Elkie Blokhuis en student Anouk van Kessel vertellen waarom het programma zo goed werkt – en waarom er binnen het gehele onderwijs meer ruimte zou moeten zijn voor leerlingen en studenten om hun spark te vinden.

 

Een boksbal, bordspellen, een boekenkast, hoekjes met gemakkelijke stoelen om te praten, een pingpongtafel, voor wie even energie kwijt wil, en inspirerende uitspraken aan de muur van Nelson Mandela en Apple-oprichter Steve Wozniak. Duidelijk: dit is niet een standaard leslokaal. Welkom in het ‘thuishonk’ van Empower, een intensief studiekeuzeprogramma van Fontys Pulsed, waarin studenten kunnen ontdekken, door dingen te doen, uit te proberen en door middel van coachingsgesprekken, wie ze zijn en wat bij ze past. Bedoeld voor studenten die uitvallen, of dreigen uit te vallen, met als doel dat ze na afloop een weloverwogen keuze maken voor een studie waarin ze wél succesvol kunnen zijn.

“Ons motto is ‘Unleash your uniqueness’, zegt Elkie Blokhuis, die als programmaleider en personal identity coach bij het programma betrokken is. “Wat jou uniek maakt, dat is waar we bij Empower samen met de student naar op zoek zijn. Wie ben je als persoon? Wat zijn je interesses, je talenten, je valkuilen, wat vind jij leuk om te doen en wat heb jij nodig om je goed te voelen? Welke context sluit het beste bij jou aan? Op basis daarvan ga je op zoek naar een studie die echt bij je past.”

Anouk van Kessel volgde vorig jaar als student het programma, nadat ze eerder bij drie studies was afgehaakt. “Bij de keuze bij eerdere studies ben ik eerst gaan kijken naar welke studies er allemaal zijn, en daarna gaan filteren welke mij wel leuk leken,” zegt ze. “Bij Empower ging het omgekeerd: daar heb ik eerst gekeken naar wie ik zelf ben en wat ik zelf vet vind om te doen, en daarna gekeken welke studie daarbij past. Ik ging op zoek met mijn eigen interesses als startpunt en dat werkte voor mij veel beter dan je op goed geluk inschrijven bij een studie omdat het je op zich wel leuk lijkt, zonder verder echt goed onderzoek te doen of het bij je past.”

 

Waar lag het eigenlijk aan dat die andere studies het niet waren voor jou?

Anouk: “Het was niet één ding, het lag aan meerdere dingen. Ik was ingeschreven bij drie hbo-opleidingen: Trend research & concept creation in Lifestyle, Commerciële Economie in de Creatieve wereld, en Entrepreneurship & Business Innovation aan Tilburg University. Inhoudelijk vond ik de studies wel interessant, maar toch oppervlakkig. Het tempo lag voor mij te laag, en de hele week les vond ik eentonig. Het was het allemaal niet. Maar wat dan wel? Ik wist in die tijd echt even niet meer wat ik moest gaan doen met mijn leven. Dat klinkt best heftig, maar zo voelde het wel. Je gaat overal aan twijfelen: wat vind ik leuk, waar haal ik energie uit? Soms had ik een hele dag nergens zin in. Maar toen ik hier binnenkwam, had ik al na een dag al het gevoel: ‘Ja, hier hoor ik. Hier is leren weer léuk!’ Het huiskamergevoel en de opdrachten werkten voor mij heel goed. Je hebt snel het idee: het is hier chill en veilig.”

 

Waarin verschilt Empower van andere studiebegeleidingsprogramma’s?

Elkie: “Veel studiekeuzebegeleidingsprogramma’s werken alleen op basis van testen en gesprekken. Empower is een voltijds onderwijsprogramma. Onze studenten zijn hier drie dagen per week, ze maken deel uit van een klas, er zijn docenten en we werken met een duidelijke onderwijsvisie: Design-Based Learning. De nadruk ligt daarbij op doen en ervaren. Want je kunt wel nadenken over je talenten, maar als je dingen gaat doen, zeker als je dat doet samen met anderen, ontdek je vanzelf en in de praktijk waar je goed in bent, wat je valkuilen zijn en waar je je als een vis in het water voelt.”

 

Hoe is het programma opgebouwd?

Elkie: “We werken in perioden van drie weken waarin steeds één challenge centraal staat. De eerste challenge is ‘My spark’. Daarbij gaat het om de vraag ‘Wat vind je zó leuk om te doen dat je intrinsiek gemotiveerd bent en er energie van krijgt?’ Die eerste challenge gaat ook over het ‘landen’ in deze omgeving. Studenten komen hier vaak na een vervelende studie-ervaring. Ze zijn dan verdrietig, teleurgesteld of gefrustreerd, en we willen dat ze hier ervaren dat het ook leuk kan zijn om met je opleiding bezig te zijn, en met onderwerpen waarin je geïnteresseerd bent. Dus daarop zijn de lessen gericht. Wanneer na drie weken de eerste groep studenten doorstroomt naar de tweede challenge, begint er een nieuwe groep. Dat hebben we bewust gedaan, zodat studenten snel kunnen starten, als ze uitvallen bij hun studie.”

Die ‘spark’ is de vonk waardoor je als student ‘aangaat’. Hoe vind je die?

Elkie: “Studenten krijgen verschillende opdrachten, bijvoorbeeld om iets mee te nemen dat voor hen iets is waar ze energie van krijgen. We werken altijd met open-ended challenges: de kaders van de challenges zijn voor alle studenten hetzelfde, maar er vrijheid in de manier van uitvoeren en het eindresultaat. Daardoor gaat iedereen wat anders maken en zie je ook wat uniek is voor elke student. Er komt echt van alles voorbij.”

Anouk: “Er was in mijn groep bijvoorbeeld iemand die een skateboard maakte, iemand die een video monteerde, een ander kwam met zelfgebakken taarten. Maar ‘ingewikkelde problemen oplossen’ kan óók een spark zijn. Mijn spark ging over storytelling. Ik liet iedereen vier kaartjes trekken, met namen van personen en plaatsen. De opdracht was: ‘Maak met die vier woorden een verhaal’. Daar komen hele leuke verhalen uit en ik kreeg daar echt energie van. Bij die challenges merk je snel dat wat jij gemakkelijk vindt of wat jou natuurlijk afgaat, niet voor iedereen geldt. Je leert: ‘Dit is een talent van míj.’ Ik had dat bijvoorbeeld met het spreken voor een groep. Zelf heb ik daar niet veel moeite mee, maar ik merkte dat anderen dat wel hebben. Of snelle en creatieve associaties leggen. Dat gaat bij mij op een natuurlijke manier.”

 

Hoe gaat het verder, als je die spark gevonden hebt?

Elkie: “De tweede challenge gaat over je rol in verschillende situaties, en over gebeurtenissen die invloed hebben gehad op wie jij nu bent. De derde is een samenwerk-challenge. De opdracht daarbij is om te onderzoeken welke rol bij je past als je met anderen samenwerkt, en wat je rol is ten opzichte van een bepaalde doelgroep. De vierde challenge gaat over de vraag ‘Welke sector en studierichting zou bij mij passen?’ We moedigen studenten aan om in gesprek te gaan met studenten en om mee te lopen bij verschillende studies, zodat ze daarna een gefundeerde studiekeuze kunnen maken.”

Anouk: “Door elke nieuwe challenge kom je meer te weten wie je bent en wat je talenten zijn. Vanaf de vijfde challenge ga je een top 3 maken van studies die bij je passen. Het zijn dus elke keer kleine stapjes. Bij de challenges komen trouwens ook studievaardigheden aan bod. Bijvoorbeeld ‘Hoe stel je doelen?’ Of ‘Hoe werkt uitstelgedrag voor jou?’ Ik had eerder wel eens een college gehad over timemanagement of uitstelgedrag, maar dit ging echt een level dieper. Hier leerde je: hoe zit het bij míj en hoe kan ik er het beste mee omgaan? Want dat kan verschillen.” Elkie: “Uitstelgedrag kan verschillende triggers hebben, bijvoorbeeld onzekerheid of perfectionisme. De vraag is dus: ‘Wat is de trigger bij jóu?’”

 

Coaching is een belangrijk onderdeel van het traject. Kun je daar iets meer over vertellen?

Elkie: “Dat zijn afwisselend individuele coachingsgesprekken of sessies samen met medestudenten. Alle coaching is talent-based coaching. Het draait altijd om de vraag: ‘Waar liggen jouw talenten? En wat heb jij nodig om die talenten de ruimte te geven?’ We dagen studenten ook uit om uit hun comfortzone te komen, waarbij we niets forceren. Wat je spannend vindt, daar kun je veel van leren! We ‘spiegelen’ ook veel: wat doe je, en wat levert dat op?

Daarnaast werken we met activity-based coaching. Bijvoorbeeld bij een boksles met een thema ‘grenzen aangeven’. Waar ligt jouw grens, hoe hard durf je te slaan? Of bij activiteiten met een competitie-element. Bij een spel waar het draait om winnen, gaat de ene student er vol in, de andere blijft meer op de achtergrond. Hoe zit dat bij jou? Daar komen mooie gesprekken uit voort.” Anouk: “Coaching hoeft niet zwaar te zijn. De fun-factor is ook belangrijk. Als je dan ergens tegenaan loopt, is het gemakkelijk bespreekbaar te maken.”

 

Zo’n 95% van de studenten die deelnemen aan het programma, weet na afloop wat ze willen gaan studeren, of heeft de keuze in elk geval teruggebracht tot twee studies. Hoe verliep dat proces bij jou, Anouk?

“Tijdens dit programma zat ik eerst nog op het pad van de communicatie en creatieve industrie. Ik heb met een project meegelopen bij de studie waar ik het meest naar neigde, om te ervaren of ik het ook echt zo leuk vond als ik dacht. Ik merkte dat ik het wel interessant vond, maar dat ik er niet zo enthousiast van werd als ik van tevoren had gedacht en gehoopt. Toen heb ik alle opties weer opengegooid. Ik heb ook een poster gemaakt, een deliverable, met alles wat ik tot dan toe tijdens Empower over mezelf had geleerd, en dat gematched aan allerlei mogelijke studies. Objectief kwam daaruit een match met ‘Toegepaste psychologie in deeltijd’.

Daar heb ik uiteindelijk ook voor gekozen. De studie Toegepaste psychologie past bij mij, en de manier van studeren, in deeltijd, werkt voor mij heel goed. Bij online colleges zet ik bijvoorbeeld de snelheid op twee, zodat ik beter mijn aandacht erbij kan houden. Omdat het een deeltijdstudie is, kan ik ernaast werken, dus mijn weken zijn heel afwisselend. Deze combinatie werkt écht voor mij, ik ben er heel blij mee. Tegelijkertijd denk ik soms: ‘Had ik dit programma maar eerder kunnen volgen. Dat had me drie jaar gescheeld!’”

 

Daar heb je wel een punt!

Anouk: “Ik werk nu twee dagen per week zelf bij Fontys Pulsed. We willen zorgen dat er een versie van Empower komt voor vo-leerlingen en mbo-studenten. Het is echt belangrijk dat dit soort activiteiten er ook op middelbare scholen al zijn!” Elkie: “Dit is een prachtig programma, maar het is jammer dat studenten hier pas komen als ze al zijn uitgevallen, of dreigen uit te vallen. Eigenlijk ben je dan al te laat. Ik zou het liefste willen dat er voor alle leerlingen al vanaf de basisschool een doorlopende LOB-leerlijn zou zijn. We verwachten nu van vo-leerlingen dat ze een professionele keuze maken op een leeftijd dat ze eigenlijk nog geen idee hebben wat bij hen past. Dat kan echt beter. Onder de noemer Empower VO/MBO ontwikkelen we daarom nu ook een reeks activiteiten voor toekomstige studenten die een extra boost kunnen gebruiken tijdens hun stap naar het hbo.
Onlangs hebben de eerste succesvolle pilots al plaatsgevonden met leerlingen van verschillende scholen. Dat aanbod willen we steeds verder uitbreiden. Wij staan voor Spark the change! Ik hoop echt dat dat idee zich als een olievlek gaat verspreiden.”

 

_________________________________________________________________

Empower praktisch

Empower is onderdeel van Fontys Pulsed, een onderwijsonderdeel dat ontworpen is vanuit Design Thinking. Het programma Empower duurt achttien weken. Bij een aantal hbo-studies aan Fontys kan het programma worden ingezet als minor. Naast Empower biedt Fontys Pulsed ook een associate degree Engineering en een hbo master Digital Technology Engineer aan, en worden er externe programma’s ontwikkeld voor het onderwijs en het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in de vorm van een driedaagse ‘design expeditie’ waarin onderwijsteams onder begeleiding van Pulsed aan de slag gaan met onderwijsontwikkeling.

 

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
>

Tune In

Voor wie als eerste uit een gezin naar het hbo gaat! Tune In geeft aankomende HvA-studenten een opstapje naar het hbo. 
 

Met Tune In maak je de kersverse student vertrouwd met de nieuwe studentrol.

Vlak voor hun opleiding begint, maken ze in drie dagen kennis met de typische hbo-vaardigheden en -cultuur. Projectmatig werken, plannen, tentamens maken: een hbo-opleiding vraagt om kennis, vaardigheden en vooral om doorzettingsvermogen.
Als je als nieuwe student aan een hbo-studie begint, start er een heel nieuwe fase. Het is lastig om in te schatten wat er precies van je wordt verwacht. Dat geldt zeker als je de eerste uit jouw gezin bent die gaat studeren, want dan heb je van huis uit nog geen enkele kennismaking met de spelregels en sociale codes van het hbo.

Tune In geeft aankomende HvA-studenten een opstapje naar het hbo. In een driedaags introductieprogramma, vlak voordat de studie begint, maken de deelnemers kennis met het hbo en raken ze er thuis via allerlei sessies en workshops. Hierbij kun je denken aan sessies met thema’s zoals plannen, netwerken, wat verwacht een hbo-docent van mij en wat kan ik van hem of haar verwachten, waar en hoe vraag ik hulp en hoe werk ik samen?

Daarnaast zitten er in het hele programma inspirerende keynotes verweven van rolmodellen. De deelnemers worden in groepjes begeleid door een ouderejaarsstudent. Deze ouderejaarsstudent ofwel studentcoach zijn onderdeel van het succes van dit programma. Ze vormen een vraagbaak, vertellen over succesvolle en minder succesvolle ervaringen en geven advies. Deze student-coaches zijn getraind en zich bewust van de specifieke achtergrond van de deelnemers in hun groepjes, zoals bijvoorbeeld een vluchtelingenachtergrond, een functiebeperking of afkomstig van de Caraïben. ‘’Ik merk echt dat ik nu een voorsprong heb door Tune In, een streepje voor of zo. Ik heb klasgenoten ook veel kunnen vertellen. Dan dacht ik: dat hebben wij allemaal geleerd bij Tune In.’’ – deelnemer editie 2019.

Tune In wordt vanaf 2019 georganiseerd. Tune In zal in 2023 plaatsvinden in de week van 21 tot 25 augustus. Ken je aankomend studenten die in september gaan starten aan de HvA, wijs hen dan op de website: www.hva.nl/tune-in.

 

>

Verder studeren of werken?

In het laatste jaar van hun opleiding staan mbo-studenten voor een belangrijke keuze: verder naar het hbo of aan het werk. 

 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Bij Gilde Opleidingen willen ze studenten zo goed mogelijk voorbereiden op die vervolgstap na het mbo en daarom bieden ze twee trajecten aan: een Keuzedeel bij Fontys Hogescholen of, voor studenten die willen doorstromen naar de arbeidsmarkt, een traject binnen de eigen school ‘Oriëntatie op werk’.

Bij Fontys Hogescholen kunnen studenten van Gilde die na het behalen van hun diploma willen doorstromen naar het hbo, een serie van 5 bijeenkomsten volgen. Tijdens deze bijeenkomsten, waarbij studenten worden uitgenodigd op één van de locaties van Fontys, worden studenten voorbereid op de doorstroom naar het hbo en gaan ze in projectgroepen (afhankelijk van de gekozen opleiding) aan de slag met een casus of product van de opleidingskeuze van de student.
De uitwerkingen van de opdrachten van deze bijeenkomsten kunnen studenten vervolgens gebruiken als input voor het samenstellen van het portfolio van het Keuzedeel Voorbereiding hbo, dat voorwaardelijk is voor afronding van het keuzedeel.

Voor de studenten die niet naar Fontys gaan en ervan overtuigd zijn dat ze na het behalen van hun diploma willen doorstromen naar werk, wordt er op de locatie Drakesteijn het LOB programma “Oriëntatie op werk” aangeboden. Het doel van dit specifieke doorstroomprogramma is om studenten die bijna afstuderen te ondersteunen bij het maken van hun volgende loopbaanstap met een inspirerend programma.
Dit programma bestaat uit verschillende workshops waaruit de studenten kunnen kiezen. Alle workshops die aangeboden worden zijn ondersteunend bij het maken van de volgende loopbaanstap. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een workshop solliciteren, personal branding, de rechten en plichten van een werknemer, de invloed van Linkedin en social media, een tussenjaar in het buitenland, persoonlijk profileren op de arbeidsmarkt enz.
Ook komt er een au-pair als gastspreker om haar ervaringen te delen. Een breed uitgemeten en waardevol programma en voor alle studenten wat wils. Als extra ‘cadeautje’ voor de studenten is er een fotograaf aanwezig om studenten te fotograferen en te voorzien van een professionele foto welke gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld LinkedIn.
Op de laatste dag van het oriëntatieprogramma organiseert de organisatie ‘Meet the Youngsters' bedrijfsbezoeken bij verschillende bedrijven in de omgeving. ‘Meet the Youngsters’ is een online carrière platform voor young professionals, studenten en alumni in Zuidoost Nederland. Door het organiseren van de bedrijfsbezoeken, rekening houdend met de wensen van de studenten, brengen zij studenten alvast in contact met innovatieve en inspirerende werkgevers. Bedrijven in de regio werken hier graag aan mee, zij zien dit als een uitgelezen kans om hun bedrijf in de spotlight te zetten voor hun toekomstige potentiële werknemers.
Voor Loopbegeleiding wordt van de studenten in het 3e leerjaar verwacht dat zij gedurende het schooljaar een portfolio vullen. Op deze manier tonen zijn aan dat ze actief bezig zijn met hun volgende loopbaanstap. Zowel de keuze doorstromen naar het hbo als het oriëntatieprogramma zijn onderdeel van het portfolio.

Tips

Sluit met de keuze van de workshops zoveel mogelijk aan bij de wensen van de student

  • Maak gebruik van externe workshopleiders of gastsprekers

  • Maak gebruik partners in de omgeving (gemeente/ FNV)

  • Maak gebruik van je netwerk en het netwerk van je studenten

  • Een goed alumnibeleid versterkt het netwerk van een onderwijsteam

>

Een LOB-spel om jezelf én elkaar beter te leren kennen

Hoe goed ken jij je studenten en hoe goed kennen zij elkaar? Wil jij een duidelijker beeld  in wie zij zijn om hen beter te kunnen begeleiden?

 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Sanne van Uden is een van de ontwerpers van de Reflectietoolbox. Deze toolbox bevat allerlei creatieve ideeën om studenten te laten reflecteren op LOB-activiteiten en geeft inspiratie bij het maken van reflectieopdrachten binnen vo, mbo en hbo.

Naast de reflectietoolbox ontwierp Sanne een spel dat docenten en studenten de mogelijkheid biedt om op een laagdrempelige manier met elkaar in gesprek te gaan. Het spel kan worden gespeeld als losse opdracht, maar heeft ook een relatie met de reflectietoolbox.

“Wij kwamen er bij onze studenten achter dat zij totaal geen idee hebben over hoe zij overkomen en waar hun talenten liggen. Mensen denken vaak dat een talent is aangeboren en dat je vanzelf ergens goed in wordt. Maar dat is lang niet altijd waar! Als je bijvoorbeeld wel muzikaal bent, maar er niks aan vindt om een instrument te bespelen en daar heel veel mee te oefenen, dan wordt je er nooit goed in. Bij onze studenten wilde ik terug naar de basis: wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik? En daarna: wat kan ik al een beetje en waar kan ik een van mijn talenten in gaan ontwikkelen?
Om studenten hierbij te helpen heb ik een spel ontwikkeld: het LOB-spel. Met het spel wil ik ook aan docenten laten zien hoe leuk het is om met LOB bezig te zijn. Je leert je studenten beter en op een andere manier kennen: het levert echt veel op!”

Het spel bestaat uit een groot aantal kaartjes met vragen die gaan over wie de student is, wat zijn of haar drijfveren zijn etc. Door het spelen van het spel leren de studenten zichzelf beter kennen, maar ook elkaar. Het spel kent vijf categorieën: beschrijvend, creatief, digitaal, muzikaal en beeldend. Binnen deze categorieën zijn verschillende opdrachten gemaakt die worden aangeduid met een symbooltje op het kaartje. Deze opdrachten gaan over: spreken, noteren, tekenen, uitbeelden of opzoeken. Veel kaartjes zijn voorzien van een QR-code waarmee wordt verwezen naar een beeld- of geluidsfragment. Je kunt ervoor kiezen om na het spelen van het spel de studenten een reflectieopdracht te laten maken via www.reflectietoolbox.nl , zodat ze nog een keer stilstaan bij alle antwoorden die ze hebben gegeven. Dit kun je dan als docent later nog individueel bespreken tijdens een loopbaangesprek.

Het spel is heel gemakkelijk in te zetten als kennismakingsactiviteit, binnen een LOB-les of binnen een reguliere les, bijvoorbeeld als energizer tussendoor. Je kunt alleen de kaartjes gebruiken, maar je kunt het ook als bordspel spelen. Het spel kan ook digitaal worden gespeeld, de kaartjes kun je dan projecteren. Een goede begeleiding van de docent is bij alle spelvormen belangrijk.

>

Minor ‘begeleiden in de school’: als aankomend docent je begeleidingsvaardigheden ontwikkelen

Voor aankomend docenten is het belangrijk dat er binnen hun opleiding aandacht is voor het ontwikkelen van begeleidingsvaardigheden.

Of het nu gaat over begeleiding van het leerproces, persoonlijke begeleiding of keuzebegeleiding rondom vervolgopleidingen

 

Rinny van der Meer, lerarenopleider bij de HAN, is initiatiefnemer en coördinator van de minor ‘Begeleiden in de school’. “Goede begeleiding is essentieel bij het proces dat leerlingen doormaken tijdens hun schooltijd. Bij de minor ‘begeleiden in de school’, leren onze studenten hoe ze als aankomend docent hun begeleidingsvaardigheden kunnen ontwikkelen. We beginnen bij het begin: ‘waar kom je vandaan?, welke vaardigheden heb je al?, wat wil je graag leren en ontwikkelen?’. Er is aandacht voor hun eigen betekenisvolle ervaringen met loopbaanbegeleiding en tevens voor de manier waarop er op hun stageschool wordt omgegaan met loopbaangericht begeleiden.

Een van de opdrachten die studenten aan het begin van de minor doen heet ‘Waar voelde jij je als een vis in het water?’. Daarin onderzoeken ze met elkaar in welke bijbaan (of nevenactiviteit) ze zich heel prettig voelen, waar dat mee te maken heeft en wat dat over hen verteld. De begeleiding van een dergelijke opdracht vraagt ook iets van de begeleidende docent, je moet goed kunnen luisteren en een hoge kwaliteit van aanwezigheid hebben, zodat je meer kunt oppikken dan enkel de gesproken woorden van de studenten.

Studenten ontwikkelen gedurende de hele minor vaardigheden op het gebied van begeleiding en ontdekken welke manier van begeleiden het best bij ze past. Aan het einde van de minor kunnen ze goed aangeven welke kwaliteiten ze van nature hebben, welke kwaliteiten ze tijdens de opleiding hebben ontwikkeld en wat ze daar allemaal mee kunnen: hoe kwam ik hier binnen en hoe ben ik vertrokken? “Mijn doel is om het perspectief van de studenten te verruimen.

Regelmatig ben ik ontroerd door wat studenten teruggeven aan het einde van de minor, zegt Rinny. Studenten geven dan vaak aan dat ze zich niet alleen op professioneel niveau hebben ontwikkeld, maar zeker ook op persoonlijk niveau. Ook horen we als docenten van deze minor vaak terug dat studenten de groep waarin ze samen leren als boven gemiddeld veilig ervaren”.

De minor ‘begeleiden in het onderwijs’ kent drie pijlers:

  • Begeleiding van de groep en de structuur van begeleiden in de school

  • Begeleiding (coaching) van de individuele leerling

  • Samenwerken met betrokken partners

De studenten brengen dat wat ze leren bij de minor in praktijk op de stageschool. Ook onderzoeken de studenten hoe LOB op de stageschool is ingericht en georganiseerd. De studenten werken tijdens de stage aan diverse persoonlijke leervragen. De minor wordt afgesloten met een eindmanifestatie, waarbij de student de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt tijdens de minor expliciteert. De minor is gericht op het doorleven van de principes van de loopbaangerichte leeromgeving en is dialogisch, praktijk- en vraaggericht. Het programma van de minor is een organisch proces, dat ontstaat in samenwerking met de studenten.

>

Muziek maken met een loopbaanvraag binnen het SWLO:

In het Studie Werk Leerorkest (SWLO) wordt met veel plezier gemusiceerd, maar het gaat hierbij vooral om de persoonlijke (loopbaan)ontwikkeling. Hoe zit dat?


Het Studie Werk Leerorkest is een orkest waar mensen – jong en oud – met elkaar musiceren zonder dat ze per se goed zijn in het bespelen van een instrument, dat is zelfs helemaal de bedoeling niet! Toch is er harmonie binnen het orkest en wordt er met veel plezier gemusiceerd, maar gaat het vooral om persoonlijke (loopbaan)ontwikkeling. Hoe zit dat?

Nono Poels, innovatiedocent op het Graafschap College, nam in 2018 het initiatief tot het oprichten van het Studie Werk Leerorkest. Een staaltje out of the box denken dat een project voortbracht dat betaalbaar is en verrassende resultaten oplevert op het gebied van loopbaanontwikkeling. Doel van het initiatief was om mensen uit verschillende domeinen (onderwijs po-vo-mbo-ho, bedrijfsleven en overheid) én van verschillende leeftijden bij elkaar te brengen en via het samen musiceren te werken aan een persoonlijk ontwikkelvraagstuk op het gebied van studie of loopbaan. Iedere ontwikkelvraag is goed, als mensen maar de stap naar verdere ontwikkeling willen zetten en bereid zijn dat te doen vanuit het bespelen van een instrument dat ze niet kennen. Nono: “Binnen het orkest is sprake van domeinoverschrijdend gedrag. Omdat je van nulniveau begint heeft niemand de hierarchie of de expertise, maar wel de wil en het doorzettingsvermogen om op zoek te gaan naar antwoorden.”

Hierarchie in leeftijd, opleiding of expertise spelen dus geen rol binnen het orkest. Wel zijn zeven professionele musici bij het orkest betrokken om alles muzikaal in goede banen te leiden, maar ook zij stellen zich lerend op en begrijpen dat interactie binnen de groep voorrang heeft op het ambacht. Leden van het orkest zijn verder bijvoorbeeld mensen die werken bij de overheid of in het bedrijfsleven, bassischoolleerlingen, leerlingen uit het vo met hun decaan of schoolleider, mbo- of hbo-studenten.

Het orkest komt 30 weken per jaar bij elkaar en binnen die 30 weken zijn er zes dialoogsessies, waarbij de ontwikkelvragen en ervaringen die mensen opdoen binnen het orkest worden besproken. De dialoogsessies worden steeds geleid door verschillende deelnemers van het orkest, dus ook door een tienjarige basisschoolleerling. Deze diversiteit aan begeleiders levert altijd verrassende inzichten op!

Gewerkt wordt vanuit het principe dat je je ontwikkelt vanuit het grote niet weten, 21st century skills spelen ook een rol bij deze ontwikkeling. Het vraagstuk, de worsteling en de zoektocht van de deelnemer vormen het uitgangspunt om collectief te bouwen aan het ontwikkelen van een Leven Lang Lerencultuur en een antwoord te vinden op de persoonlijke loopbaanvraag. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van elkaars netwerk.

Nono werkt bij haar project samen met professor Erik Scherder. Het SWLO is nu nog een regionaal project in de provincie Gelderland, maar er zijn plannen om het project uit te breiden naar de regio’s Brabant, Maastricht en Zoetermeer. Inmiddels hebben ruim 300 mensen deelgenomen aan het orkest. Op 5 oktober jl. waren de intakes van nieuwe leden voor dit schooljaar. Het SWLO is gekoppeld aan een onderzoek: Regie op kantelmomenten. Dit onderzoek is gebaseerd op vier kernlijnen: self-efficacy, doorzettingsvermogen, wendbaarheid en netwerkleren.
 

Tips

Wil je ook een SWLO opstarten in jouw regio?  Maak een stuurgroep waarin overheid, onderwijs en ondernemers zitten. Zorg ervoor dat binnen deze stuurgroep ook een directeur, financieel manager en iemand vanuit het werkveld zitten, zodat er snel beslissingen kunnen worden genomen. Aandachtspunten zijn:

  • Iedereen start vanuit het niet weten, het nulniveau (Theory U, Scharmer,O.)

  • Elke deelnemer komt minimaal in duo uit een ander netwerk. Bijvoorbeeld: docent-student of werkgever-werknemer etc.

  • SWLO is gericht op duurzame veranderingen en Leven Lang Ontwikkelen.

  • De 21 skills sluiten aan bij de keuzedelen: persoonlijk profileren, expressief talent, doorstroom hbo en ondernemend gedrag. Maak deze koppeling wanneer je gaat starten.

  • Kom 30 weken in een kalenderjaar bij elkaar. Twee uur per week: Kies in overleg de beste tijd voor de repetities

  • Het delen van netwerk en ervaringen staat voorop: samen leren delen.

 

>

LOB als vak in de lerarenopleiding: voor persoonlijke én professionele ontwikkeling

Petra Overmars, lerarenopleider aan de Hogeschool van Amsterdam, zorgt dat al haar studenten weten wat LOB is en hoe ze LOB kunnen inzetten bij hun eigen ontwikkeling én die van hun toekomstige leerlingen.

 

Studenten uit het vierde jaar van de opleiding Leraar Gezondheidszorg en Welzijn, volgen in het eerste semester de module ‘Coachen en begeleiden: loopbaanoriëntatie- en begeleiding in het beroepsonderwijs’. In de deze module krijgen studenten inzicht in de diverse aspecten van loopbaanoriëntatie en begeleiding op vmbo- en mbo-scholen. Binnen de module is ook aandacht voor de loopbaanmogelijkheden binnen Zorg en Welzijn. In zeven bijeenkomsten van 90 minuten leren de studenten waarom LOB belangrijk is en doen ze een onderzoek naar de staat van LOB op de school waar ze stage lopen. Studenten van de opleiding zijn zowel voltijd- als deeltijdstudenten en lopen stage binnen het vmbo, het mbo of het vso.

 

Tijdens de eerste bijeenkomst van de module maken de studenten kennis met de vijf loopbaancompetenties  en denken ze na over hoe LOB een rol heeft gespeeld in hun eigen loopbaan. Vragen die tijdens de eerste bijeenkomst aan de orde komen zijn bijvoorbeeld: In hoeverre zet jij je kwaliteiten bewust in? Ben je je eigenlijk wel bewust van je eigen kwaliteiten en werd daar vroeger bij jou op school met je over gesproken? Vervolgens gaan de studenten op hun stageschool met behulp van de LOB-scan van het Expertisepunt LOB onderzoeken hoe de infrastructuur er qua LOB uitziet op deze school. De uitkomsten van de scan worden vastgelegd in een verslag, waarbij de studenten ook ingaan op hun eigen rol binnen de school als het gaat om LOB en geven ze aanbevelingen aan de school om LOB te versterken of te verbeteren. Soms vinden er door de aanbevelingen en het gesprek dat de studenten daarover voeren met het team echte veranderingen plaats.

Een andere opdracht aan de studenten is dat ze een LOB-gesprek moeten voeren met een leerling. Soms is dat lastig, omdat de scholen waar de studenten stage lopen divers zijn qua leerlingenpopulatie, maar uiteindelijk lukt het altijd. De studenten nemen het loopbaangesprek in principe op en het gesprek wordt beoordeeld door de docent van de opleiding. De studenten reflecteren op het door hen gevoerde loopbaangesprek met behulp van het stappenplan bij het voeren van een loopbaangesprek.

Om de module af te ronden schrijven de studenten een eindverslag. Het eindverslag bestaat uit twee onderdelen: oriëntatie en onderzoek van LOB op de stageschool (o.a. door gebruik te maken van de uitkomsten van de LOB-scan) en een analyse van het door de student gevoerde LOB-gesprek met een leerling van de stageschool.

De betrokken studenten zijn erg enthousiast over deze module. Ze geven aan dat ze de module interessant vinden en er veel uithalen voor wat betreft hun eigen persoonlijke en professionele ontwikkeling!

 

Tips

  • Bouw voldoende tijd voor de bijeenkomsten/lessen in om het oefenen en uitwisselen van ervaringen centraal te stellen

  • Laat studenten veel oefenen in de les met het voeren van (loopbaan)gesprekken (coach- en gespreksvaardigheden)

 

>

Zo maak je reflectie betekenisvol!

Reflectieverslagen schrijven – veel leerlingen en studenten hebben er een hekel aan, en uit onderzoek blijkt dat ze er (mede daardoor) vaak weinig van leren.

 

Innovatiedocent en lerarenopleider Sander Berendsen ontwikkelde een methodiek die studenten vrijer laat en beter werkt: leer studenten om aan de hand van betekenisvolle ervaringen hun eigen verhaal te vertellen. “Dan wordt reflectie écht een hefboom voor persoonlijke ontwikkeling.”

Reflectie speelt binnen LOB een belangrijke rol en het lijkt dan ook een logische opdracht om studenten door middel van verslagen te leren te reflecteren op hun ervaringen. Maar wat vinden studenten daar zelf eigenlijk van? Docent en onderzoeker Sander Berendsen deed onderzoek, en heeft een aantal van de reacties van mbo-studenten van het Graafschap College met hun toestemming achter elkaar gezet. Met plezier laat hij de opname horen.

‘Bij iedere vraag moet je gewoon zoveel mogelijk typen’, zegt een studente over de reflectieverslagen. Een ander vult aan: ‘De ene docent geeft het terug en zegt ‘Doe het maar wat uitgebreider’ en de andere docent speelt heel erg in op je gevoel.’ Studenten krijgen al snel door wat er van hen verwacht wordt. ’Dan kom je in de tweede en dan weet je precíes welke leraar wat wil horen’. Maar dat leidt niet tot meer inzicht. ‘Op een gegeven moment dacht je “Ik heb geen zin om er nóg weer een te maken. Ik heb er toch niks mee gedaan, dus waar doe je het dan voor?”’

Aan de stemmen hóór je hoe moedeloos ze zijn, en dat is ook niet raar: toen Sander Berendsen begon met zijn onderzoek (“We merkten een zekere reflectiemoeheid op bij onze studenten en waren benieuwd hoe dat kwam”) bleek dat sommige studenten in een lesperiode van tien weken twaalf reflectieverslagen moesten inleveren. “Twaalf! Studenten zaten dan vlak voor de deadline om een reflectieverslag in te leveren en dan zei de een: ‘Heb jij nog een reflectieverslag?’ Dan gingen ze reflectieverslagen uitwisselen, en met ‘Zoek en Vervang’ de namen veranderen. Dat werd dan opgestuurd en dan kreeg de één een negen en de ander een 6,5. Het was verschrikkelijk! En dan moesten ze op basis van die verslagen óók nog in gesprek met hun studieloopbaanbegeleider, of ze daar nou een klik mee hadden of niet. Het was allemaal totaal niet betekenisvol. Het kwam studenten alleen maar de neus uit.”

 

Nu is ‘reflectie’ voor veel mensen ook wel een vaag begrip, dat soms bijvoorbeeld wordt verward met ‘evaluatie’. Wanneer is reflectie volgens jou wél betekenisvol?

“Betekenisvolle reflectie gaat over het terugkijken op ervaringen, of het ter plekke bespreken van ervaringen, die betekenis voor jou hebben. Dan gaat het om ervaringen waar een emotie aan vast zit. Die emotie is uniek en essentieel: je vóelt wat voor jou van betekenis is. Je wordt ergens blij van, je krijgt er energie van of je raakt ergens door gefrustreerd. Studenten vinden iets spannend, ze lopen ergens tegenaan, ze vinden iets moeilijk of ze denken ‘Laat ik maar niets zeggen’ omdat ze het eng vinden om kwetsbaarheid te delen.

Bij het reflecteren kijk je terug op zo’n ervaring, waarbij je je ervan bewust wordt dat die emotie bij jóu hoort. Aan inzicht kun je een volgende leerstap verbinden. Dát is reflecteren.

Dus je kijkt terug op een betekenisvolle ervaring, je bent je ervan bewust dat die ervaring bij jou hoort, en als je denkt ‘ik wil dat de volgende keer anders of beter’, kun je daaraan werken. Dan zet je een volgende stap in je ontwikkeling, en daarna ga je het weer opnieuw proberen. Zo is betekenisvolle reflectie onderdeel van een doorlopend en levenslang leerproces.”

 

Reflectie is een belangrijk onderdeel van LOB, met name motievenreflectie en kwaliteitenreflectie. Hoe zie jij de rol van reflecteren binnen LOB?

“Ik zie binnen LOB nu twee uitersten. Aan de ene kant wordt reflectie natuurlijk wel als belangrijk gezien, maar toch blijft het onderwerp vaak beperkt tot een uurtje LOB in de week. Docenten hebben dertig leerlingen en weten soms de namen niet eens. Er wordt daarbij vooral instrumenteel gekeken: hoe zijn je cijfers?

Aan de andere kant wordt er, vooral in sociale opleidingen, veel ‘onder de ijsberg’ besproken. Wat vóel je? Wat dóet het met jou? Ik was zelf onder meer verbonden aan de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. Die studenten zijn overwegend meisjes tussen 16 en 21. Aan hen werd continu gevraagd: ‘Wat dóet het met jou?’ Die meiden gingen piekeren! Tom Luken heeft daar ook onderzoek naar gedaan en zegt: ‘Je moet daarbij uitkijken dat studenten die het goed willen doen, niet continu gaan piekeren, omdat ze helemaal nog geen handen en voeten kunnen geven aan die reflectie’ Kariene Mittendorff geeft in haar onderzoek ook aan dat reflectie eerst aangeleerd moet worden.”

Jullie zijn het bij het Graafschap College anders gaan doen. Vertel!

“We zijn begonnen bij de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. De eerste stap was dat studenten zelf een vorm mochten kiezen voor hun reflectieverslagen. Ze kozen vaak voor een Albelliboek, met foto’s van betekenisvolle ervaringen. Dat noemden we ‘Jaarboeken’. Studenten hoefden niet meer te reflecteren op een in beton gegoten thema, de vraag was: ‘Wat was voor jou betekenisvol, op school, thuis, of tijdens je werk of stage? Wat zegt iets over jóu, over jouw persoonlijke zelf?’

Dat werkte veel beter dan die reflectieverslagen. Nu gingen studenten zélf ontdekken waar ze bijvoorbeeld goed in waren of wat ze leuk vonden. Uiteindelijk probeerden we op die manier ook een vertaalslag te maken naar het professionele zelf, de rol van pedagogisch medewerker. Klein voorbeeld: een studente had in haar boek een foto opgenomen van Ajax-speler Victor Fischer, die ze bewonderde omdat hij terugkwam na een zware tegenslag. Een doorzetter bij tegenslag – dat zegt zoveel! Een ander liet een foto zien van haar volleybalteam, waardoor ik later bijvoorbeeld ook kon vragen of ze misschien een volleybal-clinic wilde geven tijdens een sportdag.

Die competenties konden studenten ook weer verbinden aan het kwalificatiedossier. Je krijgt op een hele andere manier contact met studenten.”

 

Werkt die vorm voor alle studenten?

“Nee, de studenten in de technische opleidingen en de maakindustrie zijn niet zo van die fotoboeken, die zijn meer van de actie. Een gesprek voor, tijdens of na het maken van een product werkt dan beter. Voor hen hebben we een polaroidwand gemaakt. De loopbaanbegeleiders maakten daarvoor polaroid-foto’s als hen iets opviel of verraste aan een student, bijvoorbeeld tijdens een praktisch vak of een stage.

Dat was trouwens wel wennen. In het begin zei een student wel eens: ‘Waarom heb je mijn foto opgehangen?’ en dan zei die studieloopbaanbegeleider: ‘Omdat ik vond dat je dat zo goed deed.’ Daar kwam dan een gesprek uit voort, dat leidde tot een keuze, actie of concrete vervolgstap. Door er op die manier aandacht aan te besteden, werden studenten zich er steeds meer van bewust wat ze goed deden. En als je een paar keer een compliment krijgt, dan is het geen toeval meer, dan zegt het iets over jouw talenten. Vervolgens gingen we dáárover praten.

Zo leren studenten gaandeweg hun eigen verhaal te vertellen, aan de hand van die betekenisvolle ervaringen. Dat is belangrijk, want we denken vaak wel dat we een verhaal kunnen vertellen, maar het is echt iets dat je moet leren. En juist door je verhaal te vertellen, wordt het een hefboom voor je persoonlijke ontwikkeling.“

 

Voor een persoonlijk verhaal zijn dus vooral betekenisvolle ervaringen nodig. Hoe creëer je die op school?

“Dat is best een lastige. Wij vroegen in ons onderzoek ook: ‘Als het gaat over betekenisvol leren, waar heb je dan het meeste geleerd? Was dat op school, werkplek, stage, bij verenigingen of clubs of bij familie en vrienden?’ En dan werd door studenten bijna álles genoemd, behalve school.”

 

We schieten nu in de lach, maar eigenlijk is het treurig!

“Er gebeuren op school natuurlijk ook mooie dingen, maar de betekenisvolste gesprekken worden bijna altijd buiten het klaslokaal gevoerd. Het mooie is: voor betekenisvolle ervaringen is vaak helemaal niet zoveel nodig, je kunt die best creëren. Al is het maar door gewoon de school uit te gaan. Aan het begin van een bijeenkomst met studenten hoorde ik eens dat de burgers bij MacDonalds in de aanbieding waren. Toen zijn we spontaan dáár naartoe gegaan. Daar kwamen zulke goede gesprekken uit voort, gewoon door het eens over een andere boeg te gooien. Bij een andere activiteit zijn economie-studenten samen met mensen uit het bedrijfsleven gaan suppen, dat kan hier vlakbij. Daaruit kwamen ook de mooiste gesprekken voort. Daar werden zoveel verhalen verteld, en daar werd zoveel geleerd, zowel door de studenten als door de CEO’s. We zijn ons er hier steeds meer van bewust dat beroepsgerichte didactiek echt anders is dan de vakdidactiek. Iets maken, dat leer je door van alles uit te proberen en ook dingen te laten mislukken. We moeten studenten meer ruimte geven om te prutsen. Zó ontdek je wat werkt en waar je goed in bent! Niet enkel in een klaslokaal terwijl je zit te luisteren naar een docent. Ik geloof dan ook steeds meer in een leer-ecosysteem, waarbij bijvoorbeeld onderwijs en bedrijven bij elkaar zitten en studenten ook ruimte hebben om te experimenteren en bijvoorbeeld zelf een bedrijf te starten.”

 

Waarom is juist dat vertellen van verhalen zo belangrijk, als het gaat om loopbaanontwikkeling?

“Het gaat over het verhaal van je leven. Bij LOB gaat het erom te ontdekken waar je zelf blij van wordt en na te denken over hoe je dát kunt verbinden met actuele beroepen en vraagstukken. Hoe complexer de wereld wordt, hoe dichter we bij onszelf moeten leren blijven. Hoe belangrijk verhalen daarbij zijn, zie ik ook ook bij ondernemers in de Achterhoekse maakindustrie. Ik heb bijvoorbeeld contact met Iginio Voorhorst, hij is CEO van bedrijf dat onder meer luchtveringen maakt. Hij vertelt in een jubileumboek van zijn bedrijf hoe hij in een tussenjaar met een camper door de wereld reisde, en last kreeg van zijn rug. Dáár is uiteindelijk zijn bedrijf uit ontstaan! En als je hem vraagt naar zijn mooiste ervaring, vertelt hij over een jongen van twaalf die ongeneeslijk ziek was, en die hij mee heeft laten rijden in zijn Ferrari. Dát soort verhalen… Als we daar in het onderwijs wat meer aandacht voor hebben, naast het leren van kennis en vaardigheden. Met die balans wordt het onderwijs écht betekenisvoller.”

____________________________________________________________

 


Vertel eens!

Drie tips van Sander Berendsen om te reflecteren aan de hand van verhalen

1. Praat mét studenten, niet tegen ze

Begin klein. Maak aan het begin van de les bijvoorbeeld tien minuten vrij voor de studenten die je op dat moment voor je hebt: hoe is het nu thuis, waar loop je tegenaan in je stage, wil iemand iets delen? Als een student een beetje bozig kijkt: ‘Vertel eens, wat is er aan de hand?’

2. Geef studenten de vrijheid om zelf een vorm te kiezen

Reflecteren hoeft echt niet altijd in de vorm van een geschreven verslag. Misschien kan het in de vorm van een blog, vlog, of een fotoboek. Of maak een polaroid-wand met foto’s van betekenisvolle ervaringen. De vraag is altijd: wat waren voor jou betekenisvolle ervaringen? Wat vind jij belangrijk?

3.  Neem de betekenisvolle ervaringen mee in LOB-gesprekken

Daarbij is het vooral belangrijk dat de lerende, de student dus, de auteur blijft van het verhaal. Stel je als docent of begeleider open op en laat de leerling of student het verhaal vertellen. Wat zou je willen bespreken? Waar liep je tegenaan en wat ga je ermee doen? Het begeleiden van die volgende stap in de ontwikkeling is een uitdagend proces.

____________________________________________________________

Meer informatie

Het boek ‘Leren van verhalen’ van Sander Berendsen is gratis in te zien of te downloaden via www.lerenvanverhalen.nl.

____________________________________________________________

Meer inspiratie

Tekst: Anne Wesseling,  Fotografie: Hetty van Oijen

>

Voor een goed loopbaangesprek is ook zelfkennis nodig

Podcast-serie De Loopbaancoach

 

In de podcast-serie ‘De Loopbaancoach’ interviewt Japke Ebbinge professionals en onderzoekers en geeft ze ook een kijkje in de keuken van de loopbaancoach: hoe verloopt een loopbaangesprek met een young professional? Welke coachingsinstrumenten worden ingezet, en waarom? “Als loopbaancoach moet je leren om óók naar jezelf te luisteren.”

 

 ‘Wat wil ik eigenlijk zélf?’, is de loopbaanvraag van studente Tess, die bijna klaar is met haar hbo-opleiding. ‘Wat zou ik doen en kiezen vanuit mijn ‘rustige zelf’, in plaats van vanuit stress, perfectionisme, emoties en bewijsdrang?’

Loopbaancoach Hadassa Kruithof gaat in gesprek met Tess. Ze reikt praktische handvatten aan (hoe kun je mindfulness momenten inbouwen in de dag?), behandelt een stukje psycho-educatie (hoe kijk je naar stress?) en gebruikt ACT-coaching (hoe kun je je niét verbinden met je negatieve gedachten?).

Bijzonder aan dit gesprek: je kunt erbij zijn. Niet live, maar door te luisteren naar de podcast ‘De loopbaancoach in actie’. “Het gesprek met Tess is een voorbeeld van hoe je een loopbaangesprek kunt aanpakken”, zegt psycholoog Japke Ebbinge, coördinator van de Leergang Loopbaancoaching aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en presentator van de podcastserie. “Je hoort het gesprek van Hadassa en Tess, en daarnaast evalueren Hadassa en ik het loopgesprek en lichten we toe wat we doen. Je zit tijdens het luisteren naar de podcast dus echt in ónze hoofden. Welke keuzes maken we in het moment? Waar gaan we wel of niet op in, en waarom? Ons doel is om door middel van de podcast een inkijkje te geven in het loopbaancoaches, en loopbaanprofessionals een idee te geven van hoe je zo’n gesprek kunt aanpakken. Niet vanuit de gedachte ‘Dit is dé manier’, maar ter inspiratie, en ook om de verschillende coachingsinstrumenten te leren herkennen.”

 

Hoe kwam je op het idee van een podcast?

“Ik vind het leuk om radio te maken, dat had ik al bij de HvA al eerder gedaan. De laatste jaren namen podcasts een vlucht. Met mijn collega Daphne Wiersema maakte ik aanvankelijk een podcast voor de eerste lichting deelnemers aan de Leergang Loopbaancoaching. Daarvoor namen we de hoorcolleges op, en de podcast was alleen te beluisteren door deelnemers. We merkten dat die het luisteren naar een podcast echt een prettige manier van leren vonden.
De reacties waren zo positief dat we meer wilden doen met deze vorm, ook omdat we vanuit de leergang graag laagdrempelig onze kennis willen delen.

We zijn gaan kijken welke professionals voor onze doelgroep interessant zouden kunnen zijn om te interviewen. De eerste professional die meewerkte was Jouke Post, docent Theorie van de Loopbaanbegeleiding aan Saxion Hogeschool. Hij wilde graag iets doen met Kerr Inkson, die een boek schreef over negen metaforen voor loopbanen. Daarmee zijn we begonnen: een serie van negen afleveringen met Jouke Post over die metaforen. Daarna volgden nog meer interviews met professionals, en in de meest recente afleveringen, ‘De loopbaancoach in actie’, voeren we echte loopbaangesprekken.”

Die laatste zijn bijzonder omdat je als luisteraar echt bij het gesprek aanwezig bent – zo voelt het althans.

“We merkten bij onze deelnemers dat ze behoefte hadden aan een voorbeeld van hoe een loopbaangesprek verloopt. Ze genoten ervan als we dat tijdens de bijeenkomsten voordeden. We waren zelf gecharmeerd van de podcasts van Esther Perel, die daarin een inkijkje geeft in haar relatietherapie, en we vroegen ons af of wij misschien ook zoiets konden doen voor het loopbaangesprek – een podcast in de vorm van een écht gesprek, dus niet als rollenspel. We hebben een oproep gedaan onder studenten, en met drie studenten die zich hebben aangemeld, hebben we inmiddels een podcast-aflevering gemaakt.”

Bij de loopbaangesprekken passen jullie verschillende instrumenten toe. Bij de eerste aflevering, met studente Tess die voor de keuze staat wat ze na haar hbo-opleiding zal gaan doen, kozen jullie bijvoorbeeld voor een benadering vanuit ACT, de Acceptance and Committent Theory. Wat houdt die in en waarom kozen jullie daarvoor?

“Wij hebben als docenten een achtergrond in de psychologie, dus dat is hoe we de loopbaancoaching benaderen: vanuit psychologie, gedrag, mens en ontwikkeling. De basis van een loopbaangesprek is goed luisteren en aanwezig zijn, maar daarnaast zet je als coach ook je gereedschappen in. Je kijkt altijd: wat is de vraag, en welk instrument past daarbij? Bij de coachvraag van Tess speelde perfectionisme een belangrijke rol, vandaar vandaar dat we met haar kozen voor oefeningen in het ACT-spectrum. ACT is een instrument dat goed is in te zetten in loopbaanbegeleiding. Het is een ‘derde generatie gedragstherapie’, waarbij het gaat om het verhogen van de psychologische flexibiliteit: je leert anders om te gaan met je gedachten en gevoelens, in plaats van ze te willen veranderen. Je kunt je gedachten bijvoorbeeld op afstand zetten door niet meer te denken: ’ik ben mijn gedachten’ maar eerder ‘Ik heb gedachten’. ACT gaat ook over het accepteren van pijn in plaats van die te vermijden: soms is de pijn dat iets mislukt draaglijker dan wat je doet om die pijn te vermijden.

Dat laatste is vooral belangrijk als het gaat om doen wat waardevol voor je is. Daar komt namelijk bijna altijd spanning bij kijken. Hoe dichter je leeft naar je waarden, hoe spannender het wordt, want dan heb je écht wat te verliezen. Als je die spanning vermijdt, kan het je weghouden bij wat je juist belangrijk vindt. De gedachte wordt dan: ’Ik wil dit doen maar ik vind het spannend’. Het helpt al als je zou kunnen denken ‘Ik wil dit doen én ik vind het spannend’. Als je op die manier die spannende gedachten kunt ontrafelen, kun je meer gaan leven naar je waarden – precies wat Tess aan het eind van het gesprek het gevoel geeft dat ze vanuit rust haar keuzes kan maken.”

 

De gesprekken tussen jou en je collega Hadassa zijn ook persoonlijke gesprekken. Hoe belangrijk is zelfkennis eigenlijk, voor een loopbaancoach?

“Heel belangrijk! Bij coaching gaat het er uiteindelijk om dat je mensen bij hun eigenheid wilt brengen. Als je ruimte wilt maken voor hun verhalen, moet je durven kijken naar de verhalen in jezelf. Hoe dieper je bij jezelf kunt zijn, hoe dieper je bij de ander kunt komen. Loopbaancoaching is geen therapie, maar het kan soms wel therapeutisch werken, omdat je ook met jezelf aan de slag gaat. Dat zit ook in de opzet van het onderwijsprogramma van de leergang Loopbaancoaching: deelnemers passen instrumenten en technieken eerst toe op zichzelf en vervolgens bij een coachee.

Gisteren hadden we bijvoorbeeld een masterclass over zelfinzicht, en over hoe je je eigen schaduwkanten kunt inzetten bij een loopbaangesprek. Als we mensen willen leren om over zichzelf te leren, moeten we dat als leergangteam ook voorleven. Niet in een rollenspel, maar in een echt gesprek. Waar zit ík mee? Hoe zit het met míjn kernkwaliteiten en met míjn schaduwkanten? Heeft mijn collega een reële vraag, of een irritatie, dan voeren we daar echt een gesprek over. Je laat als trainer op die manier zien dat je zelf ook leert en ook kwetsbaar bent. Ik leer er zelf elke keer van.”

 

Tijdens de leergang Loopbaancoaching leer je niet alleen hoe je mensen kunt begeleiden, maar je ontwikkelt je zelf ook?

“In het begin willen deelnemers vooral meer kennis opdoen, maar gaandeweg leren veel ervan zichzelf beter kennen, en ze leren hoe ze die zelfkennis adequaat kunnen gebruiken in de begeleiding. Uiteindelijk leren we mensen ook om meer zichzelf te zijn in hun professie. Aan het eind van de leergang hoor ik vaak: ’Vroeger zag ik de leerlingen in het schoolsysteem, en was ik meer bezig, naar eer en geweten maar niettemin, om ze door een mal te duwen. Nu durf ik vrijer naar ze te kijken: wie ben jij als mens, en wat past daarbij?’

De deelnemers van de leergang Loopbaancoaching gaan gedurende de opleiding ook breder naar zichzelf kijken. Sommigen gaan zelfs hun werkdag anders inrichten, met meer rust. Ze voeren loopbaangesprekken bijvoorbeeld niet meer adhoc en overal tussendoor, maar op een vast moment in de week. Maar met aandacht en vertraging – voor zover die vertraging die mogelijk is binnen de kaders van een volle werkweek.”

 

Er zijn inmiddels bijna dertig afleveringen beschikbaar van podcastserie De Loopbaancoach. Waar kun je als luisteraar het beste beginnen?

“De podcastserie is bedoeld voor de doelgroep van loopbaanprofessionals, maar óók voor mensen die zelf loopbaanvragen hebben, of zich aan het oriënteren zijn op een volgende stap. Er zit geen vaste volgorde in, dus ik zou zeggen: kijk welke podcast je het meeste aanspreekt en beluister die het eerst.

Een aflevering die ik zelf heel interessant vind, is de aflevering met Kitlyn Tjin A Djie, over systemisch werken en over waarom de context belangrijk is voor wie je bent. We zijn vaak zo gericht op ‘je potentieel waarmaken’ en het idee van een meritocratie, waarin je wordt beloond voor je verdiensten. Maar uit steeds meer onderzoeken en publicaties blijkt dat we vaak meer een product zijn van onze context: waar je wiegje staat, bepaalt bijvoorbeeld ook hoeveel kansen je krijgt. Bovendien hebben we lang niet altijd alles in de hand, dat bleek ook in de coronatijd. Ik denk dat dat voor jongeren belangrijk is om te weten.”

____________________________________________________________

Informatie

  • Contactpersoon: Japke Ebbinge, j.ebbinge@hva.nl
  • De podcastserie ‘De loopbaancoach’ is te beluisteren via iTunes, Spotify, podcast-apps en ook via SoundCloud
  • Loopbaancoaching (Hogeschool van Amsterdam) is gericht op loopbaancoaches, mentoren en decanen, LOB-adviseurs en andere professionals die werken met jongeren die staan voor een studie- of loopbaankeuzes. De leergang bestaat uit masterclasses over onder meer identiteitsontwikkeling, stress, keuzestijlen en systemisch werken. 

____________________________________________________________

Hoe voer je een goed loopbaangesprek?

Drie tips van Japke Ebbinge

  1. Geef ruimte door vragen te stellen
    Je kunt als loopbaancoach natuurlijk informatie over studies aanreiken, maar het zoekproces naar ‘Wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik?’ moet een coachee echt zelf doormaken. De kunst is om het zelfsturend vermogen van je coachee te vergroten. Dat kun je doen door vragen te stellen en samen te vatten, en vooral door op je handen te blijven zitten. Dat laatste is misschien wel de grootste uitdaging: niet de regie overnemen, maar je coachee de ruimte te geven om zélf zijn of haar eigenheid te ontdekken. In de fase van identiteitsontwikkeling waarin jong volwassenen zitten, is het überhaupt al een grote levensopgave om te ontdekken wie je bent, wat je kunt en wat je wilt!
  2. Maak leren betekenisvol
    In school is er vaak druk om te presteren en met concrete resultaten te komen, terwijl loopbaanbegeleiding een proces is, niet een eindresultaat. Bij dat proces is het belangrijk om ook naar je eigen werkwijze te kijken. Door welke bril kijk je zélf naar de wereld? Wat vind jij zélf belangrijk?
  3. Sluit aan bij het referentiekader van je coachee
    Een van de dingen die we coronatijd veel hoorden van loopbaanbegeleiders, is ‘Ik dácht dat ik deze leerling kende, maar wat weet ik weinig over hoe de leerling woont!’ Of leerlingen een eigen kamer hebben, of er überhaupt wifi is thuis, hoe de omgeving eruit ziet, of er broertjes en zusjes zijn. Verdiep je in het leven van je coachee, zodat je daar in het gesprek bij aan kunt sluiten.

____________________________________________________________

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

LOB is cruciaal tijdens je middelbare schooltijd

LOB is vaak het terrein van mentoren en decanen, maar uiteindelijk draait het om de leerlingen. Hoe kijken zíj naar LOB?

 

Lina Boukhoubza is voorzitter van de leerlingenraad van het Calandlyceum in Amsterdam en zette daar LOB extra op de agenda. “Er gaat veel aandacht naar de lesstof, maar school is zoveel meer. Over tien jaar weet ik niet meer hoe een vulkaan precies werkt, maar de impact van een stage of een loopbaangesprek kan ik me dan nog precies herinneren.

Ze loopt een dag in de week stage bij het ministerie van Defensie, is betrokken bij het team dat zich bezighoudt met de Maatschappelijke Diensttijd (MDT), is politiek actief én draait mee met een programma van het Oranjefonds. “Mijn ouders houden het ook niet helemaal bij”, zegt Lina Boukhoubza lachend over wat ze allemaal doet náást haar school en het voorzitterschap van de leerlingenraad.

De activiteiten passen bij haar interesses: ze volgt al vanaf de brugklas het Technasium, niet zozeer vanwege de bètavakken, maar vooral vanwege de praktijk- en maatschappelijke kant. De stage bij Defensie kwam vooral voort uit de wens om uit haar eigen bubbels te breken en een compleet nieuwe wereld te ontdekken. “Mijn school faciliteert het ook”, zegt ze. “De stage heb ik zelf geregeld, maar zij zorgden wel dat ik het ook kon doen. Ik zit in een soort ‘topsport-programma’ met een aangepast rooster, daarin zit ook een leerling in die schaakt, en iemand die viool speelt. Het motto van mijn school is ‘Ontdek wat jij kunt bereiken’. School is er niet alleen voor het diploma en de cijfers, maar vooral voor de vorming.”

 

Je zit in de vijfde klas van het Technasium. Heb je dan meer te maken met LOB dan andere richtingen?

“Het Technasium is geweldig qua LOB, vanwege de praktijkopdrachten. In de eerste klas kregen wij bijvoorbeeld een opdracht voor het afvalbedrijf in Amsterdam, en gingen we daar met de klas ook naartoe voor een rondleiding. In de derde klas maakten we een lichtontwerp voor het Amsterdam Light Festival, en kwam een ontwerper in de klas. Het verbreedt je beeld, als Technasium leerling heb je wat dat betreft echt een voorsprong op andere leerlingen.

Maar we hebben ook de Caland College Tour gehad, dat was voor alle leerlingen. Dan was er bijvoorbeeld een officier van justitie te gast op school, en konden we vragen stellen. Het is belangrijk om de buitenwereld in de school naar binnen halen, om leerlingen te laten zien: ‘Hier kun je óók voor kiezen’. Zeker voor leerlingen die die voorbeelden niet in hun eigen omgeving hebben. Want je niet kent, kun je niet kiezen. Wat je niet voor je ziet, ga je ook niet kiezen. LOB heeft ook te maken met kansengelijkheid.”

 

Jullie zien als leerlingen dus echt belang van LOB?

“Je hebt aan LOB nog meer aan dan aan je cijfers. Het hangt wel af van de leerling. Weet je al wat je wilt gaan studeren, of heb je al een richting? De ene leerling heeft meer informatie nodig voor de studiekeuze, voor een leerling die al vanaf z’n vijfde weet wat hij wil worden is de belangrijkste vraag misschien ‘Wil je dit écht?’

Leerlingen om mij heen hebben echt door dat ze hulp nodig hebben bij het maken van een studiekeuze. Als je iets wilt bereiken, in een tijd waarin je zóveel te kiezen hebt, is het fijn dat je iemand kan spreken die je daarbij kan helpen. LOB is informeren, spanningspartner zijn, hulp bieden, inspireren. Het heeft al die functies, en bij elke leerling anders.”

 

Is voor leerlingen uit gezinnen met een migratie-achtergrond LOB nog belangrijker?

“Een flink percentage leerlingen op mijn school heeft een migratie-achtergrond of is de eerste die gaat studeren. Wat ik interessant vind, en terug zie in migrantengemeenschap in Nederland, is dat het onderwijs echt wordt gezien als verheffingsmiddel. De ouders of oma en opa zijn naar Nederland verhuisd zonder kennis van de taal of hoe van hoe alles hier werkt, en willen heel graag dat hun kinderen het beter krijgen. Onderwijs en ook bestaanszekerheid is belangrijk voor deze groep, omdat het de enige manier is om de maatschappelijke ladder op te klimmen. Leerlingen en studenten ervaren veel druk om te presteren en dan is het logisch om een studie te kiezen voor een duidelijk beroep, zoals arts of advocaat. Het is een safe option: je weet wat het je brengt.

Een opleiding wordt vooral gezien als een papier dat je nodig hebt voor een bepaalde baan, in plaats van een manier om jezelf te ontwikkelen. Als ik vertel dat ik misschien bestuurskunde of Liberal Arts and Sciences wil gaan studeren, vinden mijn ouders het goed, maar anderen uit de gemeenschap snappen het vaak niet.”

 

De vraag ‘Wat wil je later worden’ is niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

“In die vraag ‘Wat wil je later worden’ zit eigenlijk al de drang om te kiezen op jonge leeftijd. Het zou moeten gaan over de vraag ‘waar wil je mee bezig zijn?’ Ik heb het idee dat leerlingen het idee hebben dat wat je kiest meteen vaststaat voor de rest van je leven. Ik vind het juist goed om je niet te snel vast te leggen. LOB draait erom dat je ontdekt wat je kan en wat je wilt en wat de weg ernaartoe is. De juiste LOB-keuze is de keuze die je verder brengt in je reis. Je hoeft echt niet meteen in de juiste trein te zitten. Je kunt uit- en overstappen, en misschien heb je de eerste trein nodig om de tweede trein te halen. Ik denk dat veel jongeren zich dat niet genoeg realiseren.”

 

LOB draait voor leerlingen dus niet alleen over voorlichting over bepaalde studies, maar ook over de hele route door het onderwijs?

“Dat geldt ook als je in je familie of je gezin de eerste bent die verder gaat studeren. Dan ben je ook de eerste die een bepaald pad op gaat. Het systeem an sich is dan vaag. Om op een hbo of universiteit echt ‘thuis’ te zijn, zijn er ongeschreven sociale regels die nieuw voor je zijn als je het boxje ‘migratie-achtergrond’ en het boxje ‘eerste die gaat studeren’ aanvinkt. Je bent misschien afwachtend, want je kent de regels niet, blenden is lastig. Het zit in kleine dingen die zorgen dat je je niet echt thuis voelt. Ik heb gelukkig ook vrienden die een paar jaar ouder zijn en me kunnen helpen. Maar als je je daarvan niet bewust bent, ga je daar te laat achter komen en mis je de aansluiting.”

 

Jullie hebben als leerlingenraad LOB ook aangekaart bij de directie van de school.

“LOB zit op onze school vooral verweven in bepaalde componenten, bijvoorbeeld het Technasium, de profielkeuze en de studiekeuze in de mentoruren. Maar uiteindelijk is het toch best minimaal, en wij vinden als leerlingenraad dat LOB niet een van de dingen is die je als school minimaal kunt doen. Het zou gedragen moeten worden door iedereen, niet alleen de mentoren. We wilden de directie scherp houden en onze directeur luistert echt, het is heel fijn dat zij er prioriteit aan geeft.

Scholen en docenten zijn nu vooral bezig met het inhalen van de achterstanden na corona. Ze zien LOB dan als nice to have, maar het is een cruciaal onderdeel van je middelbare schooltijd. Het zou in elke les moeten zitten, maar als docenten er niet echt zin in hebben of geen tijd voor hebben, valt het weg. De werkdruk onder docenten is hoog, dat speelt mee, maar dan nog: als docent kun je je rol herdefiniëren, juist als verder iedereen vooral bezig is met de inhoud van de stof. Dat lesboek is belangrijk, maar wat zit er in je ándere hand? Je kunt als docent echt een sleutelfiguur zijn voor een bepaalde leerling. Ik kan over tien jaar niet herinneren hoe een vulkaan precies in elkaar zit, maar de impact van een stage of een loopbaangesprek kan ik me dan nog precies herinneren.”

 

Heb je zelf een docent gehad die belangrijk voor je was?

“Dan denk ik aan meneer Van den Berg, onze docent Technasium. Het zit in zijn manier van lesgeven: hij heeft hele hoge verwachtingen van je, maar je mag óók heel erg falen. De lat ligt hoog, tegelijkertijd kun je een opdracht helemaal laten mislukken. Het voelt echt als onvoorwaardelijke steun.

Hij gelooft ook dat je dingen kunt, terwijl je het zelf nog niet door hebt. Daarin was hij echt spot on. Ik was in de brugklas bijvoorbeeld heel verlegen, maar toen we in groepjes een idee zouden presenteren, moest ik dat doen voor mijn groepje. Ik had het nog nooit gedaan, maar hij geloofde erin dat ik het zou kunnen. Dan word je ook zelfverzekerder. Het was echt een katalysator.

De brugklas is een belangrijke en cruciale tijd. Je komt ineens in een nieuwe wereld, waar je nog niemand kent. Dan kun je best een steuntje in de rug gebruiken. Meneer van den Berg deed misschien niet de traditionele LOB, maar hij gaf me inzicht in wat ik leuk vond en hij heeft altijd in me geloofd, dat is cruciaal. Ik wilde in zijn lessen ook altijd héél erg graag presteren. Het ging niet om het cijfer, maar om de waardering. Tegelijkertijd mocht ik ook zeggen: ‘Hier loop ik vast’. Die persoonsvorming, daar hielp hij bij.”

 

Je doet veel praktijkervaring op naast je opleiding. Wat heb je geleerd, bijvoorbeeld tijdens je stage bij het ministerie van Defensie?

“Ik denk dat álle stappen die ik heb gezet, mijn beeld genuanceerd hebben. Ik heb gezien hoe hard mensen werken en hoeveel checks & balances zijn ingebouwd: alles wordt driedubbel gecheckt en verantwoord. Ik heb meer vertrouwen gekregen in de overheid. Doordat je tijdens een stage andere referentiekaders heb leren kennen, wordt je oordeel genuanceerder. Je leert snappen hoe anders mensen afwegingen maken, zeker in crisissituaties. Het maakt dat je minder snel je oordeel klaar hebt en minder getriggerd wordt door nieuwskoppen. Ik zal niet snel meer roepen ‘dit is goed’ of ‘dit is slecht’.”

 

De vraag ‘Wat wil je later worden’ is voor jou vast ook niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

“Ik krijg constant de vraag wat ik later wil worden, maar ik voel niet veel drang om mijn toekomst helemaal uit te stippelen. Ik laat dan wel de richting weten: ‘Ik wil in ieder geval iets maatschappelijks doen’. Mensen denken in beroepen en willen je graag in een hokje stoppen, omdat dat dingen duidelijker en beter behapbaar maakt, maar juist het openstaan voor nieuwe dingen heeft me zoveel gebracht in kennis en ervaring.” Lacht: “En ik ben onderdeel van de flexgeneratie, dus eigenlijk hóef me ook niet vast te leggen: wat ik uiteindelijk ook kies, waarschijnlijk zal ik er toch drie banen bij doen.”

____________________________________________________________

Tips

Voor docenten

  1. Verwerk LOB in de lessen
    Een tekst voor Nederlands kan bijvoorbeeld over een bepaald beroep gaan. En ook in gesprekken kan LOB terugkomen: hoe zie je jezelf over een paar jaar?
  2. Maak leren betekenisvol
    Kijk altijd naar hoe de les verbonden is met de wereld buiten de school: wat héb je aan wat je leert? Wat kun je hiermee, welke impact kun je hebben? Er zijn bijvoorbeeld leerlingen die een 3D-printer leren gebruiken, daarmee kun je duurzame dingen ontwerpen.
  3. Geloof in de kracht van je leerlingen
    Kijk voorbij de cijfers. Als leerling voel je het aan als een docent jou echt ziet. En als een docent meer de rol van coach heeft, kan dat de les ook dynamischer maken.
___________________________________________________________

Voor leerlingen

  1. Vraag je af ‘Waar wil ik later mee bezig zijn?’
    Dat is belangrijker dan een specifiek beroep. Leg jezelf niet te vroeg vast. Je hoeft niet nu iets te kiezen voor de rest van je leven, het belangrijkste is dat je een richting op gaat die bij je past.
  2. Laat weten dat je LOB belangrijk vindt
    Doet je school niet genoeg aan LOB, dan kun je dat aankaarten via de leerlingenraad.
  3. LOB gebeurt niet alleen op school
    Je kunt bijvoorbeeld ook meedoen met de maatschappelijke diensttijd (doemeemetmdt.nl). Je doet ervaring op, ontdekt wat je talenten zijn en je doet iets voor een ander. Wil je uit je bubbel, kies dan iets in een sector waar je helemaal geen ervaring mee hebt.

___________________________________________________________

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB

Neem de optie van een tussenjaar op in de LOB lessen voor álle leerlingen die na het behalen van hun diploma niet meer leerplichtig zijn.
 

Hiervoor pleit Daniëlle Vogels, oprichter van het Tussenjaar Kenniscentrum. Het is een manier om leerlingen aan het denken te zetten: ‘Wat heb jij nodig om straks succesvol te studeren, en welke risico’s en kansen zou een tussenjaar daarvoor kunnen opleveren?’"

Een eindexamenleerling in het voortgezet onderwijs wist zeker dat hij een tussenjaar wilde. ‘Prima’, zeiden de ouders. ‘Maar dan moet je wel een dóel hebben.’ Daar zat ‘m net de kneep: de jongen hád helemaal geen doel en wilde daar ook niet over nadenken.

Was dat erg? Volgens Daniëlle Vogels niet. “Een doel opdringen heeft geen zin, en dwingen tot studeren ook niet. Natuurlijk is een tussenjaar voor zulke jongeren een flink risico, maar met de juiste aanpak kan het ook voor hen hele positieve effecten hebben,” zegt ze.

Daniëlle Vogels richtte in 2019 het Tussenjaar Kenniscentrum op. Doel: objectieve informatie geven over het tussenjaar. Het is belangrijk dat daar een onafhankelijke instantie voor is, want commerciële partijen, die bijvoorbeeld taalreizen aanbieden, belichten de zaak maar van één kant. “We vinden het belangrijk dat leerlingen hierover open en goed geïnformeerd een keuze kunnen maken. Een tussenjaar kan voordelen hebben, maar kent ook risico’s.”

 

Je geeft onder meer workshops over het tussenjaar. Wat is het belangrijkste dat je jongeren daarin mee wilt geven?

“Ik laat ze in de eerste plaats nadenken over de vraag ‘Wat zou ik graag willen?’ En vooral ook: ‘Wat zou voor míj nuttig zijn om straks succesvol te kunnen gaan studeren?’ Bij LOB-lessen op school gaat het vaak vooral over de studiekeuze, maar er zijn nog meer zaken belangrijk. Je kunt de leukste studie kiezen, maar dan zitten er toch ook vakken in die je niet leuk vindt. Onder meer motivatie, zelfstandigheid, discipline en doorzettingsvermogen zijn ook belangrijk. Dat zijn dingen waar je eventueel aan kunt werken, in een tussenjaar.”

 

Vaak wordt gedacht aan een taalreis. Lekker Spaans leren aan de Costa!

“Dat kán een mooie invulling zijn, maar niet voor iedereen. Zo’n taalreis kan ook een grote party worden, dan wordt het tussenjaar meer een lange vakantie. Als je nog niet weet wat je wilt gaan studeren, is het trouwens maar de vraag of een taalcursus daarbij gaat helpen, want dan zit je wéér in de schoolbanken kennis tot je te nemen.

Een tussenjaar biedt kansen om jezelf beter te leren kennen. Dat doe je vooral door verschillende dingen mee te maken in het echte leven. Vervolgens kun je daarop reflecteren: wat vind ik ervan, wat zegt dat over mij? Dingen ervaren, dáár biedt het tussenjaar kansen voor leerlingen. En daar hoef je echt niet voor op reis. Misschien is een snuffelstage of vrijwilligerswerk voor jou veel nuttiger om jezelf te leren kennen. De laatste jaren zijn er met financiering van de overheid veel mooie vrijwilligersprojecten opgezet, die horen bij de maatschappelijke diensttijd. Dat is een fantastische mogelijkheid om het tussenjaar zinvol in te vullen. Het kost niets, en het is ontzettend waardevol voor je persoonlijke ontwikkeling én voor je netwerk.”

 

Vergroot een tussenjaar op zichzelf eigenlijk de kans op studiesucces?

“Die vraag krijg ik vaak, van zowel ouders als onderwijsprofessionals, maar op basis van onderzoek is daar niets over te zeggen. Gemiddeld vallen studenten na een tussenjaar niet minder vaak uit, maar een gemiddelde zegt niets over individuele gevallen, en ook niets over wat studenten dan hebben gedaan in hun tussenjaar.

Uit een promotieonderzoek in de Verenigde Staten bleek wel: jongeren die het tussenjaar hebben gebruikt voor hun persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld door te reizen, presteren daarna beter. Maar voor een goed tussenjaar hoef je echt niet per se te reizen. Uit onderzoek onder Nederlandse studenten blijkt dat maar eenderde van de jongeren met een tussenjaar heeft gereisd, dat zijn vaak jongeren met hogeropgeleide ouders. Wat de anderen doen, naast werken, en welke effecten dat heeft, daar is weinig over bekend.”

Zitten er ook risico’s aan een tussenjaar? Bijvoorbeeld dat je uit je studieritme raakt?

“Daar zijn veel mensen bang voor. Het kan best moeilijk zijn om na een tussenjaar weer in het studieritme te komen, maar dat kan na een lange vakantie aansluitend aan je eindexamen net zo goed lastig zijn. Je kunt je afvragen of dit een goede reden is om meteen door te studeren na je eindexamen. Je hebt hier in elk geval het minst last van als je goed weet wat je wilt studeren en echt gemotiveerd bent om te starten.

Een van de grootste risico’s van een tussenjaar is dat je er weinig aan hebt voor je studiekeuze. Dat je daarna nog steeds niet weet wat je wilt gaan studeren, of dat je net zo’n slecht gefundeerde keuze maakt als vooraf. Eenderde van de jongeren die een tussenjaar neemt, kiest uiteindelijk een andere studie dan ze vooraf van plan waren. Daarom is het belangrijk om je ook tijdens je tussenjaar goed te blijven oriënteren op vervolgstudies.

Een belangrijke factor is ook de mentale gezondheid van jongeren. Met de mentale gezondheid van veel studenten gaat het niet goed – dat was al zo vóór corona, onder meer door de prestatiecultuur. Ik hoor vaak dat jongeren gewoon toe zijn aan rust. De druk op middelbare scholen is ook best groot. Dat kan een goede reden zijn om even pauze te nemen, maar aan de andere kant: als je al niet lekker in je vel zit en dan ook nog niet weet wat je wilt gaan doen, raak je misschien nog dieper in de put. Om dit en andere risico’s te beperken is goede begeleiding van ouders belangrijk.”

 

Wat is de rol van ouders precies?

“Wanneer ik een workshop Tussenjaarplan geef, moeten zij verplicht meedoen. Jongeren maken natuurlijk zelf een plan voor hun tussenjaar, maar ouders hebben daarbij wel een rol. Ze hebben bijvoorbeeld, vaak onbewust, invloed op de vraag of een kind al dan niet voor een tussenjaar kiest. En áls het kind een tussenjaar kiest, hebben ouders invloed op wat het kan betekenen, in positieve of negatieve zin.

Er zijn bijvoorbeeld ouders die zich er volop mee bemoeien en van alles gaan regelen, dan beperk je wat je kind zelf kan leren. Wat wel goed kan werken, vooral als een jongere ongemotiveerd is om iets te gaan doen: de geldkraan dichtdraaien. Zolang je je kind financieel blijft ondersteunen, heb je kans dat het tussenjaar uitdraait op een grote vakantie. Veel ouders reageren blij als ik begin over het betalen voor kost en inwoning. Voor jongeren die weinig actiegericht zijn, kan het best lastig zijn als hun ouders de geldkraan dichtdraaien en ze een tijd fysiek moeten gaan werken.”

 

Er zijn ouders en professionals die zeggen: ‘Alleen een baantje in de supermarkt tijdens je tussenjaar, dat schiet niet op’.

“Maar voor sommige jongeren kan dat juist heel waardevol zijn! Een baantje onder je niveau kan wonderen doen voor je motivatie om te gaan studeren, maar ook voor je doorzettingsvermogen. Kom maar eens een flinke periode vroeg je bed uit voor een baantje waar je eigenlijk geen zin in hebt, daar is echt discipline voor nodig.

Ook voor ouders is het een belangrijke vraag: wat heeft je kind nodig om straks succesvol te studeren en wat zou je kind kunnen doen om aan díe dingen te werken? En wíl je kind eigenlijk wel studeren? Het is goed om na te denken over je wensen, ideeën en twijfels. Dán kun je bewust kiezen voor studeren en een eventueel tussenjaar goed vormgeven. Ongeveer de helft van de deelnemers aan mijn workshops Tussenjaarplan weet overigens nog niet zeker of ze een tussenjaar willen doen. Dat hoeft ook niet. Je hebt na afloop in ieder geval gekeken naar de mogelijkheden, en naar wat er nodig is om succesvol te gaan studeren. Dat is ook winst.”

 

Je pleit voor meer voorlichting vanuit het onderwijs omdat dat zou helpen kansenongelijkheid te verminderen. Hoe zit dat precies?

“In het afgelopen jaar ben ik op zoek gegaan naar jongeren met een migratieachtergrond en hun ervaringen met een tussenjaar. Vaak zeiden ze ‘Ik wist niet eens dat het bestond!’ En ook gaven ze aan dat een tussenjaar in hun omgeving taboe is, omdat ouders het zó belangrijk vinden dat ze het goed krijgen. Er is dan van huis uit veel druk om te gaan studeren, en om te kiezen voor een studie met status en carrièreperspectief.

Als die leerlingen niet vanuit school geïnformeerd worden over hoe een tussenjaar je kansen kan vergroten, hebben ze er geen kennis over. Daarom vind ik informatie over de kansen en risico´s van een tussenjaar een onmisbaar onderdeel van LOB. Als mensen twijfels hebben over een tussenjaar kijken ze trouwens meestal niet naar de risico’s van studeren. Veel studenten lopen vertraging op of vallen uit. In het hbo stopt bijvoorbeeld een op de drie studenten in het eerste jaar van de opleiding, dat is ook iets om over na te denken.”

 

Hoe liep het af met de jongen uit het voorbeeld?

“De ouders draaiden de geldkraan dicht, zodat hij moest gaan werken. Na een tijdje merkte hij dat hij het met dat baantje wel gehad had en daar was hij blij mee, want toen kwam alsnog de vraag op: ‘Wat wíl ik eigenlijk?’ Dus juist door er een tijdje níet mee bezig te zijn, kreeg hij de ruimte om echt na te denken over wat híj verder wilde en wat hij daarvoor nodig had.

Die vraag, ‘Wat heb jíj nodig?’, dat is uiteindelijk precies waar het om gaat bij het nadenken over een tussenjaar, en ook waarom het zo belangrijk is er op school in de LOB-lessen aandacht aan te besteden. Het hoeft niet veel tijd te kosten, en het levert ongelofelijk veel op. Want de vragen die je stelt bij het nadenken over een tussenjaar, over wat jij nodig hebt om succesvol te gaan studeren, zijn relevant voor álle leerlingen.”


__________________________________________________________________________

5 tips van Daniëlle Vogels

Een plek voor het tussenjaar in LOB

  1. Besteed er aandacht aan op school
    Het is in de eerste plaats belangrijk om álle leerlingen aan het denken te zetten, ongeacht of ze al dan niet een tussenjaar willen nemen.
  2. Laat het echt een open keuze zijn
    Een tussenjaar kent kansen en risico’s, net als doorstuderen. Let er bij een LOB-les op hoe je het insteekt, zodat het voor de leerlingen echt een open keuze is.
  3. De invulling is altijd persoonlijk
    Het gaat voor leerlingen om de vraag: ‘Wat heb jíj nodig, om straks succesvol te gaan studeren?’ Wil je bijvoorbeeld zelfstandiger worden, of discipline ontwikkelen, en hoe kan een tussenjaar daarbij helpen?
  4. Een tussenjaar hoeft geen geld te kosten
    Vaak wordt bij een tussenjaar meteen gedacht aan werken en reizen of zelfs een jaar high school, maar er zijn nog veel meer opties. Denk aan bijvoorbeeld een maatschappelijke stage, of vrijwilligerswerk: zinvol en ook goed voor je netwerk.
  5. Betrek ook ouders/verzorgers erbij
    Ouders hebben veel invloed op de keuze voor studeren en een belangrijke rol bij het goed invullen van een tussenjaar, al was het maar omdat zij vaak kunnen beslissen de geldkraan open of dicht te draaien.

__________________________________________________________________________

In onze opdrachtenbank vind je een docentenhandleiding en een jongerenopdracht over het thema tussenjaar. Bij de jongerenopdracht worden ook de ouders betrokken
Studiesucces en tussenjaar: kansen en risico’s | Expertisepunt LOB

 

Tekst Anne Wesseling | Fotografie Hetty van Oijen
>

“Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”

Leerlingen kennen bedrijven in hun eigen regio vaak wel van naam, maar hebben geen idee welke prachtige kansen daar liggen als het gaat om hun toekomstige loopbaan. Het digitale platform en LOB-traject ‘Keyport Meets | Regio in je Rugzak’ gebruikt daarom onder meer slimme software om leerlingen en bedrijven te matchen. Projectleider Paul van Lienen: “We brengen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking komen.”

Rockwool. Sekisui Alveo. UPS Healthcare Solutions. Leerlingen die in het Limburgse Herkenbosch wonen en in Roermond naar school gaan, passeren een industrieterrein met talloze bedrijfsnamen op de gevel. Maar weten ze ook wat voor soort bedrijf er achter de naam zit, en wat er daar achter de voordeur precies gebeurt? In de meeste gevallen niet.

Sterker: vo-leerlingen in Midden-Limburg denken vaak dat er in hun regio ‘helemaal niets’ is. Dat is pertinent onwaar, aldus Paul van Lienen, projectleider van Keyport Meets | Regio in je Rugzak. “We hebben hier álles en er liggen bij die bedrijven geweldige kansen – je moet er alleen mee in aanraking komen. Neem Sekisui Alveo: dat is een producent van schuimrubber, en het bedrijf heeft niet alleen een grote administratieve en logistieke afdeling, maar ook een eigen laboratorium. Dat is voor leerlingen hele relevante informatie. Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”

Die informatie bij de leerlingen krijgen, dat is het doel van het online platform ’Keyport Meets’ | Regio in je Rugzak’. ‘Keyport Meets’ verwijst naar de verbinding tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de ‘Keyport’-regio in Midden-Limburg en een stukje Brabant. Het ‘Regio in je Rugzak’-gedeelte is, in eerste instantie, een anderhalf jaar durend LOB-traject voor vo-leerlingen: zij maken een ontdekkingsreis door hun eigen regio, en krijgen daarbij een denkbeeldige ‘rugzak’ mee met informatie en LOB-opdrachten. Gedurende hun reis vullen ze die rugzak met souvenirs, zoals de verslagen van bedrijfsbezoeken en gesprekken die ze hebben gevoerd, maar ook met zelfkennis op het gebied van hun LOB-competenties. “Het wordt een rugzak vol ervaringen, maar ook een sleutel naar je toekomst.”

 

Rugzak in je Regio omvat voor leerlingen een LOB-traject met zes fasen. Hoe is het traject opgebouwd?

“Aan de hand van LOB-opdrachten genereert de slimme software in de eerste fase voor elke leerling een zogeheten DNA-profiel, met onder meer de kwaliteiten en competenties van de leerling. Mede op basis daarvan matcht het programma de leerling met een aantal bedrijven.
Tijdens speciale ‘Regio in je Rugzak’-evenementen kunnen bedrijven vervolgens aan de leerlingen laten zien wat ze precies in huis hebben. Vervolgens bezoeken de leerlingen minimaal twee bedrijven, om een idee te krijgen van de dagelijkse gang van zaken – ze zien in hun digitale omgeving welke initiatieven er zijn, en kunnen zich daar dan ook meteen voor opgeven.
De volgende fasen draaien om verdieping: leerlingen maken kennis met verschillende vakgebieden, bijvoorbeeld door een bezoek aan Bouwmensen of het Foodlab Limburg, en lopen bijvoorbeeld snuffelstages bij bedrijven.
De laatste fase draait om de keuze voor een vervolgtraject: de leerling bezoekt bijvoorbeeld een vervolgopleiding en spreekt met studenten die vertellen hoe die opleiding eruit ziet.

Bij elke fase krijgt de leerling LOB-opdrachten, die grotendeels afkomstig zijn uit de opdrachtenbank van het Expertisecentrum LOB. Het hele traject duurt ongeveer anderhalf jaar. Scholen kunnen zelf invullen hoe ze het precies vorm willen geven, maar wij adviseren om te beginnen in het jaar voordat leerlingen een keuze maken voor een profiel of vervolgstudie. Het platform is uit te breiden naar meer leerjaren.”

 

Jullie maken gebruik van slimme software om kennis en vaardigheden in beeld te brengen en om leerlingen en bedrijven te matchen. Hoe moet ik me dat voorstellen?

“De slimme software is vooral een hulpmiddel om de leerlingen aan het denken te zetten. De vraag ‘Wat zijn je kennis en competenties?’ vinden leerlingen vaak best lastig om te beantwoorden. De software helpt daarbij, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken welke competenties bij jou passen, op basis van wat jíj aanlevert. We hopen natuurlijk dat de leerlingen dan een ‘Oh ja!’-ervaring hebben, maar klopt het niet, dan komen er andere suggesties.”

 

De software helpt de leerlingen ook om een weg te vinden in de regio, door ze te matchen met bedrijven die passen bij hun DNA-profiel.

“Het werkt verschillende kanten op: de leerlingen die geen idee hebben welke kant ze op willen, helpen we om het zoekveld smaller te maken, en leerlingen die juist een smal toekomstbeeld hebben, krijgen extra opties waaraan ze misschien niet gedacht hadden. Het kan overigens ook zijn dat een leerling op een bepaald spoor zat, waarvan hij of zij bij nader inzien denkt: ‘Dit wordt ‘m toch niet’. Dat is óók waardevol.

Door het gebruik van die slimme software komen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking zouden komen. De evenementenbranche trekt bijvoorbeeld enorm, omdat leerlingen er een duidelijk beeld bij hebben. Maar stel, je hebt als leerling een profiel dat past bij de evenementensector. Dan zou jij misschien ook wel een héle goeie begrafenisondernemer kunnen zijn, want dat valt feitelijk in dezelfde sector. Je hóeft niet die kant op, maar leerlingen krijgen nu tenminste wel een keuze.”

 

De nadruk ligt meer op een kennismaking met vakgebieden dan op specifieke beroepen. Waarom hebben jullie die keuze gemaakt?

“Een beroep is al heel specifiek. In instantie kun je beter wat breder kijken: ‘Welk vakgebied past bij mij?’ De zorg heeft bijvoorbeeld zoveel facetten: je kunt in een jeugdinstelling werken, of met ouderen, of meer de technische kant op. Hetzelfde geldt voor de bouw: wil je met je handen werken of liever ontwerpen? De eerste vraag is toch in welke sector jij je op je plek voelt.
We kennen in onze regio veel initiatieven waar leerlingen kunnen kennismaken met een vakgebied, bijvoorbeeld Bouwmensen Limburg, die laten zien wat de bouw inhoudt, CIVIL voor installatietechniek, Foodlab Limburg voor de horeca, en ProfCore voor de procesindustrie. Tijdens hun reis door de regio kunnen leerlingen daar onderzoeken in welk vakgebied ze zich het meest op hun plek voelen. Dat beroep, dat komt later wel, dat komt vanzelf op je pad.”

Hoe reageren bedrijven op Regio in je Rugzak?

“Heel enthousiast! Normaalgesproken verloopt voor hen het contact met het onderwijs best moeizaam: ze moeten veel moeite doen om met leerlingen in contact te komen, en soms gaan alle scholen ineens naar één bedrijf, als bekend is dat daar bijvoorbeeld rondleidingen mogelijk zijn. Nu hoeven bedrijven als eerste stap alleen een profiel aan te maken en krijgen ze de leerlingen bij wijze van spreken op een presenteerblaadje.
Een groot voordeel is ook dat dit project niet draait om eenmalige activiteiten. Bedrijven blijven via dit platform gedurende een aantal jaren met de leerlingen in contact, en de leerling kan de regio blijven volgen. Een leerling kan straks na het afronden van de opleiding aangeven: ‘Ik ben beschikbaar’, en bedrijven kunnen in de toekomst ook op het platform aangeven dat ze vacatures hebben.”

 

En de scholen?

“In de pilotfase hebben leerlingen hun profielen ingevuld; daar wordt nu mee verder gewerkt in LOB-lessen. Door corona hebben we vertraging opgelopen, de komende tijd gaan we echt de slag naar de praktijk maken. Hopelijk kunnen we binnenkort ook weer evenementen gaan organiseren.
De bedoeling is trouwens dat docenten ook een profiel krijgen. Die gaan dus net als de leerlingen hun eigen regio ontdekken en contact leggen met bedrijven. Zo wordt het voor hen ook gemakkelijker om onderwijs buiten de school vorm te geven. Er gebeurt in het onderwijs veel van bovenaf, we willen in dit project juist graag dat de leerlingen en de docenten ontdekken waar zíj mogelijkheden zien om LOB en de samenwerking met bedrijven verder vorm te geven.”

 

Straks stapt zo’n docent zèlf nog over naar een andere sector!

Lacht: “En dat is prima! Mijn werkgever SOML (Stichting Onderwijs Midden-Limburg, red.) juicht het toe dat je als docent een kijkje neemt in het bedrijfsleven, en omgekeerd: dat mensen vanuit het bedrijfsleven een of twee dagen gaan lesgeven. Dit project draait om kansen in de regio, en het gaat erom dat het bedrijfsleven en onderwijs ontdekken dat ze sámen dingen van de grond kunnen krijgen. Bedrijven zouden, wanneer ze een nieuw project opzetten, daar bijvoorbeeld ook onderwijs van kunnen maken. Ze kunnen dan via het platform rechtstreeks een docent benaderen en aangeven dat ze open staan voor gastlessen. Er komt interactie! Daar worden we allemaal beter van.”

 

Hoe gaat het de komende tijd verder?

“We gaan een ‘Regio in je Rugzak’-app ontwikkelen, omdat dat echt past bij hoe jongeren communiceren. We onderzoeken daarnaast of we dit project kunnen doortrekken naar het mbo, en we gaan Regio in je Rugzak ook koppelen aan Meet the Youngsters, een soortgelijk platform voor studenten van mbo, hbo en wo, zodat de leerlingen hun Rugzak-profiel kunnen meenemen naar hun vervolgopleiding. Dan hebben we een echt een mooie doorlopend leerlijn.

Tot slot zou het natuurlijk mooi zijn als we het aantal regio’s kunnen uitbreiden. We zoeken nu om te beginnen aansluiting in Noord-Limburg. Bij het voorvoegsel ‘Keyport Meets’ kun je ‘Keyport’ vervangen door de naam van elke andere regio. Wat blijft is ‘Regio in je Rugzak’. De leerlingen de éigen regio laten ontdekken, zodat ze oog krijgen voor alle kansen en mogelijkheden bij bedrijven in hun omgeving – daar gaat het om.”

 

 

Tips van Paul van Lienen

1. Zie het belang van samenwerking

Samen kun je echt veel meer. Dus onderzoek altijd eerst of je kunt samenwerken met andere scholen en met bedrijvenplatforms, en maak gebruik van elkaars expertise.

2. Je hoeft niet alles zelf te ontwikkelen

Wij gebruiken bijvoorbeeld LOB-opdrachten van het Expertisepunt LOB.

3. Denk aan de lange termijn

Voor ondernemers: zie samenwerking met het onderwijs als een investering die verder gaat dan je eigen bedrijf. Misschien komt de leerling later niet bij jóu terecht, maar kun je hem of haar wel behouden voor je vakgebied.  

 

 

 

Informatie

Contactpersoon: Paul van Lienen, info@regioinjerugzak.nl

www.regioinjerugzak.nl

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

Doorstroomcijfers kunnen helpen om LOB op de kaart te zetten

Hoe kunnen we de aansluiting tussen havo en hbo verbeteren? De Hogeschool van Amsterdam (HvA) gebruikt de doorstroomcijfers om daarover met middelbare scholen in gesprek te gaan. Marieke Siebrecht (HvA) en Stéphanie Dockx (Hervormd Lyceum Zuid) vertellen over wat dat oplevert, onder meer voor LOB.

Hoe doen havoleerlingen het eigenlijk op het hbo? Hoeveel van hen halen hun propedeuse, hoeveel wisselen van opleiding, welk percentage zwaait af of stroomt door naar de universiteit? Hogescholen houden die doorstroomcijfers bij, maar vervolgens gebeurt er vaak niet zoveel mee richting vo-scholen.

Dat is jammer, vinden ze bij de Hogeschool van Amsterdam. Die cijfers kunnen juist een mooie aanleiding zijn om met de school in gesprek te gaan over hoe de aansluiting tussen havo en hbo verbeterd kan worden.

Dat is dus precies wat er sinds een aantal jaren gebeurt, vertelt Marieke Siebrecht, adviseur aansluiting vo-hbo aan de HvA. “In onze doorstroomrapportages geven we een overzicht van onder meer de instroom vanuit de school, hoeveel leerlingen hun propedeuse behalen en hoeveel leerlingen in het eerste jaar stoppen met de opleiding, met of zonder propedeuse. Die cijfers sturen we door naar ruim honderd toeleverende vo-scholen. Vervolgens selecteren we elk jaar vijftig scholen om over de cijfers in gesprek te gaan. Dat kunnen scholen zijn met een hoog aandeel in de instroom, scholen met een nieuwe decaan, of scholen waar we al even geen contact mee hebben gehad.”

Na een eerste gesprek met Marieke besprak Stéphanie Dockx, decaan havo-bovenbouw van het Hervormd Lyceum Zuid (HLZ), de doorstroomrapportage met haar schoolleiding.

Stéphanie, de meerderheid van jullie havo-leerlingen kiest voor een vervolgstudie op de HvA. Hoe waren de doorstroomcijfers?

“Niet goed. Toen ik de cijfers zag, schrok ik in eerste instantie: de uitval in het eerste jaar is vrij hoog, zeker in het vakgebied economie. Naar aanleiding van de gegevens ging ik in gesprek met mijn teamleider havo-bovenbouw. We vroegen ons af: waar ligt het aan? Is het de lesinhoud waardoor de aansluiting naar het hoger onderwijs niet optimaal blijkt? Ligt het aan de studievaardigheden van onze oud-leerlingen en kunnen ze bijvoorbeeld niet goed genoeg presenteren of reflecteren? Of ligt het aan de voorlichting en oriëntatie op een vervolgopleiding? Het was in elk geval genoeg aanleiding om samen nogmaals met Marieke in gesprek te gaan. Als school waren we benieuwd naar de oorzaak van die cijfers en vooral naar wat we eraan konden doen. Was het een combinatie van de drie genoemde factoren, of was er eentje die eruit sprong en waar we dus extra op moesten inzetten?”

Marieke: “Zo heel specifiek zijn de cijfers niet. We kijken vooral naar trends, en wat dat betreft kon ik Stéphanie eigenlijk meteen geruststellen: de uitvalcijfers van het HLZ zijn niet echt hoger dan gemiddeld op de HvA. Sterker nog, eigenlijk gaat het wel de goede kant op. Met uitval bedoelen we trouwens de studenten die bij ons in hun eerste jaar stoppen en zich daarna veelal opnieuw oriënteren op een opleiding. De meesten vinden het jaar daarna een beter passende studie. Ze hebben door hun eerste ervaring meer over zichzelf geleerd en weten beter wat bij hen past.”

Hoge uitvalcijfers op het hbo zijn dus niet per definitie alarmerend?

Marieke: “In de cijfers zitten veel nuances. Er zijn bijvoorbeeld studenten die na hun hbo-propedeuse doorstromen naar de universiteit. Daarbij: de opleidingen binnen het vakgebied economie zijn heel verschillend en juist de leerlingen met E&M profiel vinden het lastig daarin hun weg te vinden.”

Stéphanie: “Het is fijn om met Marieke van gedachten te wisselen, want ongeacht de cijfers vinden we het als school belangrijk om aan de aansluiting met het hbo te werken. We hebben om de paar maanden een gesprek met Marieke samen met de teamleider en leerjaarcoördinator havo bovenbouw.”

Marieke: “Daar gaat het uiteindelijk ook om: de doorstroomcijfers zijn voor ons ook vooral een aanleiding om met scholen in gesprek te gaan over hoe we de aansluiting kunnen verbeteren. Daarbij gaat het om drie dingen: om kennen, kunnen en kiezen. Kennen gaat over de vakinhoud, kunnen over hbo-vaardigheden en kiezen over de loopbaanoriëntatie.”

Leren kiezen is binnen LOB een belangrijk thema.

Stéphanie, hoe begeleiden jullie leerlingen daarbij? “Het begint al in de brugklas. Leerlingen maken veel keuzes, maar ze maken ze niet bewust. Dus dat is de eerste stap: ze daarvan bewust te maken. Waarom koos je voor deze school? Welk profiel kies je en waarom? Waarom kies je voor Spaans en niet voor Frans? In kleine stapjes worden de keuzes steeds belangrijker. We willen als school de komende tijd meer inzetten op die doorlopende leerlijn omdat we er het belang van inzien.

Het valt me op dat veel leerlingen bang zijn om keuzes te maken. Sinds de drempelloze doorstroom zijn er ook meer leerlingen die naar het vwo willen doorstromen en natuurlijk moedigen we dat aan. Maar soms is het ook zo dat ze nog niet weten wat ze willen en hun keuze voor een vervolgopleiding willen uitstellen. Vervolgens is de gedachte af en toe dat je na het vwo per se naar de universiteit moet ‘anders is het zonde’.”

Hoe haal je iets van die keuzestress weg?

Stéphanie: “Onder meer door uit te leggen dat een keuze meestal niet allesbepalend is en dat er meerdere wegen naar Rome leiden. Dat vergeten leerlingen en ouders soms. Als leerlingen bijvoorbeeld een profiel hebben gekozen waardoor ze uiteindelijk een vak missen dat ze later toch nodig blijken te hebben voor een opleiding die ze willen gaan volgen, kunnen ze daarvoor alsnog een certificaat behalen.”

Marieke: “Kiezen ís ook lastig. Je wordt er al snel onzeker van, er is zoveel keuze. Jongeren zien vaak wel de mogelijkheden, maar vinden het lastig om die aan zichzelf te koppelen. Ze kiezen er dan voor om zoveel mogelijk opties open te houden. Maar dat hóeft niet. Als je leert welke aspecten voor jou van belang zijn, ben je minder bang om keuzes te maken. Het gaat erom dat jongeren leren autonome keuzes te maken. Wat past bij jóu? Kunnen kiezen is een levensvaardigheid.”

Leiden jullie gesprekken ook tot meer samenwerking?

Stéphanie: “Ja, bijvoorbeeld bij de activiteit ‘Student in de klas’, dan vertellen studenten over hun ervaringen bij de overstap naar de HvA. We gebruiken ook een flow chart, een invulschema voor leerlingen. Daarbij vragen we hen expliciet of ze al weten wat ze willen gaan studeren, en kunnen ze kiezen uit ‘Ik heb nog geen idee’, ‘Ik twijfel’ of ‘Ik weet zeker wat ik wil studeren’. Met de leerlingen die het helemaal nog niet weten, wil ik een studiekeuzeworkshop doen.

Marieke bood aan om daarbij te helpen.” Marieke: “Wij hebben een ‘Hoe kies ik’-workshop ontwikkeld die daar goed bij aansluit. Daarin komt ook aan de orde wat er allemaal van invloed is op een keuze – alleen al zien dát het ingewikkeld is, helpt leerlingen om weer uit te ademen. Ik ben op mijn beurt trouwens heel benieuwd naar die flow chart en hoe Stéphanie daarmee werkt. Wij ontwikkelen naar aanleiding van de gesprekken met scholen soms ook nieuwe activiteiten en we verzamelen en ontwikkelen tools voor hbo-vaardigheden die we op onze website aanbieden.”

Marieke, binnen de faculteit Business en Economie is de uitval ook hoog omdat studenten vooraf geen duidelijk beeld hebben gekregen van de verschillen tussen de opleidingen.

Is dat reden om de voorlichting aan te passen? “Ja, bijvoorbeeld door minder vast te houden aan de voorlichting per studierichting. Het afgelopen studiejaar is door de faculteit Business en Economie een faculteitsbrede voorlichting ontwikkeld aan de hand van een casus over een sneaker. Dit sluit goed aan op de belevingswereld van aankomende studenten. Je kunt daar commercieel naar kijken: hoe zet ik die sneaker in de markt, aan wie kan ik hem verkopen? Je kunt kijken naar de financiële cijfers: wat moet je inkopen en hoe financier je dat? Je kunt het ook bekijken vanuit de logistiek, of vanuit HRM: hoe zorg je dat er goed voor de medewerkers van het bedrijf wordt gezorgd? Door het bedrijf op die manier van verschillende kanten te belichten, ontdekken leerlingen welke kant zíj interessant vinden en hoe ze dat kunnen koppelen aan, bijvoorbeeld, een opleiding Commerciële Economie of Finance & Control.”

Stéphanie, op het HLZ koppelen jullie LOB expliciet aan het profielwerkstuk. Daarbij gaat het ook om hbo-vaardigheden en studiekeuze. Hoe hebben jullie dat opgezet?

“We vinden het vooral belangrijk om onze havoleerlingen te stimuleren zich goed te oriënteren op vervolgstudies. We hebben het profielwerkstuk daarom gekoppeld aan voorlichtingsactiviteiten en stages [zie kader]. Voor elk onderdeel kunnen leerlingen punten verdienen. Al die LOB-activiteiten tellen dus mee voor het profielwerkstuk. Idealiter vormen de LOB-activiteiten dan een inspiratiebron voor een mooi profielwerkstuk en vice versa. De hoofdvraag voor je profielwerkstuk halen uit een interview met de baas van je stageplek, is natuurlijk prachtig.

Daarnaast vinden we het belangrijk om de samenhang te laten zien met de hbo-vaardigheden die leerlingen straks nodig hebben, zoals presenteren en reflecteren. Leerlingen zien die vaardigheden vaak als losstaand. Bij het PWS merken ze dat de trucjes die ze bij Engels leren om te presenteren, ook kunnen gebruiken bij de presentatie van hun profielwerkstuk. Zo worden ze zich hopelijk bewust van de samenhang. LOB helpt daarbij.”

Hoe kun je LOB nog meer inzetten om de aansluiting met het hbo te verbeteren?

Stéphanie: “Het zou mooi zijn als LOB meer een onderdeel kan zijn van elk schoolvak. Docenten zijn er nu ook al mee bezig, maar dat gebeurt vaak nog onbewust. Wanneer docenten bijvoorbeeld tijdens een les vertellen wat de leerlingen later kunnen doen met hun vak, zouden ze dat ook aan LOB kunnen koppelen: ’Als je dit interessant vindt, is misschien deze opleiding iets voor jou.’ Zo’n kort uitstapje tijdens de les geeft context.”

Marieke: “Dat is een belangrijk advies aan docenten: benoem het! Haal leerlingen even uit de lesstof en laat zien: zó kun je dit gebruiken, dít kun je er in de toekomst mee. Zo kun je leerlingen echt helpen.”

Stéphanie: “We kunnen wellicht docenten er ook meer bewust van maken hoe ze binnen het vakonderwijs al zouden kunnen aansluiten op het vervolgonderwijs. Ook op het gebied van hbo-vaardigheden. De HvA denkt hierin mee. Dat vind ik trouwens ook echt een pluspunt aan onze gesprekken: ze zijn een startpunt voor samenwerking in de toekomst. Marieke en ik hebben nu in ieder geval korte lijnen, we weten elkaar te vinden.”

Tot slot, wat zijn jullie adviezen voor vo-scholen?

Stéphanie: “Zoek actief contact met de hogescholen waar je leerlingen naar toe gaan. Het loont om je netwerk uit te bouwen en je houdt er goede contacten aan over. Het belangrijkste is om LOB bij de schoolleiding op de kaart te krijgen. Als je de schoolleiding mee hebt, kan er meer. Bij ons op school wordt LOB en de aansluiting met het vervolgonderwijs sterk gestimuleerd vanuit de schoolleiding, maar ik hoor vaak dat dat op andere scholen niet vanzelfsprekend is.”

Marieke: “Voor die gesprekken kunnen cijfers cruciaal zijn. Ga dus achter die doorstroomcijfers aan. Want let op, wij versturen onze cijfers voornamelijk naar de schooldecanen. Schoolleiders krijgen daarnaast de doorstroomcijfers van álle leerlingen vanuit het NCO, het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs. Een gesprek hierover tussen schooldecaan en management wordt niet altijd gevoerd. Vraag die cijfers dus op, want het kan je helpen om een gesprek over LOB te voeren. De cijfers leveren vragen op. Stél die. Dan ga je als vo-school ook merken: je bent maar een stukje in de leerloop-baan van de leerling. Ook wij zijn, als hbo, een stukje. Het is fijn als die losse stukjes op elkaar aansluiten, zodat daar een leerlijn in zit.”t en de leerlingen van havo 4 een meeloopstage. In het ideale geval hangt die samen met het onderwerp van hun profielwerkstuk (maar dat is geen must). 

 

LOB en het profielwerkstuk

Op het Hervormd Lyceum Zuid is het profielwerkstuk in havo 4 gekoppeld aan LOB. Dat gebeurt in vier stappen.

1.  In november en december bezoeken de leerlingen verplicht minimaal één open dag. Het driehoeks-gesprek met ouders, mentor en leerling begint daarna met een korte reflectie op die LOB-activiteit. Daarbij presenteren de leerlingen aan hun ouders en mentor wat ze hebben gedaan en wat dat hen heeft gebracht (of níet heeft gebracht, ook dat is waardevolle informatie).

2. In februari bezoeken de leerlingen een regionale voorlichtingsavond. Ook dit is een verplicht onder-deel. Dit bezoek wordt voorbereid in de mentorlessen en na afloop reflecteren de leerlingen op hun ervaringen: wat hadden ze eraan en wat zijn hun vervolgstappen? In de mentorles vertellen ze aan hun medeleerlingen welke voorlichtingen en open dagen ze hebben bijgewoond, en waarom een studie wel of niet bij hen past. 

3. In maart organiseert het HLZ een PWS-startweek. Die week begint met PWS-presentaties van havo 5-leerlingen, zodat de leerlingen van havo 4 een idee krijgen van wat er verwacht wordt. Zelf zetten ze in die week de eerste stappen: ‘Waar liggen mijn interesses en hoe koppel ik die aan een hoofdvraag voor mijn PWS?’ 

4.  Tot slot lopen de leerlingen van havo 4 een meeloopstage. In het ideale geval hangt die samen met het onderwerp van hun profielwerkstuk (maar dat is geen must).

 

 

Informatie

Informatie Op de website van de Hogeschool van Amsterdam is veel informatie en materiaal beschikbaar voor decanen en mentoren, niet alleen over hbo-opleidingen maar ook over hbo-vaardigheden. Ook zijn er instrumenten en materialen beschikbaar die scholen kunnen inzetten bij de keuzebegeleiding en het ontwikkelen van hbo-vaardigheden. www.hva.nl/scholen  

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

Durf hoge verwachtingen te hebben van een leerling

Louise Elffers over LOB en kansengelijkheid in het onderwijs

Docenten adviseren aan het eind van groep 8 vaak te voorzichtig. Met goede bedoelingen, ze willen leerlingen behoeden voor een faalervaring. Maar juist leerlingen met een achterstand hebben baat bij hoge verwachtingen, betoogt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid.

Ze maakt het regelmatig mee, als ze ergens spreekt over kansengelijkheid in het onderwijs: dat een leraar of schooldirecteur zegt: “Die cijfers over onderadvisering zullen wel kloppen, maar wij geloven op onze school heel erg in kansengelijkheid en wíj maken altijd een zorgvuldige afweging.’ Dat er goede bedoelingen zijn, gelooft ze graag; niemand zit met valse bedoelingen leerlingen tegen te houden. ‘Maar goede bedoelingen zijn niet genoeg’, zegt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. ‘Het punt is: juist als je heel erg gelooft dat je bezig bent met gelijke kansen, doe je onbewust soms juist het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld doordat je te beschermend bent of je verwachtingen naar beneden bijstelt, en daarmee bepaalde leerlingen onbedoeld tegenhoudt.’

Het pijnlijke gevolg: juist op scholen met kinderen van minder of niet in Nederland geschoolde ouders, komt vaker onderadvisering voor.

Wat is daaraan te doen? En hoe kan LOB helpen om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen?

 

Er zijn, is je stelling, in het onderwijs mechanismen die zorgen voor kansenongelijkheid. Klopt het dat dat ook met name zit in de overstap van basisonderwijs naar de middelbare school?

‘Niet alleen daar, maar het is wel een brandpunt van ongelijkheid. Daar gaan schoolloopbanen verder uit elkaar lopen naar sociale achtergrond. Kinderen gaan in Nederland relatief laat naar school en we selecteren ze vroeg, dus hebben ze maar een paar jaar de tijd om zich aan de hand van het onderwijs te ontwikkelen. Dat is relatief kort, vooral voor leerlingen die meer van de school afhankelijk zijn voor de ontwikkeling van hun leerpotentieel, omdat ze van huis uit niet zoveel meekrijgen als andere kinderen. Daar zit dus al een verschil in kansen.

Maar we zien daarnaast dat leerlingen die in groep 8 op gelijk niveau presteren, tóch ongelijk geselecteerd worden voor het vervolgonderwijs. Als de ene leerling anderstalige ouders heeft, is de neiging bijvoorbeeld om wat voorzichter te adviseren. Leraren zitten echt niet bewust te discrimineren, het gebeurt met de beste bedoelingen. Maar als je een kind op basis van zijn achtergrond vooral ziet als een kwetsbare leerling, worden we snel te voorzichtig: “Jij presteert weliswaar op vwo-niveau, maar ik zie jou toch niet zo erg op dat gymnasium. Doe maar niet.” Door corona kwamen die ongelijkheden nog scherper in beeld. Leerlingen die te maken kregen met onderadvisering, hadden niet de mogelijkheid om aan de hand van de eindtoets alsnog een hoger advies te krijgen. We zien dat er lager is geadviseerd in het jaar dat er geen eindtoets is gegeven en dat de sociale ongelijkheid in de adviezen weer toenam. Dat liet weer zien: hoe minder gestandaardiseerde toetsen, hoe meer die ongelijkheid erin komt. Vandaar mijn pleidooi: pin leerlingen alsjeblieft niet te vroeg vast op een niveau, maar zorg juist dat ze in het voortgezet onderwijs ruimte hebben om alsnog te groeien en te laten zien dat ze misschien meer in hun mars hebben.’

 

Jouw oplossing is om later te selecteren.

‘Ja, maar niet om later te differentiëren, dat is een belangrijke nuance. Ik zeg niet dat alle leerlingen op de middelbare school drie jaar lang hetzelfde onderwijs moeten krijgen. Dat is vaak de eerste paniek: “Maar kinderen die goed kunnen leren worden daarmee tegengehouden!” Nee. Het gaat erom dat de definitieve selectie wordt uitgesteld.

Leerlingen die zich in groep 7 en 8 al dood vervelen op de basisschool, kunnen prima op een hoger niveau instromen, en op het hoogste niveau wiskunde volgen, bijvoorbeeld. Net zo krijgen leerlingen die veel extra begeleiding nodig hebben, ook op hún eigen niveau les. Waar het om gaat is dat er binnen de school ruimte is voor leerlingen om dat instroomniveau te ontstijgen of juist een stapje terug te doen Er zit tussen leerlingen op de verschillende niveaus een veel grotere overlap in vaardigheidsniveau dan vaak gedacht. Zeker voor leerlingen voor wie het niveau zich nog niet volledig heeft uitgekristalliseerd, is het gunstig als ze de ruimte krijgen om een hoger niveau te proberen als het lekker gaat, of juist een stapje terug te doen als dat hogere niveau toch te pittig blijkt. Zonder dat dat betekent dat een leerling van school af moet, of dat het negatieve consequenties heeft voor een school als het gaat om de rendementsberekening. Die flexibiliteit zit leerlingen voor wie het wél al heel duidelijk is op welk niveau ze functioneren niet in de weg.

Ik denk dat zo’n brede scholengemeenschap bovendien voor leerlingen op alle niveaus een interessant aanbod kan geven, omdat je kunt verbreden, verdiepen, versnellen, vertragen, en ook je breder kunt oriënteren. Op het gymnasium krijg je nooit de kans om een keer met je handen te werken, of om te ontdekken dat meubelmaker iets voor je kan zijn. Waarom eigenlijk niet? En misschien zijn er ook wel havisten die het leuk vinden om Grieks en Latijn te leren.’

Welke rol zou LOB spelen, als je het onderwijs op deze manier organiseert?

‘LOB is daarbij de centrale motor. Om te beginnen omdat er meer overstapmomenten zijn, en ook meer verbredings-, verdiepings- en versnellingsmogelijkheden, zodat je eigenlijk continu met zo’n leerling in gesprek bent over hoe het gaat: “Waar wil je uiteindelijk naar toe, waar sta je nu, wat zou je nodig hebben om daarnaartoe te gaan, wat is er nu mogelijk?” En bij elke stap samen te evalueren: “Hoe ging het?”

De tweede reden is dat, zodra je leerlingen meer ruimte geeft om keuzes te maken, het extra belangrijk is dat ze weten wat de consequenties van bepaalde keuzes zijn voor hun vervolgmogelijkheden. Leerlingen moeten kunnen reflecteren op hun loopbaan en weten wat er in het onderwijs te koop is, om goede afwegingen te maken over wat hun volgende stap wordt. Daarbij speelt LOB een belangrijke rol.

Zodra het over ambities van leerlingen gaat, wordt er vaak grappend gedaan. “Oh ja, ze willen allemaal arts en advocaat worden”. Maar als je twaalf bent, wat weet je dan over wat er allemaal te koop is? Als je weinig kennis hebt van het systeem, zijn arts en advocaat de enige beroepen die je kent.’

 

Hoe zou je daar als LOB-coach op in kunnen spelen?

‘Die wens om arts of advocaat te worden, kan juist een prima basis zijn voor een loopbaangesprek: “Oké je zit nu op vmbo-kader en je hebt medische interesse, wat zou voor jou een volgende stap kunnen zijn?”

Ik begeleidde leerlingen in een brugklas vmbo/havo. Die kinderen stonden vaak onder een enorme druk dat ze door moesten stromen naar de havo. Hun ouders hadden zelf geen onderwijs in Nederland gevolgd en wisten maar één ding: vermijd het vmbo.

Die kinderen wilden allemaal iets medisch worden, en kenden daarvoor uitsluitend de route via de universiteit. Die leerlingen waren zó blij als ik vertelde: “Weet je dat je na het vmbo bijvoorbeeld ook een mbo-opleiding voor operatiekamer-assistent kan doen? En dat je dus nog steeds in een ziekenhuis kan gaan werken als je nu niet door mag naar de havo? En vanuit het mbo kun je verder naar hbo, of zelfs door naar de universiteit…”

Het gaat er niet om of ze dat uiteindelijk gaan doen, maar dat ze weten dat het kán. Het gaat om horizonverbreding: zorgen dat leerlingen weten wat er te koop is en daar hun eigen plek in kunnen vinden.’

 

Nog even terug naar de huidige kansenongelijkheid. Hoe erg is het eigenlijk als leerlingen een voorzichtig advies krijgen?

‘Ik doe onderzoek naar studenten die aan het eind van groep 8 een laag advies kregen en uiteindelijk van het vmbo via het mbo naar het hbo zijn gegaan. Die zeggen “Ik heb me acht jaar lang dood verveeld op school.” Die leerlingen raken gedemotiveerd en gaan steeds minder hard werken, omdat ze denken “Wat zit ik hier nou helemaal te doen?”. Die hebben steeds het gevoel “Ik kan meer en ik wil meer, en het wordt niet gezíen”.

Het schooladvies is steeds bepalender geworden voor het verdere verloop van de schoolloopbaan. Dit gaat over de kansen van leerlingen. Ik zie de cijfers over onderadvisering, en ik schrik me elke keer een hoedje. We doen het gewoon echt niet goed bij de overgang naar het voortgezet onderwijs: een deel van de kansenongelijkheid in het onderwijs wordt daar gecreëerd.’

 

Waar schrik je het meest van?

‘Van de ontkenning. Dat leraren zeggen: “Bij ons gebeurt dat niet”. Want we zien het elke keer in de cijfers: het gebeurt overal en juist vaker op scholen die zich met hart en ziel inzetten voor kansengelijkheid. Je ziet daar leraren met een enorm hart voor hun leerlingen, en tegelijkertijd de neiging om de verwachtingen van hun leerlingen naar beneden bij te stellen en dus lager te adviseren dan gelijkpresterende leerlingen op andere scholen.’

 

Heel concreet: wat kun je als docent doen, als je die voorzichtigheid herkent?

‘‘Wees jezelf er echt van bewust dat we allemaal geneigd zijn in stereotypen te denken. Het willen voorkomen dat er teveel geëist wordt van leerlingen, ze beschermen tegen mogelijk falen: het gebeurt écht met goede bedoelingen. Maar er zit ook paternalisme in. Leraren zeggen dan “Ik kan al heel snel zien of het wat gaat worden met die leerling”. Dat geloof ik graag. Maar geef die leerling altijd de ruimte om jouw verwachting te ontstijgen.

Blijf ook altijd checken of je echt het individuele kind nog ziet, of dat je onbewust afgaat op een beeld over een groep. Op het moment dat je denkt “Ik zal maar niet teveel van deze leerling vragen, want deze ouders kunnen hem misschien niet altijd goed ondersteunen”, zou je dat beeld eigenlijk moeten omdraaien: kennelijk presteert die leerling ondanks die mogelijk beperkte ondersteuning op dit niveau, dus dat zegt juist veel over wat dit kind in z’n mars heeft. Durf hoge verwachtingen te hebben, niet alleen in groep 8, maar bijvoorbeeld ook als een leerling na de TL naar de havo wil. Laat dat risicomijdende los. Zeg liever “Laat het maar zien! Je krijgt van ons de kans en we stimuleren je om het te proberen”.

Die uitnodigende houding zie ik nog te weinig en dat is jammer. Want wat is nou erger: de leerling een kans geven met het risico dat hij het niet redt, of een leerling tegenhouden het te proberen? Natuurlijk, afstroom is vervelend, zeker wanneer dat betekent dat een leerling van school af moet. Juist daarom ben ik zo’n voorstander van brede schoolgemeenschap. Maar ook als je het uiteindelijk niet redt, heb je het tenminste wél mogen proberen. De massale onderbenutting van potentieel, met name onder bepaalde groepen leerlingen, is minstens zo frustrerend. En daar kunnen we echt iets aan doen.’

Meer informatie: 

Het volgende boek van Louise Elffers, over kansenongelijkheid in het onderwijs, verschijnt bij AUP/Walburg Pers.

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

Het Toptraject

Doorgaand leertraject voor het creëren van kansen

Het Toptraject is een zogenaamde ketengerichte aanpak die zich richt op vmbo-leerlingen die een succesvolle vmbo-mbo-hbo route willen en kunnen volgen.

In het Toptraject werken twaalf vmbo scholen in de regio Twente, het ROC van Twente en Saxion samen aan het realiseren van deze route. Het Toptraject is een doorgaand leertraject (vmbo-mbo-hbo) voor ambitieuze en praktisch ingestelde vmbo’ers die via het mbo een hbo-diploma willen halen. De centrale focus van het Toptraject is het creëren van kansen voor individuele leerlingen.

>

Keuzedeel ‘Voorbereiding hbo’ bij ROC Mondriaan en mboRijnland

Rondkijken, sfeerproeven, reflecteren: past een hbo-studie echt bij mij?

Ga ik na het mbo verder met een hbo-studie, of ga ik toch liever werken? Het is een belangrijke vraag voor mbo-studenten. Tijdens het keuzedeel ‘Voorbereiding hbo’ werken ze een week op het hbo in groepjes aan een adviesopdracht, onder leiding van hbo-docenten. Zo ontdekken ze of een hbo-studie echt bij hen past, én werken ze alvast aan hun competenties.

Het keuzedeel ‘Voorbereiding hbo’ werd in de regio Haaglanden/Rijnstreek ontwikkeld door zeven mbo- en hbo-scholen. Jaarlijks volgen zo’n 750 mbo-studenten dit keuzedeel (30 groepen van gemiddeld 25 studenten). Ze zijn afkomstig van ROC Mondriaan en mboRijnland en volgen met name opleidingen in de zakelijke dienstverlening. Het keuzedeel is een belangrijke LOB-tool, zegt projectleider Liesbeth van der Meer. ‘Veel van deze mbo-studenten zien het mbo als een tussenstap – eigenlijk willen ze naar het hbo. Dat is een vaste gedachte die ze vaak al hebben op het vmbo, maar tijdens hun mbo-opleiding begint dat idee te wankelen. Ze komen jong binnen, en als ze na een tijdje stage gaan lopen, bevalt dat van beide kanten vaak zo goed dat ze door de bedrijven al gevraagd worden om daar na hun studie te komen werken. Wat doe je dan? Toch doorstuderen? Of liever werken? Wat past bij jou, wat wil je écht? Dat is wat ze bij dit keuzedeel onderzoeken.’

 

Hoe is het keuzedeel ‘Voorbereiding hbo’ precies opgebouwd?

’Het keuzedeel omvat vier werkprocessen. Het eerste werkproces is een oriëntatie op hbo-opleidingen en -beroepen. Het draait om de student zelf: Wie ben ik, wat past bij mij, wat is er te koop? Werkprocessen twee en drie gaan over het werken aan een studieopdracht en het samenwerken in projectgroepen. Hiervoor volgen de studenten een week lang lessen op een hbo-school. In de ochtend krijgen ze colleges, vervolgens werken ze in groepen aan een deelopdracht. Aan het eind van de week presenteren ze een adviesrapport, waarin ze voor een groot bedrijf aangeven wat het moet doen om over vijf jaar nog succesvol te zijn.

Werkproces vier draait om reflectie op gedrag en resultaten. Studenten houden een logboek bij en werken aan een portfolio. Ze sluiten het keuzedeel af met een mondeling examen, met het logboek als uitgangspunt.’

 

De studenten worden echt ondergedompeld in het hbo.

‘Ja, het belangrijkste is dat ze een week los zijn van hun eigen school. Door het programma in één week te gieten, gaan ze mee in de stroom van het hbo. Ze komen meer in contact met hbo-studenten en de kans is ook groter dat ze iemand tegenkomen die ze al kennen, bijvoorbeeld van een sportclub. Ze kunnen vragen stellen en echt ervaren hoe het is om aan een hbo te studeren. Toen we begonnen met dit keuzedeel, was de opzet overigens nog anders. Toen volgden de studenten tien weken lang één dagdeel per week het keuzedeel Voorbereiding hbo. Dat had als nadeel dat ze dan elke keer weer opnieuw moesten opstarten. De huidige opzet is een ‘snelkookpan’ van vijf volle dagen les op het hbo, dat werkt beter. Ze leren nu in korte tijd heel veel. Een ontwikkelproces kun je natuurlijk niet in een week persen, maar toch kiezen we er bewust voor. De voordelen wegen zwaarder dan de nadelen. En we zien ook dat wat de studenten leren op het hbo ze daarna toepassen als ze weer terug zijn op hun eigen school.’

 

Het keuzedeel is een samenwerking tussen twee roc’s en vijf hogescholen. Hoe is deze samenwerking tot stand gekomen?

‘Het initiatief ging uit van onze onderwijsdirecteur Marie-Claire Gambon. Zij vond dat we iets moesten doen aan de overstap naar het hbo, want we zagen daar te vaak studenten vastlopen of van studie switchen. Ze heeft een rondje ‘langs de velden’ gemaakt om het onderwerp bespreekbaar te maken en te onderzoeken of de scholen gezamenlijk zouden kunnen optrekken. Al snel bleek dat iedereen achter dit idee stond, er was meteen een goede chemie. Er werd een convenant gesloten en er werden werkafspraken gemaakt.

Vanuit de directie werd dus een goede basis gelegd. In maart 2018 werd ik projectleider voor de scholengroep Economie/Retail, dit keuzedeel is een van mijn projecten. Jaarlijks evalueren we met docenten, coördinatoren, studenten van de verschillende scholen hoe het gaat en wat er beter kan.’

 

Is de opzet van het keuzedeel veranderd de afgelopen jaren? ‘

De grootste aanpassing noemde ik al: van tien weken één dagdeel per week gingen we over naar een week voltijd op het hbo, voor werkprocessen 2 en 3. Verder hebben we toegevoegd dat de studenten in de projectweek dagelijks pitchen. Aanvankelijk hielden de studenten alleen aan het eind van de week een presentatie. Ze kregen dus ook maar één keer feedback van de hbo-docent. Nu krijgen ze elke dag feedback en handvatten voor de volgende stappen in het proces. Dat werkt beter, de docent kan ook beter bijsturen. Die dagelijkse pitch geeft bovendien een stok achter de deur. Dat is extra belangrijk nu de studenten veel online les krijgen. Als je aan het eind van de dag echt iets moet afleveren geeft dat nét een duwtje om actief bij de les te blijven.’

 

De studenten houden tijdens dit keuzedeel een logboek bij en werken aan een portfolio. Het portfolio is ook de basis voor het mondelinge examen. Ze worden niet beoordeeld op het adviesrapport en de presentaties. Waarom hebben jullie daarvoor gekozen?

‘Het examineren met een logboek en mondeling examen doet meer recht aan het keuzedeel. Het doel is om studenten te helpen bij hun keuze of ze na het mbo verder willen studeren op het hbo. Als een student na afloop tot de conclusie komt dat hij of zij na het mbo liever wil gaan werken, is dat ook prima. Je hebt voor dit vak allerlei hbo-vaardigheden ingezet, als je aan het eind besluit dat een hbo-studie niet is wat je wilt, heb je nog wel alle stappen gezet. De vraag ‘Wil je verder studeren of werken?’, kun je dan gefundeerd beantwoorden. Daar gaat het om. Het zou oneerlijk zijn om een laag cijfer te geven omdat de gemaakte opdrachten naar hbo-maatstaven nog niet voldoende zijn.’

 

Elke groep mbo-studenten krijgt begeleiding van een of twee hbo-studentassistenten. Wat is hun rol?

‘Zij zijn ervaringsdeskundigen. Ze helpen bij de projectopdrachten, maar ze kunnen daarnaast antwoord geven op álle vragen. “Waar liep jij tegenaan bij de overstap naar het hbo?”, “Heb ik op het hbo nog tijd voor mijn bijbaantje?” “Kan ik drie keer per week blijven voetballen?” Dat soort vragen stellen mbo-studenten veel gemakkelijker aan een hbo-student dan aan een docent. De hbo-studenten laten tussendoor ook vaak zien waar ze op dat moment zelf voor hun studie mee bezig zijn, dat helpt de mbo-studenten ook bij het beantwoorden van de vraag “Wil ik dit?” We proberen dus vooral hbo’ers met een mbo-achtergrond in te zetten. Die weten ook waar je als mbo’er tegenaan kunt lopen na de overstap naar het hbo. De mbo-studenten hoeven geen ideaalplaatje te krijgen, het gaat erom dat ze de échte hbo-wereld ervaren en een realistisch beeld krijgen van wat een hbo-studie inhoudt.

Die hbo’ers vinden het trouwens ook vaak erg leuk om zo’n groep te begeleiden. Ze krijgen studiepunten en soms een kleine vergoeding, maar er zijn er die al voor de derde keer meedoen. Ze zijn ook ambassadeurs voor hun studie.’

 

Wat zijn in jullie ervaring de dingen waar mbo’ers in het hbo vooral tegenaan lopen?

‘Wat ik van hbo-docenten hoor is: “Die vakinhoud leren we ze wel. Maar de studievaardigheden is een veel grotere uitdaging.” Het is natuurlijk deels afhankelijk van de studie: studenten die bij Marketing en Events vandaan komen, hebben al ervaring met presenteren. Maar plannen is bijvoorbeeld voor alle studenten belangrijk. In het mbo nemen we de studenten meer aan de hand, op het hbo moeten ze gelijk zelfstandig hun weg vinden. Ze moeten vaak meteen planmatig en in een groep aan de slag, en als ze iets niet snappen, moeten ze er zélf mee komen.

In dit keuzedeel proberen we een mix te vinden. De eindopdracht hebben we in delen opgesplitst, waarbij ze elke dag een deel doen. Ze krijgen ’s ochtends een college over marketing, en werken daarna in groepjes aan de deelopdracht. Aan het einde van de dag komt de hbo-docent terug en pitchen ze wat ze hebben gedaan. Ze krijgen dan meteen feedback, maar ook feed forward: handvatten voor de volgende stappen.’

 

Merk je dat het keuzedeel effect heeft? Wordt de overstap er gemakkelijker door?

‘Dat is op basis van cijfers nog moeilijk te zeggen. In het eerste jaar dat we dit programma aanboden, schooljaar 2017-2018, volgden vooral tweedejaars mbo-studenten dit keuzedeel. Die gingen pas in schooljaar 2019-2020 naar het hbo. Maar toen kwam corona, dat was natuurlijk niet ideaal.

Ik denk zelf dat de studenten er veel aan hebben, ook al zijn ze zich er misschien niet eens zo van bewust. We zien het echt aan ze, als ze na de hbo-week terug komen op het mbo. Er worden in die week hoge eisen aan ze gesteld, ze hebben een adviesrapport gemaakt en presentaties gegeven, ze hebben feedback gekregen. Het vormt ze. Je merkt het aan hoe ze dingen aanpakken. Ze gaan weg als mbo-studenten, na afloop zijn het pré-hbo-studenten. Dat geldt ook voor de studenten die er aanvankelijk niet veel zin in hebben of die het lastig vinden. Bij hen zien we vaak halverwege de week een kentering. Ze weten: op vrijdag moet ik deze opdracht afleveren. Dat levert een andere mindset op. Voorheen maakte dit keuzedeel geen onderdeel uit van de zak/slaag-regeling. Nu wel. De vrijblijvendheid is eraf.

Studenten zelf zeggen na afloop: het heeft me geholpen in mijn ideevorming, maar ik weet nog niet wát ik wil studeren. Daarom adviseren we ze ook om de zoektocht voort te zetten in het derde jaar, bij de LOB-lessen.’

 

Je zei dat jullie jaarlijks evalueren en kijken wat er beter kan. Zijn er nog dingen die jullie aan dit keuzedeel willen toevoegen of veranderen?

‘We hebben doorstroomlessen ontwikkeld om de overstap naar het hbo te vergemakkelijken. Met name voor Nederlands, Engels en wiskunde, omdat daar voor studenten vaak inhoudelijk nog een flinke stap te overbruggen is.

Komend jaar gaan we daarnaast een pilot draaien waarbij werkproces 1 van het keuzedeel, de oriëntatiefase, deel uit gaat maken van LOB. De mbo-studenten die daarna al zeker weten dat ze niet naar het hbo willen, kunnen dat andere stappen nemen en zich oriënteren op de uitstroom naar werk. Want de overstap van mbo naar passend werk in de regio moet óók aandacht krijgen. Daarvoor gaan we met het bedrijfsleven aan de slag.

Onze toekomstvisie is dat studenten de hbo-oriëntatie in leerjaar 2 doen. Studenten die door willen studeren op het hbo, kunnen dan in het derde studiejaar kiezen voor extra doorstroomlessen, en voor verdiepende keuzedelen met de focus op hun vervolgstudie.’


Vijf LOB-tips om de doorstroom mbo-hbo te verbeteren

1.     Betrek hbo-studenten erbij

’‘Peer-to-peer coaching werkt het beste. Q&A-sessies met hbo-studenten werken bijvoorbeeld heel goed, ook online. Ook na corona-tijd houden we dat erin.’

2.     ‘Zet in op studievaardigheden
‘’‘Ook dit kan in samenwerking met hbo-studenten. Zij geven bij ons bijvoorbeeld workshops over studievaardigheden, zoals zelfstandig werken, plannen, het lezen van een artikel of het analyseren van gegevens. De workshops werken goed bij onze mbo-studenten, want ze zijn laagdrempelig en de studenten krijgen handvatten om beter te studeren.’’’

3.     Breng componenten in in je LOB
‘‘‘Het hoeft niet zo groot als een heel keuzedeel. We hadden een online hbo-dag, waarbij studenten twee mini-colleges volgden bij Hogeschool Inholland en de Haagse Hogeschool. De mbo-studenten maakten daarna een opdracht en aan het eind van de dag was er een Q&A met de twee instellingen.’

4.     Investeer in de relatie
‘Wij werken ook met de zelfdeterminatie theorie van Deci & Ryan: je kunt de intrinsieke motivatie van studenten verhogen door in te spelen op gevoelens van competentie, autonomie en relatie. De laatste is voor ons een hele belangrijke! Je bouwt als Pitstop-docent echt een relatie op met de studen-ten. Daardoor accepteren ze meer, durven ze meer en doen ze ook meer.’ ’

4.     Maak goede werkafspraken

‘‘Zorg voor een levendige samenwerking met andere scholen en hóu dat zo. Maak goede werkafspraken en formeer een vaste club. Het is fijn als er een projectleider is, die kan de samenwerking aanjagen en is het aanspreekpunt. Wij hebben met de zeven deelnemende scholen een regiegroep die regelmatig bij elkaar komt en de bakens uitzet.’

5.     Betrokkenheid moet groeien

‘‘We hebben bij de hbo-scholen een vaste groep van docenten die dit keuzedeel geven. We organiseren werksessies, bijvoorbeeld bij het schrijven van de lessen, en evalueren jaarlijks met elkaar. Zo’n vaste club voelt zich meer betrokken en er is veel interactie. Zet een mbo- en hbo-docent naast elkaar, en ze vinden elkaar heel snel.’

 
Tekst: Anne Wesseling
Fotografie: Hetty van Oijen
>

Studenten inzetten op school

Landelijk platform om examenleerlingen te ondersteunen en visie op een duurzame aanpak van het lerarentekort

Studenteninzetopschool.nl is een landelijk platform van initiatieven waarbij studenten uit het hoger onderwijs worden ingezet om leerlingen (van de eindexamenklassen) in het voortgezet onderwijs te ondersteunen. Het platform (not-for-profit ) bundelt de krachten en wil de negatieve gevolgen van de coronacrisis minimaliseren door vo-leerlingen te helpen bij bijvoorbeeld de voorbereiding op hun examens en door docenten uit het vo een steuntje in de rug te geven.

De ondersteuning van leerlingen heeft meestal de vorm van één-op-één bijles die in principe zowel online als offline te organiseren is. Maar ook andere vormen van ondersteuning, zoals groepslessen, zijn bespreekbaar. De studenten geven aan in welke vakken ze ondersteuning kunnen geven. De school geeft aan welke leerlingen ondersteuning nodig hebben en waarin. Daarna wordt er gezocht naar een match.

De studenten krijgen een door een lerarenopleiding verzorgde cursus over de meest adequate begeleiding richting het eindexamen. Deze cursus wordt aangevuld met terugkombijeenkomsten en webinars om van elkaar te leren. Zo kan een kwalitatief hoogstaande begeleiding worden gegarandeerd. Voor de studenten is deze ondersteuning een leuke bijbaan met maatschappelijke impact. Voor sommige leerlingen is het misschien wel het verschil tussen zakken of slagen in 2021!

>

‘De manier waarop je LOB optuigt, is bepalend voor het succes’

In Zeeland is Mayke de Jong Florisse een van de aanjagers van de regionale LOB-website én van het LOB-programma binnen haar eigen school, vmbo gl/tl CS Walcheren Van de Perre in Middelburg. Haar visie: LOB moet door álle medewerkers in de school gedragen worden om het te laten slagen. Hoe bereikt ze dat?

 

Decaan/LOB-coördinator Mayke de Jong Florisse kreeg net een mailtje van iemand van het Maritiem College in Vlissingen: ‘Wij willen best wel eens een vakles wiskunde bij jullie geven, om uit te leggen hoe je met een zeekaart kunt navigeren.’ Een aanbod waar ze blij van wordt, want het is precies een voorbeeld van waar het volgens haar bij LOB om gaat: de leerlingen een idee geven van hoe de kennis die ze op school opdoen écht van pas komt in de praktijk. Niet alleen tijdens de lessen over LOB, maar in alle lessen, dus ook bij wiskunde. ’Zo’n praktische les is leuk voor de docent wiskunde, maar natuurlijk vooral voor de leerlingen,’ zegt ze. ‘Op deze manier gaat de stof leven.’

 

LOB is dus niet alleen een zaak voor decanen en mentoren?

‘Het doel is dat LOB vanaf leerjaar één ondersteund wordt. Dat lukt niet als een decaan of mentor het in z’n eentje doet, je hebt iedereen in de organisatie nodig. Op alle niveaus en in alle lessen kun je de praktijk meer de school in halen, en de nadruk meer leggen op ‘leren door ervaren’. Het is ook helemaal niet zo ingewikkeld. Vaak zijn de opdrachten er al, en hoef je ze alleen te herschrijven om er een LOB-perspectief in te brengen. Moeten de leerlingen bij Engels of Frans een zakelijke mail schrijven? Maak er dan bijvoorbeeld van dat de leerling stage wil lopen bij een bedrijf. Of koppel de opdracht aan een bezoek aan een camping, waar veel Duits gesproken wordt. De kennis koppelen aan een praktische situatie, dat gaat eigenlijk om een verandering van mindset.’

 

Hoe krijg je alle docenten daarin mee?

‘Dat ‘omdenken’ is in het begin best lastig. Je wilt ook niet dat collega-docenten het gevoel hebben dat ze iets opgelegd krijgen, dat dit weer iets is dat móet. De insteek is juist positief: ‘Je dóet al veel, het is alleen even een vertaalslag om te maken. Je kunt eruit filteren wat goed werkt voor jezelf, maar ook voor de leerlingen’.

Die positieve insteek is belangrijk, want hebt het draagvlak onder alle docenten wel echt nodig. De leerlingen krijgen het vak LOB en de verantwoordelijkheid voor de LOB-leerlijn ligt bij de vakdocent. Maar als de mentor LOB niks vindt, krijg je de leerlingen ook niet mee. In het begin is denk ik een derde van de docenten meteen enthousiast is over LOB, en op den duur is dat twee derde. Een aantal leraren zal er misschien nooit enthousiast over worden, maar op termijn worden die wel meegenomen door de rest.

Je moet dus best een lange adem hebben. Daarom is het ook zo belangrijk dat je wat je als decaan doet, in de visie van de school past. Dat je gesteund voelt en dat je de tijd krijgt om het LOB-programma uit te rollen. Hier op school wordt het belang van LOB gelukkig heel erg gezien: de directie steunt mij en het LOB-beleid wordt schoolbreed opgepakt. Ook mijn collega’s van havo en vwo zijn er actief mee bezig, en waar mogelijk werken we nauw samen. Dat is zó belangrijk. Je krijgt alleen dingen voor elkaar door het samen te doen.’

 

Hoe betrekken jullie de ouders bij LOB?

‘Ouderbetrokkenheid is echt een onderdeel van LOB. Op de LOB-website staan ook opdrachten waarbij de ouders meedoen, bijvoorbeeld bij opdrachten waarin leerlingen ontdekken wat voor soorten vervolgopleidingen er zijn.

De ouderavonden zijn bij ons ook altijd samen met de kinderen. Zo’n driehoeksgesprek is per leerjaar anders, we behandelen andere vragen en de leerlingen bereiden die vragen thuis voor, samen met hun ouders. Het is gekoppeld aan opdrachten in de LOB-website: hoe gaat het met de leerling? Wat gaat goed, wat is nog moeilijk? Waarmee zouden we kunnen helpen? Die voorbereiding hoort echt bij LOB. Pas daarná heb je het gesprek.

Wat trouwen ook echt bij LOB hoort, is dat je na altijd na afloop altijd zegt: hoe is het gegaan, welke afspraken zijn gemaakt? Zodat je daar bij een volgend gesprek weer op in kunt gaan.’

 

Jullie hebben het profielwerkstuk gekoppeld aan LOB-opdrachten. Hoe ziet dat er precies uit?

‘De leerlingen maken om te beginnen een loopbaanblog. Daarmee beginnen ze al in leerjaar 1. Het loopbaanblog is gekoppeld aan de loopbaancompetenties. Er komt bijvoorbeeld aan de orde: wie ben ik, wat wordt mijn vervolgstap, waar wil ik zijn over vijf jaar, welke meeloopdagen heb ik bijgewoond? Dat loopbaanblog is onderdeel van het profielwerkstuk dat de leerlingen maken in leerjaar drie en vier. Dat profielwerkstuk bevat onder meer ook de uitslagen van de interessetest en een sterkte/zwakte analyse en de leerlingen maken een presentatie over zichzelf, in de vorm van een YouTube-filmpje waarin ze laten zien wie ze zijn, welke ervaringen ze hebben en wat hun motivatie is voor hun vervolgopleiding. Het profielwerkstuk bevat ook een verslag van een gesprek met een beroepsbeoefenaar, en een motivatiebrief, die ook meetelt als opdracht voor het vak Nederlands. Er zitten opdrachten in voor de intake van het mbo, en ook een evaluatieopdracht over hoe de leerling het maken van het profielwerkstuk heeft ervaren.

De afronding van het profielwerkstuk is een voorwaarde om examen te kunnen doen. Het is ook het uitgangspunt bij het intakegesprek voor een vervolgopleiding. De intakers gebruiken bijvoorbeeld het loopbaanblog om met de leerlingen over de vervolgstappen te praten.’

 

Alle vo- en mbo-scholen in Zeeland werken met hetzelfde LOB-programma, Intergrip. Wat is het voordeel?

‘Zo’n LOB-programma is natuurlijk een middel, geen doel, maar het is wel helpend. We willen dat alle middelen op één plek staan, zodat er ook voor de kinderen een overzicht is. Via de site kan ik een loopbaangesprek inplannen, de leerling kan ook zelf een gesprek met mij inplannen. Je kunt er aan de hand van vragen gesprekken voorbereiden en achteraf verslagen vastleggen. Het voordeel van de samenwerking is dat we nu met z’n allen de site kunnen verbeteren en dat alle scholen opdrachten kunnen aanleveren voor de opdrachtenbank.

Het is ook heel fijn om samen op te trekken met de mbo-opleidingen. Bijvoorbeeld bij meeloopdagen. Leerlingen krijgen eerst een LOB-opdracht: welke beroepen zijn er, welke competenties heb je daarvoor nodig en welke opleidingen kun je daarvoor volgen? Aan de hand van die opdracht leiden we de leerlingen eigenlijk naar een keuze voor een opleiding waar ze graag een dag mee willen lopen. Vervolgens kunnen ze zich ook via de LOB-site rechtstreeks inschrijven voor een meeloopdag op een van de Zeeuwse mbo-scholen. Ze krijgen dan automatisch een aantal daaraan gekoppelde LOB-opdrachten. Ze schrijven bijvoorbeeld een zakelijke e-mail: ‘Ik wil bij u graag een meeloopdag meemaken, is dat mogelijk?’ Vooraf krijgen leerlingen de opdracht alvast de website van de opleiding te bekijken, en om tien vragen te bedenken die ze tijdens de meeloopdag kunnen stellen aan studenten en docenten. Na afloop is er ook een reflectieopdracht. Nu maak ik die opdrachten nog vanuit de school, de bedoeling is dat de mbo-opleidingen ook opdrachten aan gaan leveren; zij weten natuurlijk het beste welke competenties ze verwachten van hun toekomstige studenten.

De site geeft trouwens ook voor mij veel overzicht, dat is prettig. Bij ons heeft, zie ik, al 97% van de leerlingen een keuze voor een vervolgstudie ingevuld, drie zijn in behandeling. Je zou het tussen scholen bijna als een soort wedstrijdje kunnen gaan zien, misschien is het een extra stimulans om goed te monitoren.’

 

Zo’n netwerk in de provincie Zeeland opbouwen, dat is best een klus!

‘Zeker. Nu moet ik zeggen: het is voor ons relatief gemakkelijk. We hebben in de hele regio te maken met dertien vmbo- en mbo-scholen, in een regio als Rotterdam of Den Haag zal het lastiger zijn. Evengoed is het best een hele weg geweest. Dat is gelukt doordat we het samen hebben gedaan, en dankzij Bianca van der Meijden, zij werkt nu voor het Expertisepunt LOB. Bianca is een echte netwerker. Scalda en het Expertisepunt LOB faciliteren haar. We werken veel samen met Iris Verbruggen van Scalda, die tussenpersoon is voor Intergrip. Daarnaast zijn er werkgroepen van decanen, bijvoorbeeld over de warme overdracht – wat vooral belangrijk is voor kwetsbare leerlingen. De Zeeuwse vmbo- en mbo-scholen hebben ook samen de student journey in kaart gebracht. Het was een initiatief van Scalda, met het doel om de activiteiten meer op elkaar af te stemmen.’

 

Die student journey, wat houdt die precies in?

‘In de student journey staat wat we aan LOB-activiteiten en opdrachten aanbieden en hoe dat aansluit op waar de leerlingen op dat moment mee bezig zijn. We brengen de hele route van de leerlingen in kaart, met de LOB-activiteiten: wie biedt wat aan, met welk doel, en doen we het op de juiste plek, in welk leerjaar?

Om zo’n student journey te maken, moet je denken in het belang van de leerling op een bepaalde leeftijd. Als je van het vmbo wilt doorstromen naar de havo, wat voor competenties heb je dan nodig? Als je vanaf mavo 2 naar kader 3 wilt: welke profielen zijn er? Dat soort opdrachten wil je aanbieden op momenten dat leerlingen ermee te maken hebben.

Bijvoorbeeld ook bij de profielkeuze. Leerlingen gaan al in de tweede klas naar een meeloopdag. Ze moeten dan eigenlijk al kiezen voor een meeloopdag, bijvoorbeeld verpleegkunde, terwijl ze nog niet eens weten welke profielen ze in de derde kunnen kiezen. Daarom heb ik opdrachten gemaakt naar aanleiding van de website KiesMBO.nl, zodat de leerlingen in de tweede eerst rustig kunnen rondsnuffelen en, bijvoorbeeld, ontdekken dat je na de mavo een mbo-niveau 4 opleiding kunt doen.’

 

Wat wordt in Zeeland de volgende stap?

‘We zijn nu ook bezig Zeeuwsbreed speeddates op te zetten, waarbij mbo-leerlingen op een vaste dag in het jaar op bezoek bij hun oude vo-school, om voorlichting te geven over hun opleiding aan leerlingen die een vervolgopleiding gaan kiezen. Daar willen we een gezamenlijk evenement van maken.

Verder willen we ons meer gaan richten op de samenwerken met bedrijven. De mbo-student blijft na de studie meestal in Zeeland wonen, en Zeeland is daar ook bij gebaat, vanwege de werkgelegenheid. Daarom willen we binnen LOB meer gaan inzoomen op de regionale werkgelegenheid. De sector maritiem is bijvoorbeeld echt een verbindende factor in Zeeland, met de visserij en de loodsboten. Maar ook in de sectoren groen en technologie zijn veel banen. Er zijn straks gigantisch veel mensen nodig om windmolenparken op zee aan te leggen, daar start binnenkort een mbo-opleiding voor.’

 

Best een leuk vak, decaan en LOB-coördinator!

‘Ik vind het het mooiste vak dat er is. De functienaam is natuurlijk van oorsprong ‘decaan’, maar sinds de invoering van LOB ben ik me meer LOB-coördinator gaan voelen. Ik ben trouwens ook nog steeds mentor en gymleraar. Er zijn raakvlakken: je ziet een kind voor wie het is en wat het kan. Je kunt leerlingen daardoor ook helpen, als ze niet lekker in hun vel zitten en niks leuk vinden. Door het om te draaien: wat vind je wél leuk? Wat heb je nodig? Je ziet leerlingen soms in hun onhandigheid, maar je ziet ze ook groeien. Een leerling die heel graag archeoloog wil worden en die aardrijkskunde stom vindt, raakt intrinsiek gemotiveerd als hij ziet dat aardrijkskunde nuttig en belangrijk is voor wat hij later wil gaan doen. Dát vuurtje, dat moeten we met z’n allen aan krijgen.’

 


3 tips van LOB-coördinator Mayke de Jong Florisse

1.     Zorg dat je zelf enthousiast bent en erin gelooft

‘Het begint bij jou. Dat jij als LOB-coördinator echt enthousiast bent en gelooft in LOB, is een voorwaarde om het een succes te maken.’

2.     Zorg dat je de schoolleiding mee krijgt

‘Om LOB door de hele school uit te rollen is het echt een voorwaarde dat de directie erachter staat en het faciliteert.’

3.     Maak een plan van aanpak

‘Zomaar aan opdrachten werken is leuk, maar wat is je doelstelling en wat is je visie? Het is belangrijk om daarover na te denken. De manier waarop je LOB vervolgens optuigt, is bepalend voor het succes.’

 

 


Contactpersoon:

Mayke de Jong Florisse, JGM@cswalcheren.nl

Informatie:

 

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen

>

De reflectietoolbox

Inzetten op diversiteit en creativiteit

Omdat iedere leerling anders is, heeft een team van ROC de Leijgraaf (en als onderdeel van het desginteam Niveau2Plus), de Reflectietoolbox ontworpen.

In een digitale leeromgeving worden studenten door middel van verschillende werkvormen uitgedaagd te reflecteren op (bpv-)ervaringen, situaties, competenties, activiteiten en andere zaken die te maken hebben met de ontwikkeling van hun loopbaancompetenties. De opdrachten zijn zeer divers en sluiten daarmee aan bij verschillende leervoorkeuren en leerstijlen.

Op deze manier kan iedere student zo optimaal mogelijk leren en gestimuleerd worden om zijn/haar competenties verder te ontwikkelen. Zo kunnen studenten bijvoorbeeld kiezen uit beschrijvende opdrachten, presentaties, video en vlogs, werken met tools als Scrumbler of CANVA, audio, fotografie, pitchen, het maken van een stripverhaal, song, rap of gedicht.

>

Hoe zorg je ervoor dat LOB bij studenten echt gaat leven?

Studieloopbaanbegeleiding 2.0

Aeres Hogeschool Wageningen ging dit jaar van start met een innovatief en toekomstgericht programma voor studieloopbaanbegeleiding (SLB), gericht op de studenten van de opleidingen ‘Docent en kennismanager in de groene sector’. Vooral de samenhang tussen SLB en de rest van de opleiding is belangrijk, aldus lerarenopleiders Ineke Beumer en Manon Bouwman. ‘Als studenten merken dat ze er echt iets aan hebben, gaat het leven.’

Ze noemen het de ‘lightbulb-momentjes’. De momenten waarop bij studenten ‘het licht aangaat’ en ze plotseling uitroepen: ‘Oh, nú snap ik het!’ of ‘Nú begrijp ik waarom ik zo reageer!’ Lerarenopleiders Ineke Beumer en Manon Bouwman van Aeres Hogeschool Wageningen (AHW) zijn dol op die momenten en ze zien ze vaker sinds AHW een vernieuwd SLB-programma ontwierp voor studenten van de bachelor opleidingen ‘Docent en kennismanager Groene sector’, ‘Docent en kennismanager Consumptieve techniek’ en ‘Docent en kennismanager D&P’. De belangrijkste kenmerken: studenten komen wekelijks bijeen in een vaste groep van vijftien studenten, met een eigen begeleider. Voor de bijeenkomsten wordt een duidelijke agenda vastgesteld en het programma is zoveel mogelijk verweven met de rest van de opleiding. De aanpak is afgestemd op de specifieke behoeften van voltijd- en deeltijdstudenten en ook het SLB-portfolio waar de studenten aan werken, ‘ademt mee’ met de opleiding. Ineke Beumer en Manon Bouwman maakten deel uit van de ontwikkelgroep die het SLB-programma vormgaf en gebruiken het nu bij de begeleiding van hun studenten. Hoe is het om met het nieuwe programma te werken, en hebben zij tips voor andere studieloopbaanbegeleiders?

Groepsgesprekken voerden jullie al langer bij Aeres Hogeschool Wageningen. Wat is er nu nieuw?

Ineke: ‘SLB is verdeeld in drie invalshoeken: studievoortgang, loopbaanbegeleiding en begeleiding bij professionele ontwikkeling. Bij loopbaanbegeleiding behandelen we de vijf loopbaancompetenties, zoals kwaliteitenreflectie en netwerken, en bij professionele ontwikkeling kijken we samen met de studenten hoe ver ze zijn in de ontwikkeling van hun bekwaamheden. Dit is de kern van het programma en daar werken we al een aantal jaren mee. De belangrijkste vernieuwing is de samenhang die we hebben aangebracht in de hele SLB-lijn. Dat doen we bijvoorbeeld door de thema’s te laten aansluiten bij waar studenten op dat moment mee bezig zijn. Als ze op zoek gaan naar een stage spelen we daar op dát moment op in tijdens de SLB-gesprekken: wat gaat je volgende stageplek worden, wat wordt de volgende module die je kiest, waarom kies je daarvoor? Zo merken de studenten dat de studieloopbaanbegeleiding echt rechtstreeks verband houdt met hun hele studie en daardoor gaat SLB meer leven. Ons uitgangspunt bij het vernieuwde programma was het model van Kariene Mittendorff, lector aan Hogeschool Saxion.’

De groepen blijven gedurende hun hele studie zoveel mogelijk bij elkaar.

Waarom is dat belangrijk? Manon: ‘SLB helpt enorm om de groepsbinding tussen studenten te versterken. Het sluit aan bij de psychologische basisbehoefte ‘relatie’: studenten gaan binding met elkaar voelen en krijgen het gevoel ‘we doen dit sámen’. Van daaruit ga je echt bouwen aan de professionele ontwikkeling, en vervolgens kijk je naar je studievoortgang en loopbaan. Dan gaat het ook om de twee andere basisbehoeften, competentie en autonomie. Het begint allemaal bij een gevoel van veiligheid, dat is essentieel.’

Ineke: ‘Je ziet dat studenten door het werken met een vaste groep meer gaan samenwerken en dat ze elkaar steunen. Ik had bijvoorbeeld een SLB-groep met studenten die wat achterliepen. Die hadden zichzelf ‘het Motivatieteam’ genoemd, en ook een eigen app gemaakt. Die steunden elkaar echt, ze wisten elkaar te motiveren. Daar vond ik echt mooi om te zien.’

Jullie hanteren bij SLB voor voltijd- en deeltijdstudenten een andere aanpak. Wat is het verschil?

Manon: ‘In grote lijnen gaat het om hetzelfde, maar de invalshoek is anders en sluit beter aan bij de ontwikkeling van de student. Een voltijdstudent komt vaak van de havo of uit het mbo, een deeltijdstudent heeft misschien een gezin op de achtergrond, of een eigen bedrijf. Het verschil bij SLB zit vooral in de manier waarop we het aanbieden. Bij het onderwerp ‘Timemanagement’ gaat Ineke bijvoorbeeld met haar voltijdstudenten met een bepaalde opdracht aan de slag, ik doe met mijn deeltijdstudenten meer met intervisie. We wisselen dan vooral ervaringen uit: waar ben jij mee bezig, waar loop jij tegenaan? Hoe hou jij alle ballen in de lucht, als je een deeltijdstudie doet en je hebt een gezin? Heb je misschien tools op het gebied van timemanagement waar de anderen wat aan kunnen hebben?’

Kwaliteitenreflectie en motievenreflectie zijn belangrijke loopbaancompetenties. Hoe behandelen jullie die?

Ineke: ‘De studenten doen gedurende de hele opleiding aan ‘werkplekleren’, zo heet bij ons de stage. Dat is in het kader van SLB prettig, want we kunnen ze echt een praktijkgerichte leeromgeving aanbieden. We hebben bijvoorbeeld een module ‘activerende didactiek’ en dan kijken we hoe ze een activerende didactiek kunnen toepassen in de klas. Daarbij reflecteren ze op hun didactische en pedagogische bekwaamheden. We hebben er overigens voor gekozen om het in het eerste half jaar niet over ‘reflectie’ te hebben. Reflecteren, daar hebben studenten in het begin niet zoveel mee. Maar als je het hebt over ‘samen terugkijken op onze stage-ervaringen’ gaat het wél leven.’

Manon: ‘Eigenlijk zijn de studenten bij de opleidingen Docent en kennismanager continu bezig met kijken naar zichzelf: wie ben ik, wat kan ik, waar sta ik voor? Ik geef een lesonderdeel over pedagogiek en adolescentenontwikkeling. Dan gaat het ook over vragen als: wie bén jij, als pedagoog? Waar ligt jouw grens? Wat vind jij wel en niet kunnen? Ga eerst eens bij jezelf kijken: wat zijn jouw normen en waarden, waar kom jij vandaan? Maar ook: leer je van successen of juist wanneer iets verkeerd gaat? En hoe vertaal je dat dan weer naar je eigen leerlingen?’

Gaat het bij SLB eigenlijk meer om het leren van successen of om leren van fouten?

Ineke: ‘Wij blikken bij SLB vooral terug op succeservaringen: wat heb je goed gedaan en wat zegt dat over je kwaliteiten? Waarom vind je die ervaring belangrijk en wat zegt dat over je motieven? Ik benoem het ook als studenten goeie, constructieve bijdragen leveren aan hun eigen SLB-groep.’ Manon: ‘Of als ze een goed cijfer hebben. Ik zeg wel eens: “Geniet ervan, bestel wat lekkers te eten en maak er een klein feestje van! Je hebt die toets gehaald en dat is een succes!” En we kijken ook meteen: wat heb je ervoor gedaan, hoe kun je die succesmomenten naar een volgend moment tillen, en kun je je medestudenten helpen door dit te delen?’

Ineke: ‘Natuurlijk leer je ervan als je ergens tegenaan loopt en vervolgens bedenkt hoe je dat anders kunt doen. Maar tegelijkertijd denk ik dat je ook veel leert door je kwaliteiten verder te ontwikkelen. Als jij weet wat je kwaliteiten zijn, en je kunt dat op je werkplek benutten en verder uitbouwen, dan is dat volgens mij heel leerzaam. Zelf vind ik het trouwens ook fijn om te kijken welke positieve ontwikkeling we de afgelopen jaren met het team hebben meegemaakt. En we vragen onze collega’s bijvoorbeeld ook naar materialen waarmee ze goede ervaringen hebben, zodat we die in kunnen zetten. Die waarderende, positieve benadering is echt kenmerkend voor SLB.’

De studenten bouwen ook een SLB-portfolio op. Hoe gaat dat precies?

Ineke: ‘Het portfolio bestaat uit twee onderdelen. Een gedeelte gaat over de loopbaancompetenties en bevat bijvoorbeeld opdrachten die ze hebben gedaan over kwaliteiten- en motievenreflectie. Dit gedeelte wordt alleen gebruikt binnen SLB. Daarnaast verzamelen ze in hun portfolio ook feedback van hun werkplekbegeleiders en andere betrokkenen. We werken met een semestersysteem, de studenten sluiten elk half jaar twee modules af. Dan kijken ze, met behulp van die feedback, op welk niveau ze zitten als het gaat om hun bekwaamheden. De uitkomsten van hun halfjaarlijkse ontwikkelgesprekken stoppen ze ook in hun portfolio.

Dat tweede deel van hun portfolio, met de zelfevaluaties en de feedback, gebruiken ze voor een ‘etalagemap’ en die is weer de basis van de assessments die ze doen na de propedeuse, de hoofdfase en de afstudeerfase. Het portfolio en de assessments zijn dus echt verweven. Dat portfolio is overigens nog niet digitaal. De inhoudsopgave en ook alle opdrachten zitten al wel in de digitale onderwijsomgeving, dus het is voor de studenten al heel makkelijk om dat allemaal in een map te stoppen. We willen in de komende tijd wel een digitaal portfolio maken, dat ze eventueel ook mee kunnen nemen naar stageplekken en werkgevers.’

Naast de studieloopbaanbegeleiding geven jullie ook het vak LOB. Voltijdstudenten hebben daarmee op de middelbare school misschien al ervaring, maar deeltijdstudenten niet. Hoe reageren die daarop?

Manon: ‘De deeltijdstudenten variëren in leeftijd van eind twintig tot begin zestig. De meeste hebben op school nooit LOB gehad, dus die zegt het aanvankelijk weinig. Maar ze zien wel veel kansen voor zichzelf. Ze krijgen het vak LOB, maar ze gaan zelf als docent óók die LOB-gesprekken voeren. Dat zijn niet zomaar gesprekken, het vraagt van hen als docent veel kennis en inzicht. Waar moet ik verstand van hebben, welke koers wil zo’n leerling op, wat is realistisch en niet realistisch, ken ik de netwerken, ken ik de sectoren, ken ik mijn eigen normen en waarden, wat straal ik daarin uit, hoe vertel ik zoiets en hoe draag ik dat dan over? LOB is leerzaam voor de leerlingen die ze straks bedienen, maar ook voor henzelf. Er gaat echt een nieuwe wereld voor ze open.’

Je noemt de LOB-gesprekken die studenten leren voeren. Kan iedereen dat eigenlijk leren?

Ineke: ‘Volgens mij kan elke student en docent leren om ontwikkelgesprekken te voeren. Het verschil met een gezellig praatje is dat een ontwikkelgesprek echt een doel heeft: als het goed is, levert het de student of leerling inzicht op, én een actiestap. De kunst is om vragen te stellen die een student of leerling aan het denken zetten, zelfinzicht opleveren en aanzetten tot actie.’ Manon: ‘Eigenlijk zijn we bij dat vak ook samen op zoek naar het antwoord op de vraag ‘Hoe leer ik luisteren?’ En dan op zo’n manier dat je niet na de eerste zin zelf al een oplossing voor de leerling bedenkt. Dat is enorm lastig. We zijn allemaal gek op de leerlingen en we willen ze graag helpen, maar vervolgens zijn we geneigd om ze op ónze manier te willen helpen. Goed luisteren, ook naar wat er onder de vraag ligt, is echt een kwestie van veel oefenen. Onze studenten filmen zichzelf ook tijdens LOB-gesprekken, die opnamen kijken we tijdens intervisies samen terug. Dat is ongemakkelijk, studenten vinden het in het begin héél lastig, maar het levert veel heldere momenten op: “Oh, nú zie ik dat ik dingen zelf ga invullen”, of “Ik ga nu al door met mijn volgende vraag, terwijl die leerling net iets essentieels vertelt”.’

Leren jullie daar zelf ook van?

Manon: ‘Ja, zeker! De opleiding is zo’n levend studietraject, je blijft continu in ontwikkeling, ook als opleider. De ene keer leer ik van een student die een goed gesprek heeft gevoerd met intervisie, de andere keer leer ik iets over een nieuwe werkvorm die ze hebben uitgeprobeerd. Of bijvoorbeeld wanneer we het hebben over sociale media: wat moet je als docent daarvan weten, hoe ga je daarmee om, hoe integreer je Snapchat of TikTok in je lessen? De studenten leren van mij, maar ik ook van hen, die wederkerigheid zit er heel erg in.’

Ineke: ‘Ik vind het ook knap hoe studenten op stages als jonge, aankomende docenten veranderingen weten te realiseren binnen hun team. Ze gaan bijvoorbeeld ook tijdens de gewone praktijklessen aan LOB doen, door op een informele manier aandacht te geven aan kwaliteiten en motieven van leerlingen. Gewoon door tussendoor even te vragen: “Wat vond je nou echt leuk aan deze les?” Of: “Ik zag dat je dit echt goed deed!” Daar leer ik ook weer van.’

Wat zijn voor jullie nog stippen aan de horizon?

Ineke: ‘In ieder geval dat digitale portfolio. Wat ik zelf belangrijk vind is dat er meer aandacht komt voor deskundigheidsbevordering van studieloopbaanbegeleiders, en dat we intervisie binnen het team ook wat gestructureerder gaan oppakken.’ Manon: ‘We willen ook graag nog meer maatwerk kunnen leveren voor de studenten. En, maar nu trek ik het breder: wat mij bij de deeltijders steeds weer treft en verrast is de inzet, de liefde en de betrokkenheid die zij laten zien ten aanzien van hun studie en hun leerlingen.

Er zit nog zo’n grote groep mensen in de maatschappij die zich zó hard willen maken voor de ontwikkeling van jonge mensen. Ik hoop echt dat ze niet alleen maatschappelijk gezien waardering krijgen, maar ook meer gefaciliteerd gaan worden. Hetzij door de overheid, als het gaat om de kosten van de studie, hetzij door een werkgever die studietijd kan reserveren. Want er is gewoon behoefte aan goeie mensen in onderwijsland.’


5 Tips voor SLB-bijeenkomsten

  1. Werk met een vaste groep Door met een vaste groep te werken en begeleider te werken, ontstaat er een ‘wij-gevoel’. Studenten kennen en steunen elkaar en krijgen het gevoel het echt sámen te doen.
  2. Zorg voor een duidelijke agenda Zorg dat er bij de bijeenkomsten ook echt iets op het programma staat, zodat studenten weten wat het doel is van de bijeenkomst is en wat ze eraan hebben.
  3. Hanteer een positieve en waarderende benadering Benoem de successen, of het nu gaat om kwaliteiten, een goed cijfer of een opdracht die op tijd is ingeleverd. Het verhoogt de motivatie en studenten vinden het leuk om successen met elkaar uit te wisselen.
  4. Verweef SLB met de rest van de opleiding Laat het thema van SLB-bijeenkomsten aansluiten bij waar de studenten op dat moment behoefte aan hebben en hou rekening met het jaarrooster, bijvoorbeeld door ontwikkelgesprekken in te plannen nádat studenten vakken hebben afgerond en opdrachten hebben ingeleverd.
  5. ‘Reflectie’? Liever ‘leren van ervaringen’ Met ‘reflecteren’ hebben studenten in het begin vaak niet zoveel, maar ‘samen terugkijken op onze stage-ervaringen’ spreekt ze wél aan.
Informatie:
Aeres Hogeschool Wageningen 
Het SLB-programma is ontworpen op basis van een model/schema dat is ontwikkeld door Kariene Mittendorff, lector Studieloopbaanbegeleiding binnen het lectoraat Innovatief en Effectief Onderwijs van hogeschool Saxion.

 


Wat zijn de kenmerken van een goede studieloopbaanbegeleider?

Ineke Beumer vroeg een van haar studenten onderzoek te doen naar wat studenten verwachten van een goede studieloopbaanbegeleider. De belangrijkste kenmerken:

  • De SLB’er toont oprechte interesse in de student;
  • De SLB'er neemt de tijd voor persoonlijke gesprekken;
  • De SLB'er is goed en gemakkelijk benaderbaar (reageert bijvoorbeeld snel op mails);
  • De SLB'er geeft studenten de ruimte hun eigen keuzes te maken;
  • De SLB'er kan goed en duidelijk advies geven over hoe studenten dat
  • vervolgens kunnen aanpakken.

Ineke Beumer: ‘Een goede studieloopbaanbegeleider is dus iemand die aan de ene kant zorgt voor eigenaarschap bij de student en de student in zijn of haar waarde laat, maar aan de andere kant ook weet: dít is het moment dat ik even moet adviseren.’ 
 

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
>

Een padlet bij de doorstroom mbo-hbo

Een padlet met veel informatie en inspiratie voor een soepele doorstroom van mbo naar hbo!

De afgelopen 2 jaar heeft de projectgroep doorstroom mbo-hbo, met daarin 6 docenten die betrokken zijn bij de overstap naar het hbo, gewerkt aan het versterken van het doorstroomrendement van studenten niveau 4 die de overstap naar het hbo maken. Doel van het project is studenten nieuwe leerervaringen laten opdoen en ze in contact brengen met mhbo-ambassadeurs (ervaringsdeskundigen die de overstap zelf al hebben gemaakt). Om te zien wat er is gemaakt en opgeleverd vanuit de projectgroep zijn een aantal van de producten verzameld op een padlet. In één oogopslag kun je naar keuze producten terugvinden waar jij binnen je team en met je studenten direct mee aan de slag kunt.

>