Praktijkvoorbeelden LOB

Expertisepunt LOB

Hoe geven vmbo, havo/vwo-, mbo- en hbo-scholen in Nederland vorm aan LOB? Hier vind je ter inspiratie praktijkvoorbeelden. Je kunt de voorbeelden vrij gebruiken voor je eigen LOB-programma. Wil je zelf een mooi praktijkvoorbeeld van jouw school met ons delen? Graag! Stuur ons een bericht naar info@expertisepuntlob.nl. Deze databank wordt periodiek aangevuld met nieuwe praktijkvoorbeelden.

Thema
Onderwijs
Regio
Midden

MBO-talentprogramma voor havisten die vastlopen

Havo- en vwo-leerlingen laten ervaren welke kansen en mogelijkheden het mbo biedt


Havo- en vwo-leerlingen hebben, als ze in het bezit zijn van een overgangsbewijs van klas 3 naar klas 4, geen diploma nodig om door te stromen naar het mbo. Voor havisten (en vwo’ers) die vastlopen in de bovenbouw kan het een optie zijn om met dit overgangsbewijs de overstap naar het mbo te maken. Om deze leerlingen te laten ervaren welke kansen en mogelijkheden er zijn op het mbo en of de overstap een reële optie is, ontwikkelde ROC Midden Nederland het mbo-talentenprogramma voor havisten.

Bij dit talentenprogramma staan persoonlijke ontwikkeling en oriëntatie centraal. Binnen het programma is veel aandacht voor de vragen wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik. Bij het programma van ROC Midden Nederland ligt de nadruk op oriëntatie van opleidingen binnen de techniek- en zorgsector, maar er is ook veel ruimte voor maatwerk. Iedere leerling wordt tijdens het gehele traject begeleid door een studentcoach. Contact met de vo-school is belangrijk, zodat er sprake kan zijn van een warme overdracht. Er is bij de start, voor de mei-vakantie en aan het einde van het programma contact met zowel de mentor als de decaan van de betreffende leerling, zodat deze goed op de hoogte blijven van de ontwikkelingen die de leerling doormaakt.

Van de 18 gestarte havo-4 leerlingen die het afgelopen jaar hebben meegedaan aan dit programma, start 89% het komende studiejaar met een mbo-opleiding. ROC Midden Nederland zal deze groep leerlingen het komende studiejaar volgen om te monitoren hoe zij zich verder ontwikkelen en in welke mate het talentenprogramma daaraan heeft bijgedragen.

Het talentenprogramma duurt 4 maanden: van maart t/m juni gedurende twee dagen per week. De overige dagen gaat de leerling naar de vo-school, zodat het ook mogelijk blijft de opleiding daar voort te zetten.

>

Stapsgewijs de harde knip overbruggen tussen havo en hbo

Hoe kunnen we de aansluiting tussen voortgezet onderwijs en hbo verbeteren, zodat minder studenten uitvallen?


De Hogeschool Utrecht sloot daarvoor onlangs een convenant met vo-scholen in de regio. Lieke van Bokhoven, projectleider regionale samenwerking, legt uit welke drie factoren vooral belangrijk zijn om te zorgen dat studenten slagen, en welke plannen er zijn om de kloof tussen vo en hbo te dichten.

’Op het hbo krijg je te pas en te onpas feedback! Dat is zó wennen!’ Het is een uitspraak van een eerstejaars student die illustreert waarom de overstap naar het hbo voor studenten echt verwarrend kan zijn. “Deze docent bedoelt het waarschijnlijk goed,” zegt Lieke van Bokhoven, “maar de eerstejaars studenten denken dat ze iets verkeerd doen en raken in verwarring. Het is beter om de feedback rustig op te bouwen.” Lieke van Bokhoven is projectleider regionale samenwerkingen vo-ho aan de Hogeschool Utrecht. Doel van het project: de doorstroom van met name havisten verbeteren. “Nog steeds valt een op de drie studenten uit op het hbo. Het merendeel valt uit op een opleiding van hun eerste keus en gaat dan een andere opleiding doen. Dat zorgt voor oponthoud. Er zijn er ook die tijdelijk gaan werken en dan niet terugkomen – ook dat is een gemiste kans.” De oorzaak is duidelijk: “Tussen havo en hbo zit nu een harde knip. Vaak hebben leerlingen aan het eind van de havo nog niet de juiste skills voor het hoger onderwijs. De vraag is dus: ‘Hoe kunnen we de landing gemakkelijker voor ze maken?’ Er zijn veel initiatieven van individuele opleidingen en bevlogen docenten om de aansluiting te verbeteren. Het doel van dit project is om krachten te bundelen, elkaar te inspireren en kennis te delen.”

 

Hoe gaan jullie dat precies aanpakken?

“Ik werk met een Projectteam Regionale Samenwerking, waarvan acht mensen van Hogeschool Utrecht deel uitmaken. Daarnaast is er een werkgroep met ruim twintig mensen uit het vo en hoger onderwijs in de regio. Die groep is een dwarsdoorsnede uit het onderwijs, van schoolleiders, mentoren en decanen tot beleidsmedewerkers van toeleverende scholen. In oktober hebben we een werkconferentie georganiseerd. Daar is ook een convenant ondertekend door bijna veertig scholen, gericht op het verbeteren van de samenwerking.

De titel van de conferentie was ‘Van woorden naar daden’: we willen niet dat het alleen bij praten blijft. Het voordeel van een convenant is dat er écht een commitment komt, ook vanuit de schoolbesturen. Dat is belangrijk, want je kunt als docenten wel goed samenwerken, maar je hebt toch vooral faciliteiten nodig en daarvoor zijn besturen verantwoordelijk. Het was een mooie bijeenkomst met aandacht voor wetenschappelijke inzichten en met vertegenwoordigers vanuit het landelijk en regionale bestuur. Er waren ook inspirerende werksessies – ik wist niet dat er al zóveel initiatieven waren voor samenwerkingen, het was mooi om dat te ervaren.”

 

Bij die werksessies draaide het om drie thema’s waar de aansluiting tussen vo en hbo verbeterd kan worden: kiezen, kunnen en kennen. Om met ‘kiezen’ te beginnen: hoe kunnen jullie als hbo samenwerken met de havo-scholen als het gaat om studiekeuze en LOB?

“Bij studiekeuze gaat het niet alleen om begeleiding en voorlichting, uit onderzoek blijkt dat vooral ervaringen zorgen dat een studiekeuze succesvol is. Vanuit de Hogeschool Utrecht kunnen we op verschillende manieren ondersteuning bieden. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld een dag meelopen met een student, of ze kunnen onze labs bekijken. Onlangs was een aantal vo-scholen hier een middag zodat leerlingen konden kennismaken met Informatietechnologie. Die waren na afloop dolenthousiast. Ze dachten dat de ICT-sector niets voor ze was, maar hier in het VR-lab zagen ze hoe de praktijk kan zijn.

Daarnaast zijn er tools, zoals het LOB-cv, die je kunt gebruiken bij LOB in het vo en die wij kunnen gebruiken op de matchingsdag en bij de aanmelding van nieuwe studenten. Dat soort tools willen we binnen deze regionale samenwerking verder gaan uitrollen, want het effect wordt groter als vo en ho ze allebei gebruiken. Als een student bijvoorbeeld na twee maanden besluit dat de studie van de eerste keus het bij nader inzien toch niet is, kun je samen terugkijken in het LOB-cv: wat waren nog meer studierichtingen die hij of zij heeft overwogen? Misschien zit daar iets bij waar de student alsnog beter op zijn of haar plaats is. Onlangs hebben we trouwens een evaluatie uitgevoerd bij een aantal scholen die LOB-cv gebruiken en daarbij zagen we al minder uitval van de eerstejaarsstudenten. Het is een kleine steekproef, maar wel veelbelovend. Als je met tools als het LOB-cv aan de slag gaat, zie je snel resultaat. Dat is al gebleken uit onderzoek, maar je moet het wel gaan dóen.”

 

Wat is de belangrijkste belemmering?

“Tijd. We werken op dit moment in de werkgroep met extra bevlogen mensen, dat zijn echt de voorlopers. De gemiddelde havo-docent zegt: ‘Ik zie het belang, ik wil het doen, maar ik kom er gewoon niet aan toe. We moeten al zoveel!’

De kunst voor ons is dus om vanuit de Hogeschool Utrecht iets te bedenken dat aanvullend is en niet teveel tijd kost. Daarom focussen we nu op het ontlasten van docenten, bijvoorbeeld door lessen over te nemen of faciliteiten ter beschikking te stellen. Een docent wiskunde kan hier met de klas een IT-experience komen doen, een docent aardrijkskunde kan hier een les komen geven. Leerlingen kunnen hier ook op een experience-manier kennismaken met vervolgopleidingen. Leerlingen van een Technasium gingen hier laatst bijvoorbeeld aan de slag om een energiebesparende waterkoeler te ontwikkelen. De leerlingen vonden het fantastisch! Mede daardoor beklijft de informatie ook beter. Het valt allemaal onder de ervaringen die leerlingen kunnen helpen bij een bewuste studiekeuze.”

 

Het tweede punt waar de aansluiting beter kan: ‘kunnen’, dat gaat over studievaardigheden. Waar gaat het mis?

“De overgang van havo naar hbo is nu voor de meeste studenten te abrupt. Ze moeten binnen twee maanden veel zelfredzamer zijn en meer samenwerken dan waarop ze zijn voorbereid. Het gaat van ‘Pak hoofdstuk 3, bladzijde 6 en volgende week is er een overhoring’ in één keer naar ’Een energieleverancier heeft een crisis, ga met je groepje aan de slag om een oplossing te bedenken’.

Eerstejaars zijn als ze binnenkomen vaak nog niet gewend aan probleemgestuurd onderwijs, en hier op de Hogeschool Utrecht doen we niets anders. Dat is niet voor niets: dit is hoe we studenten voorbereiden op hun werkzame leven. Alles is gericht op je praktische functioneren. We doen steeds meer met programmatisch toetsen, waarbij studenten beoordeeld worden op hun portfolio. En we werken bijvoorbeeld ook met 360-graden feedback, want in het bedrijfsleven krijg je óók feedback van alle kanten.

Onze opleiding ‘Open ICT’ is de eerste van de reguliere fulltime bachelors die die omslag maakte. In de IT is de scrum-aanpak gebruikelijk, dus vanaf dag één bootsen we dat na in de opleiding. Als je binnenkomt, worden er direct leerdoelen geformuleerd: wat wil je bereiken, hoe ga je dat aanpakken? Je gaat ook meteen in groepjes aan de slag. De leerlingen die die opleiding volgen zijn lyrisch over dit onderwijs, en het bedrijfsleven is heel enthousiast over de skills die die studenten hebben. Maar de overgang vanaf de havo is voor veel studenten groot.”

 

Het vraagt inderdaad veel van de zelfredzaamheid van studenten.

“We vragen sowieso veel van onze studenten op het hbo, er zijn veel prikkels en veel keuzes die ze moeten maken. Dat is voor veel studenten lastig. Ze kijken vaak naar de korte termijn en dat is ook niet raar: de havo-leerlingen zijn jonger als ze op het hbo komen dan leerlingen die vanuit het vwo doorstromen naar de universiteit. Je kunt ze niet kwalijk nemen dat hun zelfredzaamheid nog niet optimaal is. Aan de andere kant moeten we ze ook niet onderschatten: er zijn ook jongeren die op hun zeventiende al wethouder zijn. Als ze echt het nut ergens van inzien, lukt het wél. Hoe dan ook zijn ‘zelfredzaamheid’ en ‘reflecteren’ vaardigheden die je eenvoudig kunt verbeteren. Eigenlijk zouden ze al vanaf de brugklas moeten leren reflecteren. Het is goed dat daar nu binnen LOB in het vo steeds meer aandacht voor is.”

 

Het havoplatform maakt zich hard voor een praktijkgericht vak op de havo, havoP, juist ook om de zelfsturing van leerlingen te vergroten. Zou dat helpen om de aansluiting te verbeteren?

“De aanpak van havoP sluit naadloos aan bij het idee van Applied Sciences dat wij hier hanteren. Dat vak bereidt leerlingen heel goed voor op het hbo, zeker als je stuurt op zelfredzaamheid, leren samenwerken en effectief plannen. Als leerlingen in het vak havoP al probleemgestuurd leren werken aan praktijkcases, dan komen ze er wel op het hbo. We kunnen docenten adviseren hoe ze dat in de les vorm kunnen geven, want zoals ik al zei: we doen hier niets anders dan probleemgestuurd onderwijs aanbieden.”

 

Dan het derde punt: ‘kennen’, de vakinhoudelijke aansluiting tussen havo en hbo. Daar zou je eigenlijk geen problemen verwachten, de havo bereidt toch voor op het hbo?

“Maar ook daar is een kloof: waar de havo vakinhoudelijk eindigt, is niet waar het hbo begint. Havisten moeten dus meteen al gaan bijspijkeren, als ze aan een hbo-studie beginnen. Dat is niet motiverend en bovendien wordt de studie daardoor nóg pittiger. Vooral bij Engels, wiskunde en Nederlands lopen studenten daartegenaan. Een mogelijke verklaring is dat we op het hbo meer van studenten zijn gaan vragen, bijvoorbeeld doordat het hoger onderwijs steeds Engelstaliger wordt. Sommige studenten hebben op de middelbare school al tweetalig onderwijs gehad, maar voor de anderen is het echt een grote overgang.

Uiteindelijk is het probleem dat de eindtermen van enkele vakken van de havo niet op het niveau zijn van de begintermen van het hbo. Om dit op te lossen zou er een lobby op landelijk niveau moeten zijn. Het ministerie van OCW weet ervan en de vo-raad is zich ervan bewust. Dus dit probleem is niet iets waar wij in dit project op focussen – laten we eerst doen wat binnen onze invloedssfeer ligt.”

 

Wat zijn de eerste punten waarmee jullie aan de slag gaan?

“We beginnen met kleine projecten die we vervolgens groot kunnen uitrollen. Bij quick fixes denk ik bijvoorbeeld aan het havoP-programma. Dat kunnen we uitwerken in concrete pilots, die vervolgens een voorbeeld kunnen zijn voor andere scholen. Voor LOB geven we prioriteit aan het LOB-cv, en verder zetten we nog meer in op ervaring en beleving door havo-leerlingen hier op de Hogeschool Utrecht uit te nodigen. Dat is allemaal kleinschalig en behapbaar, en later goed op te schalen.

Binnenkort gaan we met de werkgroep bepalen wat we concreet samen met havo-scholen in de regio kunnen doen, en hoe we dat het beste gezamenlijk kunnen vormgeven, bijvoorbeeld door leerlijnen uit te werken of handvatten voor docenten op te stellen. We hopen nog dit jaar de eerste resultaten te delen met de achterban. Het zou mooi zijn als binnen vijf jaar het percentage uitvallers en switches is gereduceerd naar tien tot twintig procent. Dat is nog steeds teveel, maar wel een flinke stap in de goede richting. ”

 

Wat adviseer je LOB-medewerkers van vo-scholen, die hun leerlingen beter willen voorbereiden op het hbo?

“Denk in mogelijkheden! Zoek daarbij vooral ook inspiratie bij collega’s. Bij elke onderwijsinstelling zijn er wel een paar bevlogen voorlopers die zich met de aansluiting vo-hbo bezig houden. Ga bij hen te rade, bijvoorbeeld over hoe je leerlingen kunt helpen extra studievaardigheden te ontwikkelen. Tijdens onze bijeenkomsten blijkt vaak dat collega’s niet van elkaar weten waar ze precies mee bezig zijn. Daar is veel winst te behalen, dus zorg voor mogelijkheden om ervaringen en ideeën uit te wisselen.

Ik doe ook graag nog een oproep aan docenten en schoolleiders van vo-scholen in de regio Utrecht: sluit je aan bij onze werkgroep! Want hoe meer mensen zich aansluiten, hoe meer impact we kunnen hebben. Het verbeteren van de aansluiting tussen havo en hbo is een maatschappelijke opdracht die we gezamenlijk hebben. Het was tijdens de conferentie mooi om te merken dat iedereen binnen vo en hbo hetzelfde nastreeft, en dat ook iedereen zich daaraan committeert. Als we dat doorzetten, maken we de aansluiting tussen vo en hbo, en ook het hele onderwijs, stap voor stap steeds een stukje beter en kunnen we de harde knip overbruggen.”

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen
>

Trots op je prestatie: een loopbaandossier met topstukken!

Uitgaan van de reis van de student, waarbij iedere student een ander vertrekpunt en een andere hoeveelheid of soort bagage heeft.
 

Yuverta is een vrij nieuwe organisatie, ontstaan uit een fusie tussen verschillende vmbo- en mbo-groenscholen. Vestigingen van Yuverta vind je in het hele land. Yuverta heeft een schoolbrede visie op LOB. Binen deze visie staat eigenaarschap van de student centraal. Ilse Romme is projectleider LOB bij Yuverta en vertelt hoe LOB binnen Yuverta steeds meer vorm krijgt.

 

“Onze schoolbrede visie op LOB is dat de student zelf eigenaar is van zijn (LOB)proces is en zelf verantwoordelijk is voor het vullen van het portfolio. Andere thema’s binnen onze visie op LOB zijn dat we uitgaan van de reis van een student. De student heeft al een heleboel bagage meegenomen voordat hij bij ons begint en iedere student heeft een ander vertrekpunt als ze bij ons op school komen. Wij willen dan ook zoveel mogelijk maatwerk bieden en begeleiden de student een stukje op zijn of haar reis. Deze visie past helemaal bij het portfolio dat wij hebben ontwikkeld. Ik was voor de fusie werkzaam bij Helicon en voor de vestiging Den Bosch ontwikkelden mijn collega Bjorn Hillebrand en ik een LOB-portfolio dat heel goed werkte. Dit portfolio hebben wij doorontwikkeld voor Yuverta en wordt nu in een aantal vestigingen van Yuverta gebruikt. Belangrijkste doel van dit portfolio is dat het voor studenten een ‘Trots op prestatie’- stuk is, een zogenaamd TOP-product.

Studenten gaan al in leerjaar 1 aan de slag met het portfolio. In leerjaar 1 gaat het dan vooral over de vraag ‘wie ben ik, wat kan ik, wat wil ik’. In leerjaar 2 gaat het vooral over de vraag ‘wie ben ik op de werkvloer’ en in leerjaar 3 gaat het om de visie van de student op de samenleving en de toekomst. De student heeft veel keuze bij het vullen van het portfolio. Topstukken kunnen worden aangeleverd in bijvoorbeeld de vorm van filmpjes, vlogs of kijkdozen. Ouders zijn als dat kan, ook op de een of andere manier betrokken bij zo’n product. Zo is er een filmpje van een student waarin zij haar ouders vraagt om te vertellen hoe zij de ontwikkeling van hun dochter hebben ervaren, een heel mooi en persoonlijk verhaal!

Aan het eind van ieder leerjaar, in periode 4, bereiden de studenten zich voor op een Criterium gericht interview (CGI) op basis van de loopbaancompetenties en werkprocessen van de opleiding. Bij dit CGI zijn altijd docenten betrokken. Het gaat dan om vragen als ‘hoe ben jij gegroeid?’, ‘wat heb je geleerd?’, ‘wat was dit jaar echt belangrijk voor jou?’, ‘waar ben je trots op?’. Overigens kan het daarbij ook gaan om ervaringen die de student buiten de school heeft opgedaan, bijvoorbeeld als trainer van een hockeyteam. Het zijn vaak hele mooie en ontroerende gesprekken en de docenten werken hier allemaal graag aan mee. In het portfolio zitten geen opdrachten die gaan over de uitkomst van reflectie. Dat willen wij niet. Wij willen heel nadrukkelijk dat de opdrachten en de daarbij behorende topstukken gaan over de ontwikkeling – het proces – dat de student doormaakt.”

 

Nog niet alle vestigingen van Yuverta werken met het portfolio en IBM.
Om het draagvlak voor LOB binnen de organisatie te vergroten, is er van iedere vestiging van Yuverta een LOB-ambassadeur aangesteld. Dit zijn docenten met affiniteit met LOB. Ilse organiseert regelmatig bijeenkomsten met deze ambassadeurs om te kijken hoe docenten ondersteund kunnen worden in het aanbieden van lob aan hun studenten, waarbij het uitgangspunt blijft dat de student eigenaar is van zijn/haar loopbaan(proces). Het portfolio is hiervoor een mooi hulpmiddel, zowel voor docenten als studenten. Verder organiseren Ilse en haar collega’s binnenkort een dag voor schoolleiders, teamleiders etc. van alle vestigingen van Yuverta, zowel vmbo als mbo. Doel van deze bijeenkomst is om het draagvlak voor LOB binnen alle vestigingen van Yuverta te vergroten, zodat LOB in de haarvaten komt van de hele organisatie.

“We hebben hoge verwachtingen van alle teams en hebben er vertrouwen in dat het gaat werken. Er is in ieder geval voldoende beweging als het gaat om LOB binnen Yuverta”, aldus Ilse.

 

Tips

  • Begin bij de bedoeling (Wouter Hart,2012): maak een backwardplanning; begin met het ultieme resultaat, van daaruit werk je terug uit.

  • Zorg dat duidelijk is wat er gedaan moet worden, laat vrijheid aan de student hoe hij tot die kaders wil komen.

  • Als jij een portfolio ontwerp niet zou willen gebruiken voor je functioneringsgesprek, dan is het waarschijnlijk ook niet prettig en nuttig voor de student.

>