Welke rol spelen ouders bij de studiekeuze van leerlingen? Een grotere rol dan docenten vaak denken, aldus onderzoeker en lector Peter de Vries, die zich al ruim twintig jaar bezig houdt met het thema ouderbetrokkenheid. Neem ouders mee in het verhaal van hun kind, adviseert hij. “Door de ouder begrip te geven voor de keuze van hun kind, kan de leerling een betere keuze maken.”
Als je Peter de Vries vraagt naar een voorbeeld over ouderbetrokkenheid, vertelt hij een persoonlijke anekdote. Als tiener kreeg hij ooit een vakantiebaantje in de fabriek waar zijn vader ook werkte. Op zich niet bijzonder, maar hij had een hógere functie dan zijn vader in zijn echte baan. “Ik vergeet nooit dat we die eerste dag samen naar huis fietsten”, zegt hij, “Ik was bang voor zijn reactie. Zou hij trots zijn of verdrietig? Maar hij was tróts. Ik denk dat dat voor mij de toestemming is geweest om door te mogen groeien.”
De anekdote vat samen waar het volgens hem bij ouderbetrokkenheid om gaat. Want je denkt misschien al snel aan ouders die hun kind helpen met huiswerk, of die trouw op ouderavonden komen, maar ten diepste is het vooral belangrijk dat ouders hun kind toestemming geven om zich te ontwikkelen. Dat is bij uitstek relevant als je kijkt naar de rol van ouders bij Loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
Peter de Vries is zelfstandig expert ouderbetrokkenheid, lector ‘School en ouders’ aan de Academica University of Applied Sciences in Amsterdam en buitenpromovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij houdt zich al twintig jaar bezig met ouderbetrokkenheid en vindt het nog steeds een geweldig onderwerp. “Er is altijd van alles over te doen en het is veel complexer dan je denkt.”

Wat versta je eigenlijk onder ouderbetrokkenheid?
“Internationaal zijn er de termen ‘school-based’ en ‘home-based’ ouderbetrokkenheid, in Nederland gebruiken we meestal de termen ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid. Uit onderzoek blijkt dat ouderparticipatie op school, waarbij ouders bijvoorbeeld meehelpen met activiteiten, niet zoveel effect heeft op leerlingen, maar ouderbetrokkenheid vanuit thuis wel.
Het lastige is dat niet iedereen daarbij aan hetzelfde denkt. Docenten hebben bijvoorbeeld vaak een heel ander beeld van ouderbetrokkenheid dan de ouders zelf. Misschien betekent het voor de docent dat de ouder het kind helpt met huiswerk, en is het voor de ouder juist dat je je kind thuis lekker verwent.
Je idee van ouderbetrokkenheid heeft daarnaast ook alles te maken heeft met je visie op onderwijs. Als je kinderen snel zoveel mogelijk wilt leren, vraag je ouders of ze thuis mee willen helpen met het huiswerk. Maar als de focus meer op kansengelijkheid ligt, kun je beter met ouders gaan overleggen over wat hun kind nodig heeft om tot bloei te komen. Dus je visie op onderwijs bepaalt ook wat je van ouders verwacht en vervolgens welke competenties je daar als docent of mentor voor in moet zetten.”
Je doet op het moment onder meer onderzoek naar welke competenties docenten nodig hebben als het gaat om ouderbetrokkenheid. Wat valt je op?
“Het verbaast me dat het onderwerp op docentenopleidingen niet of nauwelijks aan de orde komt, of hooguit met de focus op ‘lastige gesprekken voeren met ouders’ of ‘gesprekken voeren met lastige ouders'. In plaats van dat we toekomstige docenten bekwamer maken, maken we ze eerder banger! Bovendien blijken andere competenties minstens zo belangrijk te zijn als ‘gesprekken voeren’. Bijvoorbeeld: ben je cultuursensitief? Als docent moet je je ervan bewust zijn dat je bepaalde culturen minder goed begrijpt. Je bent het meest gevoelig voor de cultuur waaruit je zelf komt. Ik ben opgegroeid in een zogenaamde achterstandswijk, ik kan me makkelijk verhouden tot mensen in een vergelijkbare wijk. In een wijk met hoogopgeleide ouders vind ik dat ingewikkelder.
Daarnaast moet je als docent of mentor de psychologische processen bij ouders een beetje kunnen begrijpen, en kennis hebben van acceptatieprocessen. Kijk bijvoorbeeld naar het gedoe rond het schooladvies in groep 8. Dan zijn we als docenten verbaasd over de reacties van ouders en gaan we ze heel snel informeren zodat ze met ons meegaan in ons denkspoor. Maar ouders zitten in een totaal ander emotioneel proces. Dat begint vaak in januari: dan hebben ze een kerstdiner achter de rug met familieleden die allemaal ook een mening hadden, en dan willen ze ineens per se niet dat hun kind naar het vmbo gaat. Daarbij speelt ook mee: als er iets met je kind is, dan ga je dat sowieso eerst ontkennen. Want door het probleem te ontkennen, komt er ruimte om het te onderzoeken. Daarna ga je onderhandelen. Dat is logisch als je het bekijkt vanuit de rol van de ouders. Die hebben twee belangrijke rollen: supporter zijn van hun kind, en voor hun kind opkomen.”
Je pleit voor een ‘systemische kijk’ als het gaat om ouderbetrokkenheid. Wat bedoel je daar precies mee?
“Dat betekent dat je als mentor of decaan niet alleen je leerling goed moet kennen, maar ook het gezin waar het kind uit komt, en de verhouding tussen de leerling en zijn ouders.
Toen ik systemisch naar die relatie tussen ouders en kinderen ging kijken, kwam ik uit bij de centrale rol van het begrip ‘loyaliteit’. Ik definieer loyaliteit in deze context als de toestemming die elk kind, op elke leeftijd, voelt van de ouder om zich te mogen ontwikkelen in een richting die past bij het kind. Zoals ik zelf die toestemming kreeg van mijn vader, toen ik als vakantiebaantje een hogere functie kreeg dan hij.
Soms is het voor ouders moeilijk om die toestemming te geven. Cultuur kan een rol spelen. Stel, ik ben naar Nederland gekomen, ze hebben mij beloofd dat als ik genoeg offers breng, dat mijn kind dan naar de universiteit kan. Nu blijkt dat het kind niet zo goed kan leren. Dat kind komt daardoor in problemen: het moet van zijn ouders naar de universiteit, maar hij kan het niet. Dan heb je die ouder nodig om toestemming te geven om een andere vervolgopleiding te doen. En die ouder heeft het nodig om te zien wat voor mooie opleidingen er nog meer zijn en hoe het kind door kan groeien. En vooral om te zien hoe het kind gelukkig kan worden. Ik denk dat we die toestemming iedere keer onderschatten.”
Hoe kun je daar als docent of mentor de ouders bij helpen?
“Zorg vooral dat ouders een gevoel krijgen bij wat hun kind op school doet. Het beste is om ouders al vroeg mee te nemen in het verhaal van hun kind. Nodig ze bijvoorbeeld op school uit voor de afsluiting van projecten. Ze zien dan: ‘Verdraaid, mijn kind heeft talent voor muziek!’ Dan bevestig je ze ook in hun rol als supporter van hun kind.
Informeren over de vervolgopleiding is vervolgens best belangrijk, maar nodig ouders ook uit voor een een-op-een-gesprek of een driehoeksgesprek om de studiekeuzes door te spreken. Dan ontdek je vanzelf wat de ouders belangrijk vinden.
Je kunt als mentor trouwens ook gewoon de ouders even bellen: ‘Lukt het met de studiekeuze enzo? Ik heb het er met je kind over gehad, en gezegd dat ik even jou bel. Ik ben gewoon benieuwd hoe jij in het keuzeproces staat. Lukt het allemaal een beetje? Kan ik nog iets voor je betekenen?’ Dan hoor je vanzelf of het prima gaat of dat ze ergens mee zitten. Dan heb je in elk geval even een afstemming.”
Je had het over cultuursensitiviteit. Wat doe je als je de achtergrond van een leerling niet kent of begrijpt?
“Als je LOB-informatie geeft aan ouders die daar vanwege de taal niets mee kunnen, dan heeft die informatie geen zin. Breng ze dan liever in contact met andere ouders uit dezelfde cultuur. Als jij een Syrische moeder hebt die de Nederlandse taal nog niet spreekt, dan kun je als mentor bedenken: ik heb nog een moeder uit Syrië, die heeft in een vergelijkbaar proces gezeten en snapt hoe het Nederlandse onderwijssysteem in elkaar zit en kan haar geruststellen. Die moeders kun je gewoon even aan elkaar koppelen. Het komt altijd weer neer op relaties."
En stel dat ouders het helemaal niet eens zijn met de studiekeuze van hun kind?
“Dan ga je om de tafel zitten om het te bespreken. Daarbij moet je ook aanvoelen wat het belang van de ouder is, en daarnaast is het belangrijk dat ouders zich ervan bewust worden hoe groot hun invloed is op het keuzeproces van hun kind.
Als bijvoorbeeld in het bloed van jouw kind een automonteur zit maar jij zit als ouder in de weg met je beste bedoelingen, dan moeten we het daar misschien even over hebben. Dat is voor mij als docent of mentor een kwestie van de situatie aanvoelen: ik snap dat jij in de weg zit. Maar dan ga ik niet tegen je kind zeggen ‘Trek je daar maar niks van aan’, want dat trekt zich daar wél wat van aan.
Of stel, de leerling wil graag piloot worden maar de ouder ziet daarbij alleen een torenhoge schuld voor zich. Dan kun je samen met de ouder en de leerling gaan afwegen: wat zijn de voor- en nadelen, wat zien jullie voor risico’s? Of een leerling wil graag iets in de kunst maar de ouder vindt het niks, ‘want er is toch geen droog brood in te verdienen’. Daar kun je op sturen. ‘Ik snap wat je bedoelt, zou je het prettig vinden om eens met een andere ouder te praten die in dezelfde situatie heeft gezeten?' Dan ben je een coach en verbinder. Je doet het altijd vanuit het belang van de leerling, maar wel steeds óók vanuit het idee dat ouders belangrijk zijn voor de keus die de leerling maakt.”
En wat als de verhouding stroef loopt?
“Vaak zit er angst onder. Een ouder wil dan maar één ding: ’Doe mijn kind niet aan wat mij overkwam.’ Het verhaal van de ouder als leerling speelt dan vaak ook een rol. We hebben vroeger allemaal op school gezeten, maar het verschil tussen docenten en ouders is dat wij als docenten ons verleden hebben kunnen herschrijven, omdat we in het onderwijs werken. Ouders zijn ooit als leerling de school uitgestapt, en komen nu weer binnen als ouder van een leerling. Historisch zit er veel tijd tussen, emotioneel niks. Alleen de geur van de school brengt hen al weer terug naar hun kindertijd. Sommige ouders durven niet eens naar school te komen, die zijn bang dat ze weer iets hardop in een schoolklas moeten zeggen, en dat ze het dan weer niet weten. Het is belangrijk om je ervan bewust te zijn dat die ouder misschien niet zulke goede herinneringen heeft aan de schooltijd. Je kunt het gewoon eens vragen in een oudergesprek: ‘Hoe was jóuw schooltijd vroeger eigenlijk?’ Als je het in de oudergesprekken ook daarover kan hebben, kom je bij de kern.”
Wat kun je verder doen om ouders te helpen?
“Bevestig ouders in hun rol. Ik hoorde van een schoolleider een geniale uitspraak: ‘Ouders hebben het recht om tot het in het onredelijk op te komen voor hun kind.’ Sinds ze dat op een ouderavond heeft gezegd, gaat geen ouder op die school meer een grens over. Gewoon omdat ouders voelen: ik hoef niet te vechten, er is ruimte.
Besef bij de keuze voor een vervolgopleiding vooral ook dat leerlingen het echt nodig hebben dat hun ouder achter hun studiekeuze staat. We hebben het altijd maar over ouderbetrokkenheid in de zin van ‘ouders die betrokken zijn bij hun kind en bij de school’. Maar het gaat niet alleen om de betrokkenheid van ouders. Het gaat er ook hoe jij als docent of mentor bij de ouders betrokken bent. Als je je daarvan bewust bent, en daarmee aan de slag gaat, help je indirect de leerling in het LOB-proces. Want door de ouder begrip te geven voor de keuze van hun kind, kan de leerling een betere keuze maken.”
Tekst: Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen