Praktijkvoorbeelden LOB

Expertisepunt LOB
< overzicht

“Erbij horen is knetterbelangrijk, ook op het mbo”

_____________________________________________________________________________

Op het mbo zijn er veel verschillende oorzaken voor uitval, maar vroege aanwezigheid en binding met de opleiding blijken belangrijke voorspellers. Irene Eegdeman ontwikkelde een datagedreven ‘Uitnodigingsregel’ waarmee studieloopbaanbegeleiders eerder in gesprek gaan met risicostudenten. Henrie Mastwijk benadrukt het belang van gezamenlijke verantwoordelijkheid en een gevoel van erbij horen, zelfs met iets kleins als een kaartje of persoonlijk contact. Uiteindelijk is het persoonlijke gesprek dé manier waarop studenten zich gezien voelen — en dat kan het verschil maken.
 

▶ Doel van dit praktijkvoorbeeld

▶ Werkvorm

▶ Wat maakt dit succesvol?

▶ Samenwerking / randvoorwaarden

▶ Duur

_____________________________________________________________________________

Bij voortijdig schoolverlaten (vsv) op het mbo spelen zoveel factoren een rol dat het lastig is om in kaart te brengen aan welke knoppen je als school kunt draaien. Maar op de bijeenkomst ‘Actuele inzichten en handvatten bij voortijdig schoolverlaten’ bleek dat er verschillende voorspellers van uitval zijn waar je als school iets mee kunt doen. Irene Eegdeman (ROC van Amsterdam-Flevoland en Hogeschool Windesheim) en Henrie Mastwijk (Ingrado) vertellen over hun onderzoek en geven tips.

 

Motivatieproblemen. Verkeerde studiekeuze. Persoonlijke situatie. Geldzorgen. Mismatch met opleiding. Wie een rondvraag doet naar redenen die mbo-studenten aangeven waarom ze voortijdig en zonder diploma van school gingen, ziet al snel een waaier aan problemen en oorzaken. Hoe word je daar als mbo-instelling wijs uit? Wat zijn de factoren waar je iets aan kunt doen? Waar begin je? En vooral: wat werkt, en wat niet?

Op een bijeenkomst over actuele inzichten en handvatten bij voortijdig schoolverlaten, die het Expertisepunt LOB onlangs organiseerde, deelden Irene Eegdeman en Henrie Mastwijk de laatste inzichten. Irene Eegdeman is verbonden aan ROC van Amsterdam-Flevoland, Windesheim Almere en de Datacoalitie mbo. Ze deed een promotieonderzoek naar studentuitval in het mbo en keek daarbij onder meer naar verwachtingen van studenten en het voorspellend vermogen van een cognitieve capaciteiten- en persoonlijkheidstest bij de intake. Henrie Mastwijk is als projectleider verbonden aan Ingrado, de beroepsvereniging en het kenniscentrum van en voor professionals in gemeenten en Doorstroompunt-regio’s die zich inzetten voor het recht op onderwijs en ontwikkeling van jongeren. 

 

Henrie, in jullie onderzoek ‘Voortijdig schoolverlaters aan het werk’ kwamen jongeren tussen 16 en 23 jaar aan het woord die zonder startkwalificatie waren gaan werken.  Wat gaven zij zelf aan als reden om hun opleiding niet af te maken?
Henrie: “Ze zeiden zelf dat het vooral kwam door een verkeerde studiekeuze, of doordat het onderwijs niet aansloot bij hun verwachtingen. Verder spelen persoonlijke factoren een rol. Er gaat van alles mis in het leven van die studenten. En dan is er de factor geld. Geld gaan verdienen is aantrekkelijk, zeker als je het echt nodig  hebt. Er waren onder beleidsmakers trouwens een tijdje zorgen over ‘groenpluk’, waarbij bedrijven studenten al in dienst nemen terwijl ze hun studie nog niet hebben aangemaakt, maar dat speelde nauwelijks een rol, bleek uit onze gesprekken. De beslissing om te gaan werken kwam vooral vanuit de studenten zelf.”

‘Tegenvallende verwachtingen van de studie’ hoor je vaak als verklaring. Irene, jij deed daar onderzoek naar. 
Irene: “Ik heb inderdaad onderzocht wat aan het begin van de studie de verwachtingen zijn, en hoe dat samenhangt met uitval. We vroegen studenten onder meer naar hun verwachtingen over het aantal uren dat ze op school zouden zitten, de vaardigheden die ze dachten te leren en de verhouding tussen theorie en praktijk. Daarbij bleek dat de verwachtingen van de studenten die later uitvallen inderdaad niet kloppen, maar de verwachtingen van studenten die wél succesvol zijn, kloppen ook niet met de praktijk. Sportstudenten realiseren zich bijvoorbeeld vaak niet dat ze op de sportopleiding geen sporter worden, maar sportleraar. Maar de studenten die niet uitvallen, vonden dat kennelijk toch wel leuk.”

 

Scholen besteden veel aandacht aan een goede intake, en nemen bijvoorbeeld een test af die een beeld geeft van de capaciteiten en persoonlijkheid van een student. Helpt dat?
Irene: “Het idee daarbij is dat je een student beter kunt matchen aan de juiste opleiding, en zo misschien uitval kunt voorkomen. Maar uit onderzoek bleek dat die testen geen voorspellende waarde hebben als het gaat om schooluitval. Een van de dingen die vervolgens wél opviel: als studenten na de eerste lesperiode in beeld zijn doordat ze afwezig waren of slechte cijfers haalden, dan wordt er een enorm zorgstelsel aangesproken om ze ondersteuning te bieden. Maar veel van die studenten vallen aan het eind van het schooljaar alsnog uit. 

Daarom heb ik onderzocht wat er in de eerste tien lesweken gebeurt. Een onderzoek naar motivatie in de eerste negen weken van de opleiding liet zien dat er in week twee en drie al verschil is tussen uitvallers en niet-uitvallers in de antwoorden op zes stellingen over motivatie. Studenten die later uitvielen gaven dus in week twee en drie al andere antwoorden op de stellingen dan studenten die na een jaar nog op school zaten. En uit een onderzoek naar voorspellende factoren bleek dat aanwezigheid een grote voorspeller is.” 

 

Je wilt die studenten dan dus eerder op de radar hebben dan pas ná die eerste lesperiode.
Irene: “Precies. Maar dat is organisatorisch vaak lastig. Ik ben veertien jaar docent geweest, en dan kon ik per week vier startgesprekken voeren. Dat deed ik meestal gewoon op alfabetische volgorde. Dan had ik dus pas in week negen alle studenten in mijn klas gesproken. Voor sommige studenten is dat te laat. In zo’n startgesprek vraag je hoe het gaat, of de student goed gestart is, of je ergens bij kunt helpen. De studenten die meer risico lopen op uitval, wil je dan ook als eerste spreken. De grote vraag is dan natuurlijk: hoe weet je welke studenten dat zijn?”

 

Je hebt daarvoor een voorspellend model ontwikkeld op basis van machine learning. Hoe werkt dat precies?
Irene: “Je geeft de computer grote hoeveelheid data uit het verleden, bijvoorbeeld eindexamencijfers, de aanwezigheid tijdens de introductieweek, en hoe vaak een student zich al voor een studie heeft ingeschreven. Vervolgens laat je de computer berekenen welke factoren samenhangen met uitval. 
Het gaat daarbij wel om een samenhang, niet om een directe oorzaak. We zagen bijvoorbeeld dat een lager studentnummer een lagere kans geeft op uitval. Dat klinkt vreemd, maar studenten krijgen een nummer op volgorde van aanmelding. Wie zich vroeg heeft georiënteerd en vroeg heeft ingeschreven, heeft misschien een bewustere studiekeuze gemaakt dan iemand die geen idee heeft en zich op het allerlaatste moment dan maar even ergens inschrijft.

Al die gegevens uit het verleden leiden tot een algoritme, dat je vervolgens toe kunt passen op de volgende lichting studenten. Die ‘Uitnodigingsregel’ is in feite niet meer dan een praktische tool. Als studieloopbaanbegeleider krijg je een lijst met de studenten die je wilt spreken, alleen nu niet op alfabetische volgorde, maar op volgorde van wie waarschijnlijk het meeste baat heeft bij vroege aandacht. Overigens hebben we hierover ook ethische gesprekken gevoerd, want het voelt natuurlijk een beetje gek dat je al ingrijpt voordat er iets misgaat. De studieloopbaanbegeleider houdt de regie, en het gesprek verandert ook niet. Het gaat echt alleen om de volgorde van de gesprekken.”

 

Henrie, hoe luister jij hiernaar?
Henrie: “Wat Irene vertelt, sluit aan bij een actueel thema waar wij bij Ingrado mee bezig zijn: de aanwezigheidsgedachte. Bij het woord ‘verzuim’ ligt de oorzaak en de verantwoordelijkheid alleen bij de jongere. Als je focust op aanwezigheid, is er een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daar kan het ook over gaan bij een startgesprek: ‘Wat heb je nodig, hoe kunnen we sámen zorgen dat je hier op school aanwezig kunt zijn?’ 

Een voordeel van deze aanpak is dat je als school ook een lerende organisatie wordt. Je krijgt meer zicht op de risico’s en je kunt er beter op anticiperen. Ik zie in het onderwijs trouwens een langzame kanteling van ‘reactief en prestatiegericht’ naar ‘proactief en waarderend’, daar is dit ook een voorbeeld van.”

 

Uit jullie onderzoeken blijkt dat ‘verbinding’ belangrijk is. Wat kunnen scholen doen om studenten het gevoel te geven dat ze er echt bij horen?
Henrie: “Soms zit het in kleine dingen. Een kappersopleiding die na een maand een gezellig uitje organiseerde, zag dat de aanwezigheid daarna weer top was: de studenten voelden zich onderdeel van de groep, ze hoorden erbij. Er zijn mbo-scholen die gratis broodjes uitdelen tijdens toetsweken, gewoon om studenten een extra reden te geven om naar school te komen.

Een mooi voorbeeld zag ik thuis: ik heb een tweeling van twaalf, die naar twee verschillende middelbare scholen gaat. De een kreeg voor de zomervakantie een kaartje: ‘Wat fijn dat je naar onze school komt, we gaan er een tof jaar van maken!’, de ander kreeg niets. Dat kaartje zorgde voor binding met de school. Gelijk! ’Ik hoor erbij, ik word gezien.’ En dan moet ik denken aan een jongere uit ons onderzoek die vertelde dat ze zich op haar school ‘gewoon niet gezien voelde’. Binding met school, met je opleiding, met de mensen, met je klas, is knetterbelangrijk, ook op het mbo.”

Irene: “Zo’n kaartje kan inderdaad een goed idee zijn. Er blijkt bijvoorbeeld voor studenten ook een groot risico op uitval te zijn op het moment dat ze 18 worden. Dan zijn ze niet meer leerplichtig, dus dan kunnen ze zeggen ‘Zo, nu hoef ik niet meer naar school.’ Dat lijkt me een mooi moment om als school een kaart te sturen. Ik zou graag het effect onderzoeken.”

Henrie: “Als ze 18 worden, moeten studenten ook ineens zelf schoolgeld betalen en een zorgverzekering afsluiten. We verwachten van jongeren dat ze dat allemaal meteen zelf kunnen, maar vaak vinden ze het lastig. Met een kaart kun je ze feliciteren en ze meteen uitnodigen voor een gesprek over hoe het nu verder gaat.”

 

Wat is verder nog jullie advies aan scholen als het gaat om voortijdige uitval?
Henrie: “Zorg in ieder geval dat je data over aanwezigheid en verzuim op orde zijn. Die cijfers kun je behalve bij het voorkomen van uitval ook gebruiken om structurele verbeteringen door te voeren, bijvoorbeeld in het rooster of het curriculum.” 

Irene: “Data kunnen helpen om de volgorde slim te bepalen, maar je kunt als school natuurlijk ook besluiten om álle startgesprekken meteen in de eerste weken in te roosteren. Dat zal roostertechnisch een uitdaging zijn, maar het kan wel helpen. En verder: data zijn waardevol, maar ik weet dat er op microniveau in een klas werelden van verschil zijn tussen studenten. Niemand is te vangen in een cijfer. Het gaat altijd om het verhaal erachter.”

Henrie: “En die verhalen hoor je pas in een persoonlijk gesprek. Dat gesprek is waardoor studenten zich gezien voelen. En misschien is dát uiteindelijk wel de belangrijkste factor als je schooluitval wilt voorkomen.”

 

Downloads of extra materiaal

Tekst: Anne Wesseling 
Fotografie: Hetty van Oijen