Een loopbaan is méér dan de keuze voor een studie of beroep
__________________________________________________________________
Daphne Wiersema benadrukt dat loopbaanontwikkeling meer is dan studiekeuze: het gaat om persoonsvorming en het vinden van een passende plek voor werk in je leven. LOB vraagt om een leeromgeving waarin studenten zich gezien voelen en hun talenten kunnen ontdekken, ook buiten de klas. Docenten spelen hierin een sleutelrol door persoonlijke aandacht, openheid en samenwerking. Een doorlopende dialoog en professionele ontwikkeling binnen het team zijn essentieel voor succesvolle LOB-begeleiding.
__________________________________________________________________
__________________________________________________________________
Daphne Wiersema, hoofddocent Toegepaste Psychologie
Bij loopbaangesprekken met leerlingen en studenten kan het helpen om ook je éigen achtergrond mee te nemen, aldus Daphne Wiersema, docent en onderzoeker aan de Hogeschool van Amsterdam. Ze voerde onder meer onderzoeken uit naar het creëren van loopbaangerichte leeromgevingen en vroeg studenten naar momenten dat ze zich echt gezien voelden in hun opleiding. Wat is haar visie op LOB, en wat zijn haar tips voor studiebegeleiders in vo, mbo en hbo?
‘Wat doe je nog meer, naast je werk of studie?’ Dat is een inspirerende vraag, vindt Daphne Wiersema. Zelf is ze docent Toegepaste Psychologie aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA), stond ze aan de wieg van de leergang Loopbaancoaching en is ze associate lector Studentbegeleiding in het hbo. Maar daarnaast ontwerpt ze ook af en toe tuinen, voor vrienden en kennissen. Als creatieve uitlaatklep, en omdat het gewoon leuk is om nog iets te doen naast je primaire loopbaan. Meer voorbeelden? Ze kent een collega op de HvA die één dag in de week als kapper werkt. Ooit had ze een docent die in zijn vrije tijd operazanger was, en die in de klas af en toe een stukje opera zong. “Het is leuk om te ontdekken dat iemand naast zijn of haar professionele rol als docent nog andere passies, hobby’s en interesses heeft”, zegt ze.
Dat niet alleen: het is ook relevant in een omgeving waarin het gaat over loopbaanontwikkeling en -begeleiding. “Een loopbaan is veel meer dan alleen je keuze voor een studie of beroep”, zegt ze. “Wat voor betaald werk of opleiding je wilt gaan doen, is een grote vraag, waar LOB van oudsher op gericht is. Maar juist ook de vraag welke plek je dat werk of die opleiding wilt geven in jouw leven en hoe je ermee om wil gaan, is – zeker in de huidige tijd – een belangrijke vraag.”
Het past ook wel bij een accentverschuiving in de afgelopen jaren: LOB ging aanvankelijk over ‘loopbaanoriëntatie’, maar inmiddels steeds meer over ‘loopbaanontwikkeling’. Is dat ook jouw ervaring?
“Ja, dat herken ik wel. ‘Loopbaanoriëntatie’, overigens vooral binnen het vo een thema, is een smallere benadering, waarbij je vooral focust op het verkennen van mogelijkheden ten behoeve van bijvoorbeeld een profielkeuze, een studiekeuze of keuze voor een stage. ‘Loopbaanontwikkeling’ is breder, daarbij gaat het over loopbaancompetenties: over jezelf nadenken, loopbaanactiviteiten ondernemen en jezelf reguleren. Die loopbaancompetenties zijn vaardigheden die je niet alleen voorbereiden op je studiekeuze, maar op je hele loopbaan. De arbeidsmarkt verandert steeds sneller, sommige beroepen verdwijnen en er komen ook weer nieuwe beroepen. Dat vraagt van werknemers dat ze zichzelf kunnen bijsturen, daar zijn die competenties belangrijk bij. Dat is niet alleen belangrijk voor je toekomst als werknemer, ook op school en in je studie is het al belangrijk. In het mbo en hbo krijgen studenten bijvoorbeeld steeds meer ruimte om zogenaamde persoonlijke leerpaden te volgen. Er is meer keuze in hoe snel je studeert, welke vakken of modules je volgt en bij welke opleiding. In het meest extreme geval volg je een unieke, persoonlijke leerroute. Dat vraagt om bewuste loopbaanontwikkeling en dat gaat niet per se vanzelf.
De term ‘ontwikkeling’ maakt ook duidelijk dat het gaat om een doorlopend proces, een proces dat eigenlijk nooit af is, zoals meer het geval is wanneer je na een periode van oriëntatie een keuze hebt gemaakt. Dit impliceert ook dat loopbaanontwikkeling een ander soort begeleidingsstructuur vraagt dan loopbaanoriëntatie. Een structuur waarin de schoolomgeving en de leerling als het ware in een continue loopbaandialoog met elkaar zijn.”

Decanen zijn ook steeds vaker verantwoordelijk zijn voor het hele LOB-programma op een school, het ‘tweedelijns decanaat’. Het idee is ook dat LOB niet alleen iets is voor de mentorles, maar dat de school een loopbaangerichte leeromgeving wordt. Waarom is dat belangrijk?
“Waar we het net over hadden: loopbaanontwikkeling gaat steeds meer om persoonsvorming en om de ontwikkeling van loopbaancompetenties. Dat maakt het te groot om alleen bij een decaan te leggen. Wie je bent en wat je leuk vindt, dat ontdek je vooral tijdens ervaringen die je opdoet. Dat gebeurt dus niet alleen in de mentorles, maar de hele dag door, binnen en buiten de school. In projecten, tijdens het samenwerken, in praktijkopdrachten, tijdens mini-stages. Daar heb je als decaan de betrokkenheid nodig van de vakdocenten en andere medewerkers.
Op heel veel scholen wordt er al goed samengewerkt om een loopbaangerichte leeromgeving vorm te geven. Op de website van het Expertisepunt LOB kun je daarvan veel inspirerende praktijkvoorbeelden vinden. Toch kan het soms nog lastig zijn om het hele schoolteam echt mee te krijgen. We hebben hier ook onderzoek naar gedaan, op een aantal verschillende scholen die de wens hadden om LOB meer gedragen te krijgen in het hele team. We ontdekten dan dat docenten bijvoorbeeld niet goed wisten wat LOB inhield, of het idee hadden dat LOB iets ingewikkelds was, waardoor ze zich niet bekwaam voelden om er iets mee te doen En dat terwijl ze wel vaak al loopbaangerichte aspecten in hun lessen verwerkten.”
Hoe zou je dat aan kunnen pakken?
“Het hielp vaak om juist met elkaar over LOB in gesprek te gaan. Over wat het is, maar ook over wat je er lastig aan vindt. Het bespreken van die eigen vragen en onzekerheden hielp om de verbinding binnen het team te versterken. Vaak was het de eerste keer dat er met elkaar over LOB gesproken werd. Die open gesprekken droegen bij aan de motivatie om LOB samen op te pakken. Docenten merkten dan vaak dat ze veel dingen al deden, zonder dat ze door hadden dat die met LOB te maken hadden. Vakdocenten kunnen hun vak bijvoorbeeld praktijkgerichter maken of de praktijk in huis halen met gastlessen. Ze kunnen ook zien dat een leerling ergens enthousiast over is of een belangrijke rol in een samenwerking heeft gespeeld. Dat gaat dan niet over de inhoud van het vak, maar wel over iets wat een leerling goed kan. Het helpt een leerling om dat even te benoemen – want zelf hebben leerlingen het vaak niet door.
Wat we in ons onderzoek trouwens ook zagen, is dat het hielp als docenten en andere medewerkers met elkaar uitwisselden hoe hun eigen loopbaan was verlopen en wie daarin belangrijk was geweest. Ze deelden vaak mooie verhalen, bijvoorbeeld over een docent die iets tegen ze had gezegd waardoor er deuren open of juist dicht waren gegaan. Daardoor werden ze zich meer bewust van de impact die je als docent kunt hebben op een leerling. Ze ontdekten in die gesprekken soms ook persoonlijke dingen van elkaar die ze nog niet wisten. Ze voelden zichzelf daardoor zelf ook meer gezien. Het grappige is dat het zo ook met leerlingen werkt. Als jij meer van hen wil zien, helpt het om eerst meer van jezelf te laten zien.”
Welke rol speelt de schoolleiding bij een loopbaangerichte leeromgeving?
“Het gaat bij LOB over het vormen van een visie, én over het praktisch maken van die visie. Bijna alle scholen hebben op hun website wel iets staan over ‘talentontwikkeling’, ‘persoonsvorming’ of ‘de leerling staat centraal’. Maar om dat handen en voeten te geven in een doorlopende leerlijn, vraagt om visie en leiderschap en om doorgaande professionalisering – en dus om tijd en geld. Je bent er niet met een eenmalige cursus in het voeren van LOB-gesprekken. Want daarna ga je er in de praktijk mee aan de slag. Waar loop je dan tegenaan? Wat heb je dan nodig, en wie is er om je vragen te beantwoorden?
Doorgaande professionalisering betekent dat je als docententeam samen leert en ervaringen uitwisselt, en op zo’n manier samenwerkt dat je elkaars talenten kunt benutten. Dat is voor docenten trouwens ook veel fijner dan altijd maar in je eentje het wiel uit te moeten vinden.”
Je geaccepteerd en gezien voelen, levert een belangrijke bijdrage het studiesucces van studenten. In welke mate zie jij een verband met LOB?
“Zo’n ‘sense of belonging’ heeft, bijvoorbeeld bij de start van de opleiding in het mbo of hbo, echt effect op of studenten hun studiepunten halen en of ze hun studie continueren of niet. Een mbo- of hbo-studie kan inhoudelijk een goede match zijn, maar als je je niet thuis voelt, je niet gezien voelt, als je geen connectie voelt met je medestudenten of met je docenten, dan is het best moeilijk om het vol te houden, puur op de inhoud.
Als docent of studiebegeleider kun je eraan bijdragen dat studenten zich gezien voelen. Dat begint met zorgen voor een veilig leerklimaat in de klas, door aandacht te hebben voor groepsdynamische processen, verschillen te vieren, en ook door je eigen persoonlijkheid en kwetsbaarheid te tonen, want daardoor komt er ook meer ruimte voor anderen om zichzelf te zijn. Daarbovenop is persoonlijke aandacht belangrijk. Mentoren hebben daar vaak wat meer tijd en ruimte voor, omdat ze een-op-een gesprekken voeren en vaker ouders ontmoeten, waardoor ze iets meer zicht hebben op het leven buiten de school. Andere docenten kunnen de talenten van leerlingen zien, of misschien vangen ze een keer iets op. Want het gaat ook over het herkennen van vaardigheden of kennis of ervaringen buiten de school, die misschien niet direct zichtbaar zijn, maar die wel een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de loopbaanontwikkeling. ’Verborgen kennisbronnen’, noemen we dat soms. Leerlingen die mantelzorgen, vrijwilligerswerk doen, aanvoerder zijn van hun voetbalteam, of opgroeien met een broer of zus met een functiebeperking hebben vaak ervaringen opgedaan of kennis en vaardigheden ontwikkeld die hun identiteit kleuren en mogelijk ook richting kunnen geven aan hun loopbaanontwikkeling. Je daarin gezien voelen, kan heel fijn zijn.”
Bij een onderzoek hebben jullie studenten gevraagd naar specifieke momenten dat ze zich gezien voelden. Heb je op basis daarvan tips voor docenten en studiebegeleiders?
“Het zit vaak in kleine dingen. De namen van leerlingen en studenten kennen, is al een begin. Als een student je mailt, laat in elk geval even weten dat je de mail hebt gehad, ook als je op dat moment geen tijd hebt om de mail inhoudelijk te beantwoorden. En ook: als een student je iets vertelt over wat hij of zij lastig vindt, of over iets dat thuis aan de hand is, is het fijn als je daar later nog even een keer op terugkomt. Anders is het net alsof het gesprek nooit heeft plaatsgevonden en vinden studenten het moeilijk om opnieuw contact te zoeken met die docent.
Studenten gaven ook aan dat ze het fijn vonden als een docent of mentor hen niet meteen doorverwees naar een zorgverlener, maar eerst de tijd nam om rustig te luisteren naar wat er aan de hand was, ook als dat voor de docent misschien ongemakkelijk was. Ze hebben liever dat een docent aangeeft dat die het óók even niet weet, dan dat die een protocol begint af te draaien. Als een docent bovendien open was over de eigen achtergrond, gaf dat een student soms juist ook hoop. Bijvoorbeeld als die docent uit eigen ervaring kon spreken: ‘Wat je me vertelt, heb ik ook meegemaakt en ik heb een idee van hoe je je voelt’. Belangrijke sleutelbegrippen voor gezien voelen waren dan ook gelijkwaardigheid en authenticiteit.”
Een van je volgende onderzoeksprojecten gaat onder meer over uitval bij de overstap van vo naar mbo. Hoe ga je dat benaderen?
“We gaan onderzoeken hoe we zo’n complex vraagstuk, dat al door heel veel mensen is onderzocht en geanalyseerd, op een nieuwe manier zouden kunnen benaderen. We gaan kijken of het lukt om als het ware met nieuwe ogen naar een ‘oud’ probleem te kijken, onder andere door mensen uit andere disciplines erbij te halen, bijvoorbeeld kunstenaars en ambachtslieden die nieuwe perspectieven op het probleem kunnen openen. En vanuit die nieuwe perspectieven ook nieuwe oplossingen. Het spannende aan dit project is vooral dat het zowel voor ons als onderzoekers als de deelnemende scholen onbekend is wat het gaat opleveren, maar ik voel ook dat het voor de toekomst van ons onderwijs en onze leerlingen belangrijk is om te proberen dit soort taaie vraagstukken in beweging te krijgen.”
Tekst: Anne Wesseling
Fotografie: Hetty van Oijen



